AliewnN
tiü- k Llll
31ste Jaargang. No. 2106.
Donderdag, 14 Juli 1887.
REIZEN.
IN HET ACHTERHUIS.
Hulpeloos en alleen.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond- Eij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEH-
TENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCHAOEftT. I^aan, D, 5.
Prijs per jaar f3.Fr&nco per post f3.0O.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEBTENÏIÈN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Qroote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Elk jaargetijde heeft een eigenaardig kenmerk, iets,
waardoor het zich zoo geheel van een ander onderscheidt.
Zoo gaat het ook met den zomer. Wanneer hij nc^niet
in 't land is, kan men zijne nadering toch reeds bespeuren.
Reeds in de lente ziet men zijn voorlooper niet alleen in
t' frissche groen, dat ons voorspelt, welke rijkdom ons
wederom te wachten staat; maar ook in andere opzichten,
die als zoovele voorbereidselen zijn.
Ziet of beter nog leest al die aankondigingen van ver
schillende badplaatsen! Zijn ze aan den eenen kant een
treurig bewijs van de vele ongesteldheden, die den menschen
helaas! van alle .kanten bestormen, aan den anderen kant
geven ze een rijke stof tot dankbaarheid wegens de vele
redmiddelen, die de weldadige natuur ons aan de hand
geeft. Is 't geen heerlijk denkbeeld, dat er voor zoovele
kwalen genezing bestaat? 't Is bijna te verwonderen, dat
er onder die standen, welke door de fortuin zoo ruim
bedeeld zijn, dat ze van al die middelen gebruik kunnen
maken, nog zieken gevonden worden. En toch gebeurt dit
niet alleen, maar daarenboven doet zich 't hoogst opmer
kelijke verschijnsel voor, dat in de gerenommeerde badplaat
sen het aantal badgasten telken jare toeneemt. Al wederom
eene tweeledige beschouwing. Aan den eenen kant een
bewijs, dat het aantal vermogende lieden sterk toeneemt
en achteruitgang en malaise meer en meer verminderen,
maar ook tevens, dat er hoe langer hoe meer zieken en
hulpbehoevenden komen.
Laat ons verder gaan. De zomer is in aantocht en wordt
ons kenbaar gemaakt door de aankondiging van den zomer
dienst. In vroegere jaren maakten die woorden weinig in
druk, want trekschuiten en andere vervoermiddelen namen
het zoo nauw niet. Toen kwam de eerste tijd van spoor-
Roman van E. A. KOENIG.
17.
IX.
»Ja, ja, wanneer men altijd in de toekomst kon lezen en
alles vooruit wist!" zeide de doctor, met de hand over het
hoofd strijkende, „menige domme streek zou dan ongedaan zijn
gebleven."
»Dan hadt gij zekerlijk ook uw vriend wel niet opgenomen?"
tfoeg Rosa.
„Bevalt hij ook u niet?"
„Eerlijk gesproken, neen. Maar ik wil niet oordeelen, gij
moet hem immers beter kennen."
„En ik verwed er mijn hoofd onder, wanneer hij niet reeds
'n de gevangenis gezeten heeft," voegde Grundscheid er nog
"e, „hij ziet er mij geheel en al naar uit, en ik raad u
aan, eens wat nauwkeuriger inlichtingen in te winnen
omtrent zijn verledengij mocht er later eens bitter berouw
van hebben."
„En mijnheer Schlaumann zal dan ook wel zijne huurop-
'-egging terug nemen," ging Rosa voort, „wij allen hopen,
a Jbj hier blijft wonen
de*d at moo£t gij in uw eigen belang niet wenschen," viel
b°ctor haar schertsende in de rede, „gij hebt immers mijn
mer noodig."
?ij Was bij deze laatste woorden opgestaan, zijn blik rustte
j gekend op den wand, van achter welken hij eenig ge
ruisen vernam.
vriend schijnt teruggekeerd te zijn," zeide de kleer-
er op gedempten toon, „maar ik vraag u vriendelijk, noodig
met uit; zijne tegenwoordigheid zou onze vreugde bederven."
c doctor schudde ontevreden het hoofd en begaf zich naar
llJn kamer.
*as^hifmP S*oa(i brandend op de tafelKoenraad Würfel
bezig, met zijn bundeltje bijeen te pakken, en zijne onvaste
*egingen verrieden, dat hij gedronken had.
- ,.at ajt gij van plan?" vroeg de doctor op een toon, die
^ebjk onvriendelijk klonk.
niet n^et gaarne gezien ben, daar dring ik mij ook
bui» if' antwoordde de ander kortaf, „die kerel in het voor-
l^ftmij verklaard, dat ik hier niet blijven mocht, en dat
mij geen tweemaal zeggen."
*°nl Cr ze^Te Be oorzaak van, dat u dit gezegd is ge-
n- v\ aarom hebt gij met den slotenmaker Schunk vriend-
r gesloten. Men heeft u gezien, toen gij met hem uitgingt;
wegen, een tijd toon er tusschen de 3 en 400 kilometers
spoorweg bestond. Maar nu? Nu hebben we tusschen de 3
en 400000 kilometers spoorweg, (wel te verstaan niet
in Nederland). Nu beteekent dat woord zomerdienst vrij
wat meer, want nu richten honderden en duizenden hunne
plannen daarnaar in. Waarom? welke plannen?
O! 't gevolg van 't beginnen van den zomer. Anders
niet. Nu -worden de reisplannen gemaakt, 't Is niet onge
hoord, tooverachtig en toch waar? Wanneer een oud groot
vader nu nog kon zitten te vertellen dan zou hij een aar
dig en toch bijna ongelooflijk tooneel ophangen van een
reis die hij in zijn jeugd gemaakt heeft van Groningen
naar den Haag en kinderen van een jaar of twaalf zouden
met open mond zitten te luisteren en niet kunnen begrij
pen, hoe overgrootvader dat een reis kon noemen, wat wij
met den naam van uitstapje bestempelen. Die goede man
zit te vertellen, hoe die reis dagen duurde, en hoe slecht
hier en daar de wegen waren, terwijl nu iemand dood een
voudig zegt ik ga van morgen naar Keulen en misschien
ga ik vanmiddag nog door naar Basel. Verbeeld u! als of
't maar zoo in de buurt lag!
Men heeft al 't mogelijke gedaan, om de begeerte naar
reizen en trekken op te wekken en aan te moedigen.
Toen eenmaal 't middel bestond om met verbazende snel
heid in zooveel korteren tijd groote afstanden af te leggen,
lieten de rijtuigen nog wel wat te wenschen over. Wan
neer we bedenken, dat de wagens 3e klasse vroeger zoo
goed als open vsaren en men die, bij ongunstig weer kon
dicht maken op de manier der tentwagens en ze dan
vergelijken bij de tegenwoordige 3e klasse, dan zien we
enonnen vooruitgang.
Wanneer we bij treinen, die groote afstanden moeten
afleggen en daarom 's nachts doorrijden, de zoo doelmatig
ingerichte slaapwagens gebruiken en werkelijk moeten ge
tuigen, dat ze uitstekend zijn ingericht en ons dan herin
die man staat in een kwaden reuk; wat hebt gij met hem te
maken
„Voor den duivel, moet ik dan van alles, wat ik hier doe,
rekenschap geven stoof Würfel op.
„Neen, maar wanneer gij wordt aangeklaagd, moet gij u
kunnen verdedigen."
„En waarom klaagt men mij aan?"
„Ik zeide het u zooeven."
Koenraad Wiirfel trok aan zijne lange vingers en lachte
spottend.
„Ik zoek werk," antwoordde hij, „het is mij onverschillig,
wie het mij geeft; wil de slotenmaker mij helpen, dan neem
ik zijn hulp in dank aan."
„Ook dan, wanneer ik u zeg, dat deze man wegens ont-
eerende zaken in de gevangenis heeft gezeten
„Bah, een ieder kan een ongeluk hebben," spotte Würfel,
met de hand door zijn stoppelig haar woelende, „ik behoor
niet tot diegenen, die er behagen in scheppen, zulk een onge
lukkige te steenigen Wat betëekenen deze vragen Het heeft
al den schijn, alsof ik hier in het verhoor word genomen
Zelfs wanneer de slotenmaker mijn goede vriend was, wat ging
u dat dan nog aan
„De vrienden van dien man kunnen niet mijne vrienden
zijn," antwoordde de doctor, „ik meen, dat gij dit moet in
zien. Bij Zeus, Koenraad, zoo zeer beu ik toch nog niet ge
daald, dat ik met zulk een man
„Ik verlang van u ook niet, dat gij hem als uw vriend zult
aannemen,* viel Würfel hem barsch in de rede, „gij kunt mij
hier niet beschermen, laat mij dus gaan, want ik verkies de
beleedigingen van uw huisbaas niet langer aan te hooreu."
„Beantwoord mij nog eene vraag," zeide de doctor, terwijl
hij Würfel den doortocht versperde, „ik beu het aan onze
vriendschap verplicht, deze vraag tot u te richten. Men be
weert, dat ook gij reeds in de gevangenis hebt gezetenis
dat waarheid
„En wanneer het waarheid ware?' vroeg de ander trots.
„Dus tochEn heden morgen gaaft gij mij de verzekering,
dat er geen smet kleefde op uw eer
„Bah, het was een kleinigheid, niet waard om er over te
praten," zeide Würfel, die nu een minachtenden toon aansloeg.
„In den nood eet de duivel vliegen, en wanneer men honger
heeft, kan men voor zijne handelingen niet verantwoordelijk
gesteld worden. Toen schreef ik dan op zekeren keer een
anderen naam dan den mijne onder een wisselhet zou vol
strekt niet uitgekomen zijn, wanneer ik, gelijk ik met zeker
heid verwachtte, op den vervaldag het geld had gehad. Dat
was het, nu kent gij de geschiedenis, en hoe gij er over oor
deelt, dat is mij onverschillig ik heb om die kleinigheid de ach
ting voor mij zeiven nog niet verloren."
„ilaar ik verlies nu de achting voor u; wij kunnen niet
neren, hoe heerlijk in vroegere jaren een nacht vooral
zoo'n winternacht in een diligence doorgebracht ons
toescheen en we ons toch onderwierpen, omdat er niet
anders was, al waren we 's morgens zoo onprettig moge-
gelijk, daar onze beenen eene klacht aanhieven van stijf
heid en koude en onze voeten het hooi, dat op den vloer
of bodem van 't rijtuig lag, nog eerlijk moesten deelen
met de voeten der andere passagiers; als we dat alles
zoo maar eens even ter loops aanhalen, dan zien we enor-
men vooruitgangToch zijn er nog altijd pruttelaars en
die zullen er blijven. Men zou in ons land, waar de tra
jecten kort zijn, waar men geen uren achtereen in snel-
of bliksemtrein zit, toch nog gaarne, evenals in 't buitenland,
in de treinen retirades, grootere ruiten met meer gelegen
heid tot uitzien, enz. enz. hebben.
Nadat de spoorwegen eenigen tijd bestaan hadden, kwam
er hoe langer hoe meer concurrentie. Men zegge, wat
men wil, maar hier is ook weer zonneklaar gebleken,
hoeveel meer gemak er door die concurrentie ontstaat
en hoe daardoor 't reizen goedkooper is geworden. Och
wat hebben die heeren direkteuren moeten bedenken en
zich 't hoofd warm maken, om elkander een vlieg, in den
vorm van reizigers, af te vangenDaar kwamen retour
biljetten. Al weer gemakkelijker en, wat nog veel meer
te beteekenen heeft, alweer veel goedkooper.
Maar als een clubje of een huisgezin eens wilde uitgaan,
dan telde de schatbewaarder of de huisvader de hoofden
en zei dan niet„zooveel hoofden, zooveel zinnen" maar
wel degelijk„zooveel hoofden, zooveel maal de vracht"
en niet zelden hoorde men dan de juiste opmerking„wan
neer we met ons 6 of 8 of liefst nog meer zoo'n Jan ple
zier nemen, dan is 't per hoofd gerekend, vrij wat goed
kooper. 't Is waai-, dat het dan vrij wat langzamer eing,
maar de kosten mag men ook niet over't hoofd zien.
Ook daarop werd spoedig weer wat gevonden. Toen kwa-
langer vrienden zijn," antwoordde de doctor ernstig. „Wanneer
gij een woord van berouw gesproken hadt, dan zou ik naar
redenen zoeken, die uw daad zouden kunnen verontschuldigen
ik zou u nog niet verloren geven
„Verschoon mij daarvanviel Würfel hem barsch in de
rede, „denk aan uw eigen verleden, dat ook niet geheel onbe
rispelijk is. Ik wil u niet langer aan onaangenaamheden bloot
stellen, vaarwel."
Hij had zijn bundel onder den arm geschoven en zijn hoed
ter hand genomennog eenmaal versperde de doctor hem den
weg.
„Wanneer gij mij heden morgen de volle waarheid hadt
medegedeeld, dan zou ik u nog op een andere wijze geholpen
hebben," zeide de kleine man in blijkbare ontroering. „Men
laat niet gaarne een vriend vallen, dien men in zijn jonge jaren
heeft lief gehad. Waarheen wilt gij nu gaan?"
„Dat weet ik nog niet.'
„Gij zult geen geld hebben
„Genoeg, om eenige dagen te kunnen leven- ik heb als
klerk in de gevangenis vlijtig gearbeid en menigen stuiver
verdienduw hulp heb ik niet noodig en aalmoezen zou ik
nu van u niet meer aannemen."
„Nu, dan wil ik u ook niets opdringen," antwoordde de
doctor, terwijl hij ruimte gaf. „Gij weet, waar ik woonstuur
om mij, wanneer gij in nood geraakt; kan ik u helpen, dan
zal het geschieden, maar ik raad u, tracht weder een eerlijk
mensch te worden, de hellende baan, waarop gij u bevindt
„En zoo voortspotte Würfel, die reeds bij de deur stond.
„Gij deugt niet voor zedenpreeker, Christiaan, denk liever aan
de hellende baan, waarop eij zelve u bevindt!*
Hij verliet daarop de woning, zonder een antwoord af te
wachtenmet wankelenden tred begaf hij zich nu naar den
slotenmaker.
Het echtpaar Schunk zat alleen bij de brandewijnsflesch
de slotenmaker vijlde aan een sleutel, zijn vrouw hersteld®
een kinderjurkje, hetgeen inet hare grove, bevende handen,
niet zeer net in zijn werk ging.
Toen Würfel nu bij hen binnentrad, keek de slotenmaker
op en zeide „Gereed Heeft uw vriend u niet in bescherming
genomen
„Die behoort ook tot de zoogenaamde eerlijke lieden spotte
Würfel
*Wij kunnen u niet huisvesten," zeide de vrouw„op ons
houdt men reeds lang het oog, Schlaumann wacht slechts op
een gelegenheid, om ons er uit te kunnen werpen Y'
„Ik wil niemand in ongelegenheid brengen!" bromde Wür
fel, terwijl hij het glas nam, dat de vrouw hem toeschoof.
„Het is ook beter voor onze zaak, dat gij hier niet woont,'
antwoordde de slotenmaker. „Ga naar de Gouden Gans daar
woont gij goed en billijk. Wanneer zal onze zaak afgedaan