Donderdag, 2 Juni 1887. 31ste Jaargang. Ho. 2094. IN HET ACHTERHUIS. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCHAGEN, Laan, D, 5. Gemeente Schogen Bekendmaking. Lam. Speldeprikken. SCHACER Alicicti Nieuws- GODRAAI m Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TENTIÉN in bet eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STOKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVEETENTIÈN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. POLITIE. Ter Secretarie dezer gemeente zijn inlichtingen te bekomen omtrent een alhier opgevangen 't VOORJAAR. Zou 't ooit voorjaar worden Hoe menigmaal is bij velen die vraag over de lippen gekomenIn den regel is men ongeduldig en de natuur stoort zich al bitter weinig aan dat ongeduld der menschen en gaat stil en bedaard haren weg. In die dikwijls herhaalde vraag, is evenwel ten dui delijkste de begeerte zichtbaar, die ieder vervult. Met reik halzend verlangen wordt het einde van den zoo grimmi- gen en norschen winter tegemoet gezien en wanneer dan ijs en sneeuw eindelijk verdwijnen, dan zou men ook als met een tooverslag in dien heerlijken voorjaarstijd willen overgebracht worden. Met hoeveel spanning wordt niet onophoudelijk naar de geringste weersverandering uitge zien en wanneer eindelijk 't gewenschte oogenblik d£dr is, wanneer eindelijk een zachte lucht ons tegenstroomt, wanneer eindelijk de blaadjes 't wagen, om de teere om hulsels te verlaten, dan verheugt zich ook de geheele schepping en 't lied, dat de vogelen aanheffen, is, zonder dat ze 't weten, 't loflied ter eere van de herboren lente. Roman van E. A. KOENIG. IV. In nadenken verzonken, stond Alfred nog lang voor Kaatje's portret en dacht aan de woorden, die de dochter had gesproken. Hij kon niet ontkennen, dat storm en strijd hem wachtten, wanneer hij den weg vervolgde, dien hij betreden had; want zijne mama, de generaalsweduwe was trots haar burgelij ke af komst eene trotsche vrouwhet was te voorzien, dat zij de verbintenis van haar zoon met het onbemiddelde meisje niet ïou billijken. Hij had dat alles zeer wel bedachthij was volstrekt niet er licht over heen geloopen, zooals hij het den doctor had wülen laten voorkomenmaar wat er ook gebeuren mocht, "ij kon noch wilde zijne liefde ontzeggen. Hij had al lang in de schoone oogen van Kaatje gelezen, w die liefde werd beantwoordhij droeg ook de overtuiging ij zich, dat hij aan hare zijde het zoetste levensgeluk zou vinden Wanneer hij dit doel wilde bereiken, moest hij niet terug- einzen voor den strijd met de vooroordeelen van zijnen stand; Pfjj3 den strijd waard. li] werd uit zijn gepeins opgeschrikt door het binnentreden van den bediende, die met zachte stem meldde, dat mama zich lul»t naar de eetkamer had begeven. i f?.uw vuidt zich heden niet in hare gewone stemming," geven." "er is weder eens overvloed tot ergenis ge- j *VS droom ontwakende, streek Alfred langzaam met i, 0V.er voorhoofd; zijn blik rustte daarbij vragend tv eerliike gelaat van den ouden bediende. '\f*\ 'S 61 voorgevallen f" vroeg hij. 'end j en8ebabbelluidde het antwoord, dat van een minach- h sehouderophalen vergezeld ging, „de vrouw van den ge- ^keven woont, moet zich onaangenaam uitge- n hebben over onze mevrouw, en haar, met allen eerbied c^pmken, sergeant-majoor en dragonder genoemd hebben." *ee zuchtte Alfred, „dan mogen wij ons op een fraaie mam voorbereid kondenzulk een beleediging vergeeft ^nimmer. Is mijn broeder reeds tehuis AlWi - assessor is juist zooeven thuis gekomen." re,wierp snel een blik in den spiegel en verliet daarop herdoor een klein salon kwam hij in de ruime eet- ia»^'},We^e zeer eenvoudig maar smaakvol en doelmatig was c He generaalsweduwe, een lange, forsche gestalte met ^^grijzend haar, ontving den binnentredende met een strengen, «wiBenden blik; de assessor, die bezig was, de glazen van g° en I""'! af te vegen, knikte ters luiks zijn broeder Zoo moge 't altijd blijven; zoo moge de mensch, de heer der schepping, gevoel en eerbied blijven betoonen voor de herlevende natuur. Ook in die tijden, die men den nacht der onwetendheid noemt, toen de mensch op een zooveel lageren trap van beschaving en ontwikkeling stond, toen reeds had men gevoel voor 't schoone van 5t voorjaar. Er ligt zelfs iets treffends en aandoenlijks, in de eenvoudige wijze, waarop zij die gevoelens te kennen gaven, of 't zoo genaamd lentefeest vierden. Onder de goden en godinnen die meer bepaaldelijk door de oude Duitschers vereerd werden, nam de godin Hertha eene voorname plaats in. Hoe zij in 't voorjaar werd ver eerd als de levenwekkende kracht na den harren winter, als de goede geest, die vruchtbaarheid en wasdom schonk, vinde hier eene plaats. Er was een vriendelijk eiland in de Oostzee gelegen. EikeQ, zoo oud als de grond zelf, waarop ze stonden, en zware beuken beschaduwden 't eiland, dat het uiteinde vormde van 't groote Hercijnische woud, dat, aan de noor delijke hellingen der Alpen beginnende, zich tot hiertoe uitstrekte. Door hooge, met mos begroeide heuvelen om geven, lag, niet verre van den rand van 't eiland, in de schaduw der boomen, een bijna cirkelrond meer. Aan den noordelijken oever van 't genoemde meer, verhief zich de Hertha-burgt met hare hooge muien. Deze burgt was de zetel, de verblijfplaats van de godin Hertha, van haar, die al 5t goede schonk aan veld en woud. Eeuwenoude beuken ormden eene soort van omheining, van muur, en de plek, die daar binnen besloten was, gold voor heilig en mocht door niemand anders dan door de priesters van Hertha betreden worden. Eene dondsche,plechtige stilte toe en over zijn blozend, joviaal gelaat gleed een waarschuwende uitdrukking, die Alfred herinnerde aan de mededeeling van den bediende. „Twee minuten te laatzeide de oude dame tot Alfred, terwijl zij naar de pendule wees, die op den schoorsteenmantel stond, „ik verzoek u, in het vervolg stipter op uw tijd te zijn." „Ik vraag u om verschooning," antwoordde Alfredmaar geen vriendelijk lachje schonk ze hem, gelijk zij anders placht te doenzwijgend zette zij zich neder, Arthur vulde de wijn glazen, de oude bediende bracht de soep op. Zoo zwijgend en woordkarig als heden was het middagmaal zelden genuttigdde donkere schaduw op het voorhoofd hunner moeder deed den broeders het aanknoopen van een gesprek minder raadzaam toeschijnenmet geheime vrees dachten zij aan het gezellig uurtje van kout, dat dagelijks bij het dessert gehouden werd. Wat er heden ter sprake zou komen, wisten zij reeds; de bediende had hen reeds voorbereid het was een onverkwikkelijk thema, namelijk voor Arthur, wiens geheele hart toebehoorde aan de dochter der vrouw van den geheimraad Het gevreesde uur kwam; de bediende had het dessert op gedragen, den jongen heeren in het geheim een veelzeggenden blik toegeworpen en toen zich bedaard verwijderd. „Gij hebt redenen tot ergenis gehad, mama P" vroeg Alfred wijfelend. „Zooals het niet anders zijn kan, wanneer men met onbe schaafde lieden onder hetzelfde dak moet wonen," antwoordde zij bits. „Maar ik zal er een einde aan maken, ik heb den onder-huisbaas mijn voorwaarden gesteld, de familie van den geheimraad moet dit huis verlaten. Mevrouw wil nu eenmaal geen rust en vrede houden, haar heerschzncht kent geen grenzen, zij zou wel het geheele huis willen tiranniseeren. Wanneer de geheimraad Therstappen een energiek man eu niet een vaatdoek was, dan was er met hem nog wel een ernstig woordje te spreken, en hij zou wel middelen vinden, dien heerschzucht te beteugelenmaar hij bekommert zich om niets, hij heeft niet eens den moed, zijn beklag in te brengen wanneer hij een haar in de soep vindt." „Kom, kom, wanneer men de historie wat van nader bij be schouwt, zal het wel niet zoo erg zijn," zeide Arthur, die trachtte de vertoornde moeder tot bedaren te brengen; „de dienstboden moeten daar weer eens gebabbeld en gelasterd hebben. Men weet immers, hoe het in zulke gevallen gaat, dan worden er woorden gesproken, bij welken men niet gedacht heeft.5' „Wat ik met mijne eigen voren gehoord heb, dat laat ik mij niet ontstrijden," viel zij hem in de rede. „Mevrouw Therstappen heeft volstrekt geen aanleiding zoo onbeleefd te zijn, omdat ik van mijn rechten gebruik maak. Ik mag verlan gen, dat de waschkeuken mij in zuiveren toestand wordt over geleverd; mevrouw moest mij dank weten, wanneer ik haar bewijs, dat hare dienstmaagd een smeerpoes is Maar neen, zij maakt nu met die meid gemeene zaak tegen mij en ontziet zich niet, mij naar het hoofd te werpen, dat ik een dragonder ben met den aard van een sergeant-majoor. Ah, dat heerschte in de donkere schaduw der boomen en geen oningewijde zou 't durven wagen, om 't fluisteren der geheimzinnige ondergoden te verstoren. Zelfs de stoutmoe dige, oorspronkelijke bewoners van 't Hercijnische woud, de ontzaglijke en gevreesde os, de reusachtige eland, de huilende wolf en de grimmige beer, hadden ontzag voor deze heilige plek, en naderden ze in 't geheel niet, terwijl de mensch alleen met den diepsten eerbied in den om trek durfde komen. Maar wanneer met de terugkeerende lente de verstijfde en als ingeslapone aarde onder de verwarmende stralen der zon ontwaakte en de sluimerende kinderen der lente van uit den langen winterslaap opstondenwanneer dui- zende der gevederde zangers hunne liederen deden weer galmen tot lof van de scheppende Hertha, dan kwamen geheele scharen van reusachtige mannengestalten onver wachts uit het donker der wouden te voorschijn en nader den eerbiedig het beukenwoud, afwachtende de dingen, die zouden komen. En welke mannen waren datStout en koen schitterde 't blauwe oog van onder de borstelige wenkbrauwen en weelderig golfden de blonde lokken op de breede schouders. Zeven voet metend, van den kruin tot aan de voetzool, dragen zij het tecken van den vrijen man, het breede schild en de lange, zware lans, in de sterke armen. Men kan 'thun aanzien, dat zij de heeren der wouden zijn, die vermetele, sterke helden, die den oeros in snellen loop inhalen en hem vellen met de speer. Trotsch op de door hen behaalde zegepralen dragen zij de teekenen hunner overwinningen aan hun lichaam. Wie zijn die mannen 't Zijn de Sueven, en wel de edelste stam onder hen, de Semnonen, die tusschen Elbe en Oder wonen. is niet meer de taal eener beschaafde dame, het is de wijze waarop een marktvrouw zich uitdrukt; met zulke lieden kan ik niet langer in hetzelfde huis wonen." „Dat is inderdaad een zeer grove beleediging," zeide Alfred terwijl de assessor in ergernis het hoofd schudde, „maar ook ik geloof, dat het grootste deel der schuld bij de meiden schuilt, die door hare babbelzieke tongen mevrouw Therstappen ten zeerste ontstemd hebben." „En zelfs wanneer dit het geval ware geweest, zonden daar door de ordinaire woorden verontschuldigd worden vroeg de oude dame verbitterd. „Neen," antwoordde Arthur, „maar 55 „Genoeg!" ging zij driftig voort op een toon, die duidelijk genoeg verried, dat zij geen tegenspraak gedoogde. „Ik verlang, dat elke omgang onzerzijds met die menschen verbroken wordt, elke omgang; ik verwacht natuurlijk, dat mijn gebod stipt wordt opgevolgd. Na deze beleediging kan er van de mogelijk- heid eener verzoening geen sprake meer zijn; ik verzoek u dus, alle moeiten, die gij tot dit doel mocht willen aanwenden, te sparen." Arthur was zeer bleek geworden; zijne oogen vonkelden van toorn. „Gij gaat nu toch al te ver, beste mama," zeide hij en men kon het aan zijn stem hooren, hoe moeielijk het hem viel, zijne uiterlijke kalmte te bewaren, „ik kom in mijn betrekking dikwijls met den geheimraad in aanraking." „Wat uwe betrekking van u vordert, kan ik u natuurlijk niet verbieden," viel zij hem nogmaals in de rede, en hare stem klonk hard en scherp, „voor het overige zal ik zorgen, dat die menschen spoedig dit huis moeten verlaten. Er woont nog een andere familie onder dit dak, die in den laatsten tijd mijn aandacht trekt," ging zij voort, en haar blik was nu strak gericht op den schilder, die dezen blik met de onbevangen kalmte van een zuiver geweten doorstond„ik zal ook die lieden weten te verwijderen, zoodra ik bemerk, dat hare nabij heid den vrede van mijn huiselijk leven verstoon." „Dat begrijp ik niet, mama," antwoordde Alfred, op wien nu ook den vragenden blik van zijn broeder rustte, „ik ver moed evenwel, dat deze woorden mij moeten gelden." „En gij zult ze begrijpen, wanneer gij over mijne woorden wilt nadenken Gij zult toch niet ontkennen willen, dat gij in den laatsten tijd dikwijls in de woning van den ouden Wohlfarth zijt geweest; mag ik vragen wat gij daar zoekt?'5 „Lieve God, die oude heer heeft veel beleefd en ondervonden, het onderhoud met hem is daar zoo gezellig „Met hem of met zijne dochter Y" vroeg zij scherp. „Ik heb zeer zelden gelegenheid gevonden, met zijn dochter eenige vluchtige woorden te wisselen,55 ging Alfred bedaard voort, „ik weet alleen, dat zij een even bescheiden en voor treffelijk opgevoed, ais schoon meisje is. Tegenwoordig schilder ik een van de beide kleinkinderen; net moet mij tot model dienen, ik zeg u dat, mama, opd?f het n niet verontrusten zal, wanneer de booze tong van mejuffrouw Gosebrink zich met deze onschuldige aangelegenheia inuent willen gaan bemoeien.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1887 | | pagina 1