Wordt Vervolgd.
Ji innen landsch Nieuws.
Amsterdam, 12 April, (10 uur 's avonds). Verruil
lijk schoon Amsterdam! Hiermede is nu reeds niets
gezegd, al zal het morgen avond, de avond van de r.lg«®J
verlichting, moeielijk vallen een superlatief te vinden. Nog®"!
de stad is verrukkelijk schoon. Er is geest ea gloed, 1"*
leven. Hier, daar. overal ontmoet men oranje, in nationale
pompadour costumcs, troepen mannen vrouwen en kinderen
ordelijkste, opgewekste stemming juicheude en nationale0*
dere liederen zingende, telkens op wegnaar het Paleis,-1111*
het vorstelijk gezin de ongekunsteldste serenades te bre^J
zerk, éénvoudig maar kostbaar, overdekt met krans bij
krans, terwijl de bloemen, welke er nevens ontluiken zich
geurend heenbuigen over het kleine plekje ginds, waar de
stoffe rust.
Daareene groene zode met een klein paaltje ten teekeo,
dat het graf „niet meer ledig is." De madeliefjes steken
d9 kleine topjes op, de geur van reseda en roos, die zich
ginds als balsem verspreidt over de assche der dooden blijft
ver van hier, als deel slechts van den rijke.
O, ik weet wel, dat de vergetelheid gehaat en gevreesd
wordt, en dat de bedroefde nageblevenen voor 't minst
den naam nog willen bewaren van hem die hun ontviel,
maar toch, 't is hard, te moeten ontwaren, hoe zelfs het
kerkhof, dat altijd en overal gelijkstelling predikt, nog het
dwaze verschil tusschen arm en rijk niet kan weren.
In gedachte ben ik voortgewandeld.
Daar wordt mijn aandacht getrokken door een zwart
plankje, los in de aarde gestoken en omlijst met potjes
vergeet-mij-nietjes en viooltjes. „Voor mijne lieve Marie,"
verkondigen eenige witte letters.
Zou die Marie eene dochter zijn geweest in de bloei der
jaren weggerukt van de liefderijke moeder of van den grijzen
vader?
Zou het eene bruid geweest zijn, weggenomen van den
vurig verlangenden echtgenoot, wien de tijd schier telaug
viel, voor hij haar voor goed de zijne zou mogen noemen
Of was 't eene echtgenoote, die de moedervreugde moest
betalen met haar leven. o, Hoe droevig, hoe eenzaam moet
de vader zich gevoelen bij het moederlooze kind, dat hem
alles, alles ontnam Ik mijmer voortik spin een roman
vast aan het eenvoudige plankje, als op eenmaal eene lange,
in rouw gehulde gestalte mij voorbij schrijdt met een kind
aan de hand, dat vroolijk huppelend 6en scherp contrast
vormt met die statige vrouwenfiguur.
Het kind staart mij verwonderd aan, en duidelijk hoor
ik het heldere stemmetje zeggenMaar Mama, waar is
Pa nu? Ik zie hem niet. Die mijnheer is toch Pa niet, wel Ma?"
Ik zie hoe de moeder een traan wegwischt en de kleine in de
armen neemt, en hartstochtelijk kust en aan het hart drukt.
Ik staar de beiden na, tot de vrouw stil houdt bij een
nog versch graf, waar de eene levende krans nog geurt
en schittert in frissche kleurenpracht. Ik zie haar daar
neerknielen en de bloemen verschikken, die over het graf
zijn heengespreid. En het kind huppelt en springt om de
pas gesloten groeve, neemt een van de vele rozen, steekt
ze op den grooten hoed, nadert lachende de biddende vrouw,
en drukt haar stoeiend een kus op de bleeke wangen.
Arme weduweWie weet, of de slag, welke haar het
hart heeft gebroken, haar niet noodzaken zal, de handen
smeekend uit te strekken naar rijkere bloedverwanten,
opdat ze aan de angstige bede zal kunnen voldoen „Moeder,
geef ons broodWie weet hoeveel harde worden zij nog
zal moeten verdragen omdat zij arm is, en haar kroost
zelve niet voeden kan
O, wij wenschen haar de kracht toe, alles geduldig te
kunnen aanhooren, wij hopen dat het nog jeugdige bloed
niet te veel in gisting zal geraken, als daar gemompeld
wordt„Zij wist, dat hij arm waszij had het recht niet
ons te belasten met den zorg voor hare kinderen en zij
wist, dat het daartoe toch komen konArme weduwe
Hoe zwaar moet haar het lijden vallen, dat nog zóó wordt
vergroot
Ja, ze had geweten, dat hij slechts leven moest van
zijnen arbeid, maar zij had hem toch zoo lief gehadZij
had gezworen, lief en leed met hem te zullen deelen, en
daarbij, hij was nog zoo jong en zoo krachtig, dat beiden
oom en ik ons gereedmaakten, om naar de mijn te gaan. Wij
waren beiden zeer verbaasd, haar reeds op te zien, doch als
oorzaak van hare verschijning en van hare buitengewone
bleekheid gaf zij voor, dat zij een hevigen hoofdpijn had en
het in haar kamer niet langer had kunnen uithouden.
Mijn oom nam toen haar gelaat tusschen zijne handen en
kuste haar hartelijk.
„Dat is niets," zeide hij, „wij zullen spoedig weder de oude
rozen op uwe wangen zien. Wordt maar niet ziek, kind
want wat zou ik zonder mijn kleine meid kunnen doen!"
Annie zuchtte zwaar en wendde haar gelaat van ons af;
hare oogen stonden vol tranen. Zij zette haar hoed op en
vergezelde ons halverwege de mijn, iets, wat zij tot nu nooit
gedaan had. Al den tijd dat zij met ons liep, hield zij oom's
hand in de hare; ik herinner mij dit zeer goed, en zij ver
zocht hem ook, haar te kussen, toen zij eindelijk besloot, terug
te keeren, om haar huiswerk af te doen.
Dien avond kwamen wij iets vroeger dan gewoonlijk tehuis
en vonden Annie bezig met het zetten der thee. Het viel mij
op, dat hare hand bij dit werk beefde, dat zij buitengewoon zenuw
achtig scheen en met zeldzamen haast den geringsten wensch
van mijn oom trachtte te voorkomen. Mijne tante beknorde
haar eenige malen over datgene, wat zij te grooten ijver noemde,
doch Annie sloeg den arm om haar hals en kustte haar.
„Knor niet, moedertje, wees niet boos," smeekte zij, „het
zou u toch niet aangenaam zijn, wanneer ik er niet meer was."
Dien nacht bleven wij tamelijk lang op. Annie was een der
laatste, die haar kamertje opzocht. Toen mijn oom van zijn
stoel opstond, om zich naar bed te begeven, kustte Annie
hem verscheidene malen, hetgeen tante opnieuw aanleiding gaf
haar over haar „bespottelijk gedrag" te beknorren. Daarop
omhelsde Annie hare moeder hartstochtelijk.
„Gij meent het toch niet half zoo erg, als gij het zegt,"
fluisterde zij, „gij hebt mij immers veel te lief."
Toen allen naar bed waren gegaan en Annie zich alleen
in haar kamertje bevond, zette zij zich op een stoel neder,
en weende hevig. Haar laatst vaarwel was gesproken, het
scheidingsuur naderde, al hare goede geesten schenen haar
verlaten te hebben. Nog eenmaal aarzelde zij, en hadde het
slechts van haar afgehangen, die noodlottige stap ware dien
nacht zekerlijk niet geschied.
Eensklaps schrikte zij op uit haar gepeins; voor haar ven
ster klonk een zacht gefluit. Schielijk hare tranen drogende,
opende zij het venster. Daar buiten stond George.
het leed niet op den financiëelen weg zouden hebben ge
zocht. Hadden ze niet ruimschoots genoeg voor zich zelve
en voor hun kroost?
Thans is hij heengegaanen de jonge weduwe met hare
kleinen moet zich overgeven aan de weldadigheid van rijkere
verwanten; zij, die zoo trotsch was geweest in hare onaf
hankelijkheid
Ik wend vol medelijden den blik af van de kleine groep,
en nader langzaam den doodgraver, die zooeven met de
spade over den schouder aangekomen, in mijre nabijheid
een graf gaat te delven.
Alzoo weder een mensch minder op onzen wisselenden
aardbodem
„Voor wien is dat graf vraag ik belangstellend „Och,
mijnheer 't is maar voor een kind," klinkt het onverschil
lig terug.
Maar voor een kind o, Gevoelt die man dan niet P Maar
neen, ik mag geen gevoel verwachten waar de gewoonte
het noodwendig moet hebben verstomptMaar voor een
kind In gedachten zie ik de moeder, met tranen gebogen
over het lijkje van haar wicht, van haar alles. Ik zie, hoe
ze zacht wuivend de vliegen verdrijft, die zelfs in de kamer
des doods nog doordringen ik zie haar een kus drukken
op het koude voorhoofdje en een bloemruiker leggen op het
kleine borstje, dat eens zoo warm, zoo gezond klopte, en
nu
De tranen stroomen overvloediger; alles alles is
dan voorbij
Stil treedt de vader binnenernstig slaat hij het kleine
ledikantbehangsel ter zijde, en een floers trekt ook hem
voor de oogen, als hij zijne vrouw omhelst en met moeite
uitbrengt „En 't was nog wel onze eenige!"
En toch't was maar een kind
De doodgraver ziet mij verwonderd aan, als ik zwijgend
naast hem sta en een traan wegpink, 't Was immers
geen kind van mij
„Ziezoo, nu nog even de boel klaar gemaakt voor den
ouden Toon van de Diaconie en ik ben klaarHoe hard,
hoe wreed klinken die woorden
Oude Toon was hekend bij allengrijze lokken, even
nog golvend, omlijstten een vriendelijk, oud gezicht, met
die zachte, lijdende uitdrukking, die de afhankelijkheid er
op getooverd had. Hij bad drie dochters gehad twee daar
van waren hem ontvallen door den dood, en de derde
o, hadde God gegeven, dat ook zij gestorven ware Zij was
de mooiste en Toon had haar zoo liefgehad en hij was zoo
trotsch op haar geweest"! Nu
Mij dunkt, ik zie hem op zijn sterfbedhij vergeeft der
afwezige van ganscher harte en bidt voor haar verder
leven. Geen liefderijke handen schudden hem de peluw
zacht en verplegen hem, en als eindelijk de laatste adem
is weggevlogen, dan speelt er een lach over de vermagerde
trekken als gevoelde het doode lichaam, dat alle lijden
thans geëindigd is.
En ik zie zijn lijkstoet langzaam voorttrekken. De knik
kende oudjes van het huis volgen de nederige baar, en
niemand stort een traan over den verscheidene. En ver
weg lacht en schertst eene elegante dameen als zij eene
doodstijding ontvangt, verbleekt ze een oogenblik, maar
om er luchtig op te laten volgen„DoodEindelijk dus
verlost van die ellenlange preeken en dat slechte schrift
Langzaam verlaat ik de stille rustplaats.
Nog altijd ruischen de popels zachtkens hun eeuwig
weemoedig lied; nog altijd speelt het windje guitig met
de afdalende takken van een treurwilg en nog altijd ver
spreiden de bloemen hunne schier bedwelmende geuren
maar ik zie niets dan de jonge bedroefde weduwe met
haar spelend kind, het plankje op het graf der „lieve Marie,"
de arme beroofde moeder, het vriendelijk ernstige gezicht
van „Ouden Toon" en boven dat alles fonkelen de gouden
letters aan de hoofdpoort met on verdoof baren gloed
„Deo Optimo Maximo
J. v. d. 13.
Schageu 13 April '87.
Door de ledeu der Vereeniging „Docendo Discimus"
werd j. 1. Maandag, tweeden Paaschdag, een openbare uitvoe
ring gegeven van het drietal tooneelstukjes „Onze Jongen"
dramatische schets door F. C. Fuchs, )e nieuwe heer van
't Dorp" door Servaas de Bruin en „Bergen en Dalen," blij
spel door den schrijver van Wie is't
Wat aangaat de uitvoering van bovengenoemde stukjes zoo
leek het ons toe dat eerstgenoemde „te zwaar" was voor de
krachten der vereeniging, terwijl het tweede, jammer genoeg,
mislukte door de verkeerde wijze waarop èn Baron
van Bemmelen," èn de Burgemeester, hunne rollen ver
tolkten. De baron was niet „bij de zaak" en de Burge
meester had zich te veel de allures eigen gemaakt van een grap
penmaker.
Dat was jammer, want de overige heeren, waren inderdaad
in hunne respectievelijke rollen uitstekend op hun plaats
vooral Frans, de knecht van den baron, die in het komische
genre een zeer welkomen type en verdienstelijk dillettant-
acteur is. Ook Aai en Harmeu kweten zich op uitmuutende
wijze van hun taak.
Het derde stukje „Bergen en Dalen" daarentegen liep flink van
stapel en werd zelfs, wat aangaat de hoofdfiguren „van Bergen" en
„van Dalen," twee landeigenaars en „Krop" de cipier, zeer verdien
stelijk opgevoerd. Dit stukje had dan ook ten volle recht op
de luiden bijval welke het van de zijde van het talrijk pu
bliek ten deel viel.
Bij het Heemraadschap der Strijkmolens van de Schager
Koggen, zijn benoemd tot Secretaris de heer C. Bol te R;ir-
singerborn, en tot Penningmeester de Heer P. Buis te Schagen.
Tot Secretaris—Penningmeester van den Schringkaagpoider
is benoemd de Heer C. Bol te Barsingerhorn.
Men schrijft ons uit Kolhorn.
Zondagavond den lOen dezer had hier eene oitvoerj
zangvereniging »Amicitia" plaats. Ofschoon de
den heer Kist ruim genoeg is om eenige honderde 1
te bevatten waren er toch nog velen die geen zitplaat,
veroveren en daardoor gedwongen werden het kunstgenot
de te zwelgen. De talrijke opkomst bewees dat menicuj
dat1
ar. ie ""-o-"- m(,n itl<
van Amicitia verwachtte en ik houd mij overtuigd,
verwachting in niet één opzicht werd teleurgesteld. 'fcat
waren er passages die men anders had verwacht, doch
i,„* nipt creweest. dan zouden onze illusiën ,i;„
WtllOU j 'V/||
het geval niet geweest, dan zouden onze illusiën, die 0p
gevaarlijke hoogte waren geplaatst, nog zijn overtroffen.(j, J
verschillende partijen individueel ben ik niet bevoegd té ojj
len; het geheel was goed, zoodat den leider, den heer Kr'j
alle lof toekomt.
Aangaande de komst van Z. M. den Koning te VmJ
dam meldt het Botterrlamsch Nieuwsblad o. m. het voltrjjj. 1
De straten of grachten der stad kunnen nauwelijks een J
ver worden afgezien. Elk vergezicht wordt benomen ona
eenvoudige reden, dat er geen huis hoe gering ook, rae! 1
nauwlettendste oog Ie bespeuren is, waar de driekleur oj 1
Oranje niet van den gevel of uit de ramen wappert.
Al zeer vroeg bewoog zich de nieuwsgierige menigte J
tal bij duizenden niet te ramen is, naar het station of
post langs den weg, dien de Vorstelijke bezoekers naar Vj
leis zouden nemen. Eindelijk is het half drie en heeft de tl
ninklijke trein het station in alle stilte bereikt, waar de 1
rectie der Uoll. Spoor de. Koninklijke familie verwelkomd-, I
Het was Z. M. aan te zien, dat hij zich verheugde J
de algemeene uiting van gehechtheid aan Zijn doorlach]
Stamhuis.
Op het perron weerklonk, na de korte begroeting, reed; J
leve de Koning, leve de Koningin, wat door duizenden i-l
herhaald, toen H.H M.M. in de open rijtuigen plaats re-l
Bouquetten werden der Koningin en het Prinsesje aarigffel
door twee kinderen, waarvoor het Prinsesje met kusjes tri
Op het Stationsplein waren „en ha ie" geschaard de lJ
der vereetiigingen van oudstrijders en van het Indische Kn*
waarbij de gebroeders Mens als eere-leden tegenwoordig J
ren, alsmede Cbristina Van der Woude, (die bij het pa>B
oproer het leven van een inspecteur van politie redde), ïl
sierd met de bronzen nudaillle.
Sonnemans kapel maakte bij de eerste eerepoort morai.l
Onder aanhoudend jubelen reden zij naar 't Paleis, waifl
Burgemeester van Amsterdam, de Commissaris des Koniieil
Noord-Holland, de Commandanten der Stad en der Md
benevens nog eenige andere autoriteiten de Vorstelijke Fen
nen opwachtten.
Onmiddellijk na aankomst te Amsterdam, waar ook ee||
leden der hofhouding, en de dames du Palais, den Koning®
de Koningin met de Prinses opwachtten, verscheen de
lijke familie op 't balcou, waarop weder een storm van ttffl
chingen losbarstte en die door het wuiven met de hand
wel door den Koning als de Koningin en het Prinsesje»trJ
beantwoord.
Duidelijk was het voor hem, die in de nabijheid stond,
merken dat Z. M. een blik van welgevallen wierp opdepim
tig versierde Dam en de Kalverstraat, en als 't ware aai j
O li I
Koningin de geestdrift der bewoners der hoofdstad recht™*
lijk wilde maken.
Als altijd gapen weer duizenden en duizenden den stefl
kolossus van 't Paleis aan, wat van den ochtend tol die? tf
den nacht, duurt zoolang de Hooge Bezoekers in de wxwj
vertoeven, hetzij dan dat. deze uitgereden of in diepe ros-.ï
Dien dag was er diner ten hove van 25 couverts, waaraan i|
deelnamen de Burgemeester, de Commissaris des Konings.y
commandant der marine, die van de stad, enz.
Aan de Haarlemmer Crt. outleenen wij het Tolfi
In den Jordaan zijn hier en daar, bij de eerepoorten rjj
mannen en vrouwen uit de buurt in fluweelen en
kleedij, dansende eu zingende steeds in ware feestelijke st<
zonder eene enkele wauoidelijke ontboezeming. Zij wilk|l5®B
de duizenden bezoekers uit anderen stand opwekken t® j
neming aan hunne wijze van feestfiering. «ijl
Het Vorstelijk gezin bleef heden avond ten paleize. 1
dag wordt tegen 11 uur de Koningin in de Westerstr B
wacht, waar H. M. door 150 kinderen uit de buurt
zang zal worden toegezongen. Woensdag is ook de gr
der kii,der- en volksspelen, de dag van den gondelWpB
muziekuitvoeringen op de verschillende plaatsen en u j
meene illuminatie.
Heden avond de Nationale Zangschool, opgtr'c .jjl
Amstels Mannenkoor, in het locaal „Plancius" epue ftB
uitvoering, waarbij verschillende koren en solo-liedcreu "1
gezongen.
Ook is op verschillende plaatsen reeds een voorpr JjB
ven van de illuminatie. De talklichten en lamp10"5
den reeds hun phantastisch licht door de versierde 5
de duizenden wandelaarsop de verschillende Pj'^B
electrisch licht is aangebracht verhoogt dat het 'dee
schoonst. De Dam baadt zich in een zee van '1C pi
daar reeds is het waard, een goed deel van den avo"1 B
uengen, omdat er zich alles concentreert en de uI.v;l
het monument i„ de heldere electrische en andere
met genoeg kan worden bewonderd. 'M
inzenden en nog eens duizenden wandelaars t»r
1 a! e richtingen, zonder de geringste stoornis* p*
Amsterdam heeft zieh bij zijne feesten nog zeld®1
en grootsch getoond als thans.