A11 e me n lis-
AttÉ- Lil
31ste Jaargang. No. 2122.
Donderdag, O September 1837.
KENNEMERLAND.
IN HET ACHTERHUIS.
Uitgever: J. WINKEL.
Rtircau: ItlIAGEX, liaan, II, 5.
Trots en Moederliefde.
xvni.
De bedriegers bedrogen.
RAMT.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- <fc Zater
dagavond. Eij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
IV.
Altijd nog is Kennemerland eenvoudig gebleven, eenvou
diger althans dan het naburige Waterland of hot meer
Noordelijke West-Friesland.
Nog altijd heerscht er de nationale kleederdracht, en is,
bij het jongere geslacht, de Parijzer mode er niet tot zoo
groote volmaaktheid gekomen als elders.
Maar, is de bewoner eenvoudig, het land zelf is schoon
en rijk.
Eene heerlijke allée van eeuwen oud geboomte reikt
schier onafgebroken van Alkmaar tot Haarlem, en waar
eene gaping in den groenen wand het gezicht ruimer veld
biedt, daar wordt het oog geboeid door eene weelde van
groene weiden, in 't verschiet begrensd door schemerach
tig grijze duimen, en gestoffeerd door grazende kudden en
van welvaart getuigende boerenwoningen.
De geplaveide laan zelf slingert zich schilderachtig door
het ongeregelde landschap.
Nu eens verheft zich ter zijde van den weg een dicht
kreupelhout, dan weer waart de blik over schoone graan
velden, die met hunne breede golving een heerlijken oogst
voorspellen.
Soms verheft zich ter rechterzijde eene ongeregelde, wild
begroeide duinenreeks, nu eens rijzende, dar. weder dalende,
nu eens schitterend met plekken wit zand, dan weder
donker, dicht en fantastisch begroeid. Een pad kronkelt
zich langzaam stijgend tot den top en was het terrein geen
afgesloten jachtveld, we zouden schier in verzoeking ko
men, het heerlijke landschap van boven te bewonderen.
Maar het is ons een Kanaan, en opgeruimd vergenoegen
we ons met wat we genieten mogen.
En dat is veel.
Roman van E. A. KOENIG.
31.
XVI.
„Iloe gaat het? Nog altijd tevreden?" vroeg de doctor op
zijn levendige wijze aan Laura. ,/Werk maar niet te veel,
vooral niet tot laat in den nacht."
«Neen, neen, dat heb ik u immers beloofd?" antwoordde
zij met een droevig lachje, „wees om mij niet bezorgd, ik zal
voorzichtig zijn. Brengt gij mij een goede tijding?"
«Geen goede en geen kwade; ik wilde u alleen maar eens
zien en dan weder heengaan. Ik heb het nu zeer druk, ik
tegin nu veel te gelijken op een commissaris der geheime
politie, die een geheele bende misdadigers vervolgt."
«Gij hebt toch niets te maken met zulke dingen?"
«Nu, wie weet!" zeide hij geheimzinnig. „Ze hebben het mij
niet bij mijn wieg voorspeld, dat is waar; daarom verwondert
ft mij, dat ik er zulk een bijzonderen aanleg voor bezit."
ijGij zoudt uw studie weder voortzetten F'
«Dat is ook geschied/' bevestigde hij, terwijl hij er naar
hoe zij haar arbeid voor den dag haalde en ijverig voort-
e te- //Nu komt helaas deze stoornis, die ik niet ontgaan kan;
en ik moet mijn goede voornemen weder uitstellen, klaar het
uitgevoerd worden, daarop kunt gij staat maken; ik zal
t rusten, voor ik eenmaal als een werkelijke doctor voor u
V. 611 dan zult gij mij ook in mijn glorie leeren kennen.
8Ïj hebt heden mijn raad en hulp niet noodig
\f 611 niet' ik dank u," antwoordde zij lachende.
-Mooi, verder wilde ik niets weten, leef wel, lief kind,
j ziet gij mij weder."
üij stormde nu de trappen af; het was zijn plan, nu den
•uerikaan een bezoek te brengen.
'Dj had, trots, alle bemoeiingen, het verloren kind nog altijd
ontdekt; alle sporen, die hij vervolgde, voerden hem terug
het pleegkind van vrouw Schunk, maar wat beteekende
vermoeden, welks geldigheid hij niet bewijzen kon
da- Was nu besloten, de hulp der politie in te roepen, maar
int&rW^r moest hij eerst met den Amerikaan beraadslagen, die
^Usschen met zijn familie schijnbaar vrede had gesloten, maar
uiet de minste ontdekking had gedaan.
•kt n'";"1 Was met het kind afgereisd, en men sprak er van,
Hubert Katemberg een kooper zocht voor zijn huis en zijn
t de doctor geloofde daaruit te mogen besluiten, dat zijn
dj, e ZWager heimelijk de stad wilde verlaten.
was afmaken de boodschap; in het uiterste geval moest
De zeewind, frisch en toch niet te koud van over de
zandige hoogte ons toegewaaid, voert ons den geur te ge
moed van de duizenden dwergdennen, die nog voedsel kun
nen trekken uit den schralen grond.
Nu wordt ons oor getroffen door de heldere slagen van
een nachtegaal, hier in de eenzaamheid schooner dan ooit;
dan weder glijdt ons oog bewonderend heen over eene
vlakte, eenvoudig grootsch in hare eentonige afwisseling
van heidekruid en zand, schilderachtig vriendelijk met die
ruwe afpaling door smalle, lage dijkjes, waarop woest en
ongeregeld de weinige planten tieren, die de natuur voor
deze streek heeft weggelegd. Een enkel schaap, eon nede
rig hutje aan den voet van het duin, ziedaar de stoffeering
van een landschap, juist door dat armoedige, idyllisch
schoon.
"Eenmaal was deze eenzaamheid bevolkt; toen klonk er
de jachthoorn, of murmelde er het zacht gebed van den
monnik.
Maar die tijden zijn voorbij, en nog slechts een met
klimop bekranst stuk muur, als in Egmond, of een bres
in de omtuinins van eene kerk, als te Bergen, herinneren
ons die lang vervlogen eeuwen.
In gedachte zien wij weer de bedrijvigheid van het
middeneeuwsch kasteel, waarvan de ruïne nauw wordt
opgemerkt door den slenterenden voorbijganger. Vroolijk
wappert de banier der Egmonds van den torentrans en
guitig speelt de zon in duizenden schitteringen op het wapen-
staal, waarmede de zonen van den graaf, zoowel als zijne
pages en ond6rhoorigen, zich oefenen.
't Is een tooneeltje, wèl den blik van eenen schilder
waard, zooals zij zich daar buigen en wenden om te ver
dedigen of aan te vallen, en 't kan ons niet verwonderen
dat der edelvrouwe, ginds aan het geopende venster, een
glimlach om de lippen speelt bij 't zien van de smaakvolle
kleeding en bewegingen der kampioenenHelaas!
de gevangenneming der beide bedriegers bewerkstelligd worden."
Mijnheer Schlaumann stond juist in de deur, toen de doctor
zoo haastig naar beneden kwam.
„Nu, is er brand P" vroeg hij spottend.
„Nog niet," antwoordde de doctor. „Hebt gij in het achter
huis, al iets ontdekt?"
„Neen, het kind moet door vrouw Schunk uit barmhartig
heid in huis genomen zijn."
„Dat zal zij moeten bewijzen
„Bah, welke bewijzen wilt gij vragen?"
«Ik niet, maar de politie zal het doeu."
„En dan vraagt de politie u, waarom gij het wilt weten,
en tenslotte draait alles nog voor u op," zeide Schlaumann
schouderophalende; „ik heb de lui de huur opgezegd, zij moe
ten er de volgende maand uit, en daarmede houd ik de zaak
voor afgedaan.
„Gij zijt wel vlug met het opzeggen der huur 1" spotte de
doctor. Het verwondert mij, dat vrouw Schunk u nog niet de
oogen heeft uitgekrabd
„Integendeel, zij was er zeer mede tevreden, want sedert
hare laatste tuchtiging, heeft zij hier geen rust meer.*
„Dat is jammer, want wij hadden haar nog wel eens in het
oor kunnen fluisteren, dat mijn zwager zeer waarschijnlijk de
vader van haar pleegkind is; dan zouden wij misschien de
waarheid wel vernomen hebben. Nu is het te laat, dat in te
halen, mijn waarde; ik ga mij nu wenden tot de politie.*
Hoofdschuddend keek Schlaumann den dokter na, die met
vlugge schreden wegsnelde.
„Domheid, hij zal er geen dank mede inoogsten,* bromde
hij; toen keerde hij in zijne woning terug.
De slotenmaker keerde op dezen dag in zeer kwade stem
ming van zijn werk terug. Hij had met zijne kameraden in
de werkplaats een woordenwisseling gehad, die met een ernstige
kloppartij eindigde, waarna hij onmiddellijk was ontslagen.
„Het maakt niet veel uit,' troostte zijne vrouw hem, toen
hij het voorgevallene haar had medegedeeld, „wij blijven im
mers hier toch niet."
Peter Schunk ondersteunde het hootd met beide armen en
staarde in onheilspellend gebroed verzonken, voor zich uit,
en toen het kind, hetwelk in zijne gewone hoek zat, nu be
gon te weenen, wierp hij het in zijn woede met het ledige
brandewijnsglas.
„Zoolang wij het geld niet hebben, valt er nog aan geen
reis te denken," bromde hij. „Breng die schreeuw-leelijk
weg, wijf!'
ook hier werd het blijspel vervangen door de tragedie:
Op eenen namiddag in de maand Juni van het jaar 1568
werd de rouwvlag uit den toren van het kasteel gestoken;
de klokken werden geluid met doffen klank, en als een
ratelende donderslag na lieflijk zomerweder klonk de mare
alom„Graaf Lamoraal van Egmond is te Brussel ont
hoofd I"
Alva had de rijke bezittingen van den veroordeelde ver
beurd verklaard, en de arme weduwe met hare elf kinderen
bleef onverzorgd achter.
Het geslacht verspreidde zich; het schoone kasteel werd
verwaarloosd, en had de naam Egmond niet eene zoo goeden
klank gehad in de geschiedenis van Nederland en Europa,
het kleine plekje gronds met zijn verweerd stuk muur,
het laatste overblijfsel der bezittingen van den rijksten
edele uit Holland, ware reeds lang vergeten geweest.
Nu komt nog wel eens een enkele maal een
vreemdeling, die Egmond aan Zee bezoekt, een kijkje nemen
op den Hoef; hij vindt het muurtje lief, ja fantastisch,
maar meestal valt het tegen: het buitenland telt grootscher
ruïnes, dan het kleine dorp, dat eenmaal zijn naam ontving
naar het rijke Hof, dat de heeren van Egmond wisten op
te houden.
Anders is het met Bergen.
In een vriendelijke streek gelegen, en vaak als zomer
verblijf gebruikt, is het dorp uit den aard der zaak meer
bezocht, en is, hetgeen aan vroegere tijden herinnert, meer
in eere gehouden.
In 1799 werd de muur der oude kerk door de Engelschen
en Russen zoo beschoten, dat een nieuwe noodzakelijk
was. Toch is de oude blijven staan, daar de kerk groot
genoeg was om de nieuwe -muur meer binnenwaarts te
bouwen. Vandaar, dat dit overblijfsel uit den tijd der
revolutie een interessant schouwspel oplevert.
De nieuwe muur steekt scherp af tegen de zware oude
„Bedaard aan wat!" zeide zij, terwijl zij het glas opzocht
en het kind op den mond sloeg, „wanneer gij het creatuur
hadt verwond, konden wij nog wegens doodslag aangeklaagd
worden."
„Voor den duivel, het is mij alles onverschillig!"
„Ook het geld, dat wij in Amerika met het kind zullen
verdienen? Wanneer ik den vader de schuldbekentenis van zijn
broeder voorleg en hem zeg, dat dit het bloedgeld moest
geweest zijn
„Wij zijn zoover nog niet!"
„Maar wij zullen zoover komen."
„Zoolang de ex-klerk Würfel de zaak in handen heeft, komt
daar niets van," sarde de slotenmaker.
„Heden avond is de laatste termijn," stelde zijn vrouw hem
gerust, „hij is op het oogenblik bij den armverzorger en zal
straks hier komen; wachten wij dus af, wat de vrek gezegd
heeft.
„Wat moet hij gezegd hebben? Dat wij met de papieren
hem niets hen ijzen kunnen en dus naar den duivel mogen
loopen. De klerk is een dom schaap, wien men alles kan wijs
maken.*
De vrouw had voor het kind een soep gereed gemaakt uit
water, brood en brandewijn, hetwelk het arme wicht met gre
tigheid verslond,
„Morgen ga ik heen," zeide zij vast besloten, „ik zal den
vrek het vuur wel aan de schenen leggen, hij zal mij niet
voor den gek houden. Ik zal hem zeggen, wat wij hem be
wijzen kunnenmij kan hij niet afschepen, want bovendien
hebben wij nog het kind en de brieven van zijn broederdie
zullen hem den hals breken, dat zal hij moeten erkennen.
Morgenavond zal hij betalen, dat beloof ik u."
„Hoeveel?" vroeg de slotenmaker, het hoofd opheffende en
het verwilderde haar zich uit de oogen strijkende.
„Zooveel als ik hem af kan persen; genoeg voor ons, om
naar Amerika te kunnen reizen en daar eenige jaren televen.
Ik heb het u wel dadelijk gezegd, de klerk heeft te veel ge-
eischt."
„Niet te veel voor de schurkerijen, die de vrek heeft ge
pleegd
„Maar wel te veel voor zijn hebzucht."
„Het zou nog het beste zijn, wanneer wij hem den hals
omdraaiden en alles medenamen."
„Daar zon ik niets tegen hebben, wanneer wij maar met
zekerheid wisten, dat wij zijn geheelen rijkdom in baar geld
vonden," zeide zij schouderophalende.
Zij bracht nu het kind in het aangrenzend hok en zette
het avondeten op.
„Wij moeten zorgen, dat wij wegkomen zeide zij Da eene
pauze, „de menschen hier in huis worden ons lastig. De drom
mel moge weten, waarom ze nu allen zich om het kind be-