Donderdag, S October 1887. 31ste Jaargang. Ho. 2130. KENNEMERLAND. TOCH VERLOREN. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: MIIAGIY, Laan, B, 5. Gemeente Sc hagen. Bekendmakingen. politibT' ii. SCHAGEft COURANT. A pit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater- dtfivond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TEHTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. DIOEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.00. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVEBTENTIEN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. In deD nacht van Zaterdag op Zondag j.1., is na een lijden van eenige weken, te 's Graveuhage overleden, de Heer >Ii". J. L. <le Brnyn Kops, afge- afgevaardigde voor ons district, ter Tweede Kamer der Staten-Generaal. Sedert 1868 had hij voor dit district zitting. Vóór dien tijd was hij Hoogleeraar aan de Poli- technische School, te Delft. De heer De Bruyn Kops was als Staatsman, een flinke, degelijke figuur. Ver- liest de Liberale partij door zijn dood een edel kampioen, zijn afsterven is niet minder een zware slag voor de wetenschap. Als redacteur van het tijdschrift „de Eco- limiet', had hij zich op economisch gebied aller ach ting en eerbied verworvenj zelfs werd te dien opzichte zijn naam in het Buitenland met den meesten lof genoemd. Ter gemeentesecretarie alhier zijn inlichtingen te bekomen omtrent de navolgende in deze gemeente gevonden voorwerpen een paraplnie en een armbandje. Burgemeester en Wethouders der gemeente Schagen Brengen naar aanleiding van art. 203, alinea 3 der wet van 29 Juni 1851, (staatsblad No. 85) ter openbare kennis, dat de Begrooting der plaatselijke inkomsten en uitgaven voor 1888, zoo als zij aan den Baad der gemeente is aangeboden, op de Roman van G. RECKE. Iu hetzelfde uur, waarin de handelsraad na voormeld ge wichtig onderhoud scheidde van zijn dochter, teneinde eenige uren rust te gaan genieten, hield op straat voor de poort van het eenzaam gelegen ziekenhuis de transportwagen met zijn hewusteloozen last stil. Een der politieagenten, die den wagen hegeleidden, deed de bel, ter zijde van de poort, overgaan. Het *as nog vroeg in den morgen en de nagalm der klok weer- Uonk lang en helder in den stillen gang van het huis. Daarop hleef het geruimen poos stil, en de ongeduldige politie-agent, die intusschen bibberend van koude en brommend had staan •echten, wilde reeds op nieuw de schel in beweging brengen, toen hij hoorde, dat men in huis naderde en spoedig daarop rernam men dan ook van binnen het gerammel van een bos deutels. »Dat is toch een kruis met die poort hoorden de wach tenden een schorre stem daarbinnen brommen. „Nauwelijks hwft men zich weder te bed gelegd of men moet er ander- mail uit; wie is daar nu weder der wachts gaf hem antwoord. „Lui volk, gij zoudt •el willen slapen tot den jongsten dag Maak nu maar ter stond open, Peter, wij zijn er met den ziekenwagen." Thans werd de sleutel in het slot omgedraaid en werd de ur) krassend in haar hengsels, geopend. „Zoo," bromde de l^Bier, „wat is er nu weder aan de hand Een der politie—agenten meldde hem in korte woorden, wat *jr geschied was, en toen hij zijn verhaal geëindigd had, krabde ie portier zich achter de ooren. „Dat vervloekte gespuis," ^sde hij, ,het is een kruis met hen, zij steken elkander de "**en in het lijf en verdrinken elkander als jonge katten, zeker uit vriendschap." Be koetsier was intusschen van de bok geklommen en had Porden bij den bek genomen. „Maak ruimte daar 1" schreeuw- "ij den portier toe. „'k Heb nu al genoeg koude geleden zoo een hierbij wees hij over den schouder naar den T? maak nu spoedig, dat wij gereed komen." at de portier in deD baard bromde, was geen lofrede, j r hij deed toch zijn plicht. Verscheidene stevige zieken legers kwamen nu ter hulpe, ook de wachthebbende genees- r henevens eene liefdezuster, en nadat de voorgeschreven der1* waren afgeloopen, werd de bewustelooze vreem- 'Dg. die geen teeken van leven meer gaf, naar een kleine r zindelijke ziekeDcel gedragen en daar op een bed gelegd. e jeugdige diacoDesse, welke bij het vervoeren van den Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing is nederge- legd tot en met den llen October a. s. en dat een ieder daar van, tegen betaling der kosten, een afschrift zal kunnen be komen. Schagen, den 28en September 1887. Burgemeester en Wethouder voornoemd. De Burgemeester, G. LANGENBERG; De Secretaris, DENIJS. VI. Gaan wij verder, dan komen we aan het eenvoudige Heemskerker Godshuis. Reeds in 1216 moet het hebben bestaan; oorspronkelijk aan St-Laurens gewijd, werd het later aan de St-Jans-Hee- ren geschonken. Nog altijd hecht en gaaf, verheft zich daar de grijze muur; wijl de voegen tusschen de steenen niet gevuld zijn met kalk of cement, is de indruk van 't geheel nog grijzer en donkerder. Die steenen zij hebben den strijd van eeuwen mede gemaakt! Zij hebben net gravenhuis van Holland zien bloei en en zien vallen, het Henegouwsche hebben zij zich de kroon op het hoofd zien drukken en weder overreiken aan het Beiersche; zij hebben dat weder zien plaats maken voor het Bourgondische, en In den schoonen Philips en denvijfden Karei hebben zij het Oostenrijksche geslacht gehuldigd. Zij hebben den bloedkamp doorleefd tusschen vrijheid en tiran- ny; zij hebben den fanatieüen Philips II de misplaatste kroon van het hoofd zien rukken; zij hebben de prinsen van Orauje geëerd gezien en geliefd, en zij hebben de jonge Republiek zieke naar de cel behoedzaam medegeholpen had, verleende hem nu de eerste diensten, schudde zorgvuldig zijn kussen op en gat aan zijn lichaam eene gewenschte liggingterwijl zij dit deed, luisterde zij met gespannen aandacht naar de politie- agent, die op gedempten toon den arts mededeelde, wat hij zelve omtrent dit geval had kunnen vernemen. De arts trad nu aan het bed van den lijder. Hij wierp een vluchtigen blik op het doodsbleeke gelaat van den bewuste looze en haalde daarna de schouders op. „Daar waag ik mij niet alleen aan," zeide hij met een verlegen lachje tot de liefde zuster. Het is een vreeselijk lastig geval, en ik heb reeds om den gestichts—doctor gezonden." De jonge diaconesse knikte goedkeurend met het hoofd en staarde met deelnemenden blik naar het door smart verwron gen gelaat van den vreemdeling. Intusschen hield de jonge arts zich, zooveel hij het verstond, met den bewustelooze bezighij luisterde naar het kloppen van diens hart, schoof het uood—verband van de vreeselijke wonde een weinig ter zijde en vatte toen den pols van den zieke. Met angstigen blik sloeg de jeugdige diaconesse zijne ge baren gade. Zij had in haai moeilijk beroep reeds dikwijls mede toegezien, hoe de artsen de hand van den lijder hadden gegrepen en, wanneer er geen leven meer in was, ze achteloos weder lieten vallen. Zij haalde eenigszins ruimer adem, toen de jonge arts de hand van den ongelukkige behoedzaam en voorzichtig liet neerdalen. Dan, na een kwartier van smartelijk wachten, kwam de doctor, een gezet, vriendelijk heer, met een paar bakke baarden, wien men de geleerdheid, welke hij bezat, zeer zeker niet aanzag; men zou hem eerder voor een dorpspredikant of voor een gemoedelijk oud heer hebben gehouden. Ook hij greep de hand van den ongelukkige en liet ze een poos in de zijne rusten. De jonge zuster wist zelve niet, waar om reeds vanaf het eerste oogenblik, de onbekende, doodelijk verwonde man haar zulk een groote belangstelling had inge boezemd; maar ook nu weder sloeg zij angstvallig de gebaren van den ervaren doctor gade. Een, twee minuten verliepen er, en toen liet ook de doctor de hand voorzichtig op het dek neerdalen. „Beste zuster,* zeide hij nu tot de dia conesse, „breng een weinig water.* Terwijl hij dit zeide, trok hij reeds zijn jas uit en streek de hemdsmouwen in de hoogte. Toen legon het diep ernstige, gestrenge en huiveringwek kende onderzoek van den chirurg. Zuster Sabine, de jonge diaconesse, stond hem getronw ter zijde, en een treurige trek kwam er op haar gelaat, toen des doctor's gelaatstrekken zich meer en meer verduisterden. Eindelijk was dieDs arbeid ver richt en trad hij terug van het bed De hevigheid der smart had den onmachtige weder het bewustzijn geschonken en hij met glorie uit den. strijd zien treden; zij hebben den jongen staat zien bloeien; zij hebben den Nassaustam verstooten gezien en later verheven op den koningstroon van Groot- Brittarnië; zij hebben het wéér doorleefd hoe do oranjevlag vertreden werd in het stof, om onder Willem IV weer glansrijk te voorschijn te komen; zij hebben de Republiek de Vereenigde Nederlanden zien plaats maken voor de Ba- taafsche; zij hebben het beleefd dat de telgen van het ge liefde geslacht van Oranje als ballingen moesten ronddoolen in het land, waar eenmaal hun verwant den koningsscep ter voerde; zij hebben het koninkrijk Holland zien verrijzen onder den Corsikaanschèn Lodewijk, zij hebben later den keizer gekend, zijnen broeder, den lieveling zijner natie, den schrik van Europa en toen, toen heeft uit den toren woer de geliefde driekleur der Oranje's gewapperd, en het oude kerkje heeft achtereenvolgens drie koningen zien re- geereD. Wat zal het nog mogen zien Zal het 't nog beleven, dat onze jonge prinses als vorstin eenmaal den troon zal bestijgen, zal het 't nog beleven dat de geliefde Nassaunaam zal verloren zijn gegaan in den maalstroom der eeuwen Maar we zijn afgedwaald van onze wandelingwe zijn onzen tijd vooruitgeloopen gaan wij weer terug in de diepte van het grijs verleden, spoeden we ons henen naar het slot, dat zich in onze dichte nabijheid verheft, en dat den ouden naam van Assumburg draagt! OudDat is hetDe geheele inrichting van het trotsche gebouw getuigt het. De zware, ijzeren deuren knarsen in de verroeste hengselsde brug over de slotgracht ligt daar verwaarloosd en verveloos, maar altijd nog hecht en sterk. De ijzeren ketting, eertijds de bel, hangt nog als voor eeuwende folterkamer wordt ons nog door den geleider getoond, en de kerkers waar de gevangenen hun ellendig bestaan voortsleepten, zijn, hoewel dut en vunzig, nog in goeden staat. staarde met verglaasde oogen om zich heen, doch sloot dade lijk weder de oogen. „Het is een schandelijk misdrijf, een mensch zoo toe te takelen 1" zeide de oude geneesheer op een toon van diepe afschuw. „Daar moeten wij artsen nu weder helpen zulke schurken onthoofd en gevierendeeld moesten ze worden De jonge zuster keek hem ontzet aan. „Gij meent toch niet, dat de ongelukkige het leven zal verliezen, doctor?" vroeg zij met hare zachte, liefelijke stem. De geneesheer haalde de schouders op. „Ons aller leven staat in Gods hand," meende hij, „wel is waar, als ik een woekeraar was, zou ik voor het leven van den ongelukkige man geen rooden duit geven maar het is bij u uit stekend verpleegd, zuster Sabine." „Weet men niet, wie hij is?" vroeg hij nu aan zijn assistent. Deze rapporteerde, wat de politieagent had medegedeeld. Toen hij geëindigd had, schudde de doctor nadenkend het hoofd. „Hm, hm, het is zeer treurig," zeide hij, zich tot de beide anderen wendende, op fluisterenden toon. „Te oordcelen naar het edel gevormde gelaat, de fijne, zachte handen, behoort de patiënt tot de voornaamste standen hij is onbekend, zegt gij hm, hm, zeker een vreemdeling, die misschien, eenige uren geleden hier is aangekomen en nu het schuim der menschheid in de handen is gevallen." „Wanneer hij praten kon, de bleeke, bewustelooze man," voegde hij er toen met een peinzenden blik op den zieke aan toe, „misschien zou hij dan wel verhalen van een goede, lieve moeder, die hem slechts noode liet vertrekken, of van een beminde, misschien wel van vrouw en kind Hij bemerkte niet het lichte blosje, hetwelk zich vertoonde op het gelaat der diaconesse, maar ging voort, terwijl zijn oog fonkelde van toom „Maar hij zal ook kunnen vertellen van mensche- lijke laagheid en lafheid van een schurk, die hem zijn levensmerg heeft ontstolen de menschen zijn beesten, zij behooren niet te vergeefs tot de soort der tweehandige vleeschetende dieren." De waardige man had zich erg opgewonden. Nu nam hij hoed en stok en reikte de diaconese de hand ten afscheid. „Verpleeg hem goed, den armen man, zuster Sabine," zeide hij op een voor een arts anders ongewoon, weeken toon. „Ik heb tegenwoordig ook een zoon op zee ik maak mij dikwijls om hem bezorgd nu ja, dat behoort hier niet," brak hij eensklaps kort af. De assistent—arts vroeg hem eerbiedig, hoe het met de voor schriften atond, toen glimlachte de goede man even en hief de hand afwerend in de hoogte. „In dit geval willen wij voorloopig de lieve God, voorschriften laten geven, mijn beste, jonge vriend," zeide hij goedhartig. „Verricht de Hemel geen wonder, dan zal het tegen den middag wel met hem afgeloopen zijn en dan heeft de straat een offer meer verslonden een

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1887 | | pagina 1