31ste Jaargang. No. 2134.
Donderdag, 20 Octoloer 1887.
KENNEMERLAND.
TOCH VERLOREN.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: MIIAGIY, I^aan, I>, 5.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
vu.
In de grijze, listige oogen van mr. White glinsterde een heb
zuchtig, duivelachtig vuur, maar hij bedwong de verrassing,
*eike het bericht voor hem had moeten brengen en glimlachte
*°o hoogmoedig, alsof het feit van zelve sprake.
Algeieei Ni
J
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater-
djgavond. Bij inzending tot *s middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger.
COURANT.
Aflralic- k
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter al-
gemeene kennis, dat het voornemen bestaat, in die gemeente,
aan den openbaren dienst te onttrekken, een strook gronds
ter oppervlakte van p.m. 50 vierk. Mieters, van
den berm, van den kadastraal in Sectie JE ongenummerd be
lenden openbaren weg, welke strook grenst, aan bet perceel
wijt Iv No. 55, gelegen aan het gehucht ./IJ aars
dorp," toebehoorende aan den Hper IJ>. Koning'.
Bezwaren tegen dit voornemen kunnen worden ingebracht
binnen acht dagen na dagteekening dezer.
Schagen, den 18en October 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
G. LANGENBEBG.
de Secretaris,
DENIJS.
En zie hier nu het paradijs van Kennemerland, het
pronkjuweel der graven van Holland, hun lustoord, hun
buitenverblijf, hun jachtoord, hun lievelingsbeemde
Hier poosden ze van hunnen arbeid, hier droeg hen de
sierlijke telganger, het schuwe wild vervolgend in schaüw
der hooge eiken of tusschen 't ruige kreupelhouthier
klonk de jachthoorn vroolijk en lustig, hier kletterden de
wapenen van de edelsten uit den lande, die zich henen-
spoedden ter steekspel; hier blonk boven het hooge ge
boomte, uit de banier der Brederode's, wier leeuw ver-
Boman van G. B.ECKE.
(7. IV.
„Dus men heeft mij bij levende lijve dood verklaard vroeg
mr. White met een spotachtig lachje om de dunne, bloedeiooze
lippen; „maar gij ziet, dat ik nog leef en mij lichamelijk zeer
*el bevind."
„Is dat een verrassing mengde zich nu ook de hotelier in
het gesprek. „Men heeft bij den dood van mijnheer nw vader
zeer veel over de zaak gesproken ja, ik herinner mij, dat gij
benoemd waart tot universeel erfgenaam."
Volkomen juist,/ bevestigde de beambte, „en gij zult het
*eder zijn, zoodra uwe doodverklaring is teruggenomen, dat is
intusschen slechts een formaliteit en ik mag u nu wel reeds
geluk wenschen," voegde hij er aan toe en bood den rijken vreem
deling de hand.
Daarna reed hij met den beambte naar het ziekenhuis, ter-
*ijl de hotelier verklaarde, om dringende bezigheden naar zijn
hotel terug te moeten keeren.
Toen de wagen voor het ziekenhuis stil hield, werd mr.
"hite dadelijk voor den gestichts-arts gebracht. Dezen gaf de
P°Utie beambte te kennen," dat hij met den vreemden heer ter
van herkenning, wenschte gebracht te worden bij het bed
den ongelukkige, die in den vroegen morgen in het ge
dicht was gebracht geworden. Hij voegde er nog in korte
*ocrden bij, hoe hoogst waarschijnlijk mr. White in den doo-
delijk gewonde een bloedverwant en vriend zou kunnen her
innen.
De oude geneesheer drukte den zeer voornaam er uitzienden
Treemdeling vol deelneming de hand en maakte hem voorzich-
mede bekend, dat men op de herstelling van den onge
lige niet behoefde te rekenen. „Ik verwacht tegen den mid-
j/g reeds een ongunstige wending," zeide hij verder, „maar
h lichaam bezit veel jeugdige kracht. De apatische verdooving
*3*011 Bij zich bevond, is nu geweken voor een hevige wond
arts. Maar het een is al even erg als het ander, want als de
^tegraad van zijn lichaam nog maar een deel van een ge-
7 stijgt> dan is een doodelijke afloop onvermijdelijk."
n°o voorbereid steeg mr. White, voorafgegaan door den wei
enden geneesheer, de trap op naar de tweede verdieping,
jP *elke zich de ziekenkamer bevond. Eenige oogenblikken
j er st°nd hij in een half verlicht vertrek naast het bed van
U °ngelukkige, die in hevige ijlkoortsen daar neerlag, terwijl
maagschapt was aan dien der graven van Holland zelve
hier wemelde het eenmaal van sierlijke vrouwengestalten
ter neder gevlijd op het makke jachtpaardhier vei drongen
zich de in ijzer gepantserde strijders op hun vurig ros,
en zongen de minstreels "hunne klagende, dwepende ro
mancen, getuigende èn van de poëzie èn van den geest
naar avonturen der middeleeuwen. Hier buigen zich de
sierlijke abeelen over den fantastischen waterkomhier
spreken de trotsche eiken van kracht en van vastheid
hier huwt zich het groen van de klimop aan het bruin van
den beuk en slingert zich de wilde kamperfoelie vriende
lijk om den breeden olm of den zilveren berk. Hier kweelt
de vink zijn helder lied en slaat de nachtegaal zijne zui
verste, verassendste tonen de leeuwrik huist in het wei
land terzijde van het bosch, en galmt, nog voor de zon
zich boven de kimme vertoont, al stijgend en steigerend,
zijn morgenzang uit.
Heerlijke landhuizen stoffeeren het landschap, en, ginds
in de verte, breidt zich, woest en ongeregeld, maar niet
temin sierlijk en schilderachtig, de met dennea begroeide
duinenrug uit.
Daar, achter ons het geboomte verbergt het voor
onzen blik ligt de wijd vermaarde ruïne van het kasteel
van Brederode.
Een breede statige laan voert er heen, slechts in de
dichte nabijheid afgewisseld door een meer open weg.
Daar zien wij 't reeds blinken door het geboomteNog
eene korte stonde, en 't eertijds zoo trotsche kasteel ligt
voor ons
Nog verheffen zich daar twee torens, terwijl nog het
grootste gedeelte van den trans gaaf is, en den bezoeker,
tusschen de breede kasteelen door, da heerlijkste verge
zichten biedthier: rijk weiland, waarop weelderige kudden
overvloedig voedsel vinden, met de duinen in 't verschiet,
daarbosch en nog eens bosch, waarboven zich de hooge
zuster Sabine trouw bij hem wachtte en hem zorgvuldig ver
pleegde. Toen de heeren binnentraden stond zij op van haar
stoel en week eerbiedig ter zijde, als de docter met den vreem
deling en den politiebeambte naar het ziekbed traden.
Gedurende eenige oogenblikken! heerschte er in de kamer
een drukkend stilzwijgen. Onwillekeurig keken alle aanwezigen
naar het gelaat van den vreemdeling, die gekomen was, om
den jongen man te herkennen. De gelaatskleur van den Ame
rikaan was aschgrauw geworden en zijne oogen, wier pupillen
zich zeer vergroot hadden, waren ver uit hunne kassen
getreden en bleven onafgebroken gevestigd op den ijlenden
lijder. Afschuw en ontzetting lag op het gelaat van den Ame
rikaan en het was blijkbaar, dat deze met bijna meer dan
menschelijke kracht zich moest bedwingen, om zijne zelfbe-
heersching niet te verliezen.
„Ja, hij is het," zeide hij toen op doffen toon, „geen twij
fel, hij is het."
Daarna ontsnapte eensklaps een lichte kreet van smart aan
zijne lippen; in vertwijfeling losbarstende, sloeg hij zich met
de vuist tegen het voorhoofd en zonk toen als verpletterd op
den stoel neder, die naast het bed stond. „O, het is mijn
schuld, dat hij gestorven is riep mr. White uit en hij beefde
over het geheele lichaam. „Wel is waar, is hij geen kind meer,
maar ik had hem niet uit het oog moeten verliezen, nu moet
hij stervenniet waar, hij zal sterven vroeg hij nu den
doctor, terwijl hij van den stoel opsprong.
Deze drukte, hem vol deelneming beide handen en schudde
toen bedenkelijk het grijze hoofd. „Hier valt niets meer te
zeggen," antwoordde hij ontwijkend, „als gij een blik werpt
op den lijder, zult gij elk woord overbodig vinden.
De Amerikaan wendde zich van hem af en trad met over
de borst gekruiste armen voor het bed van den ongelukkige.
„Arme, arme vriend riep hij blijkbaar zeer aangedaan uit
en zijn stem sidderde zacht. „Laat het hem vooral aan niets
ontbreken," zeide hij nu met biddend opgeheven handen tot
den doctor. „Ik betaal alles, hier, hier is geld." Daarbij greep
hij in zijn borstzak en wilde zijn portefeuille te voorschijn halen.
Maar de oude doctor maakte met de hand een afwerend ge
baar. „Het zou nutteloos zijn," zeide hij aarzelend, „ik ge
loof, dat al het geld ter wereld den man niets meer kan helpen
en wat hij noodig heeft, krijgt hij even goed."
„Dan wilt gij mij tenminste wel toestaan, dat ik terugkom
en naar den toestand van mijn ongelukkigen vriend kom vra-
gen viel mr. White hem driftig in de rede en op het be-
1 vestigend hoofdknikje van den doctor, drukte hij dien dank
baar de hand.
Hoe zacht het gesprek ook gevoerd was geworden, zoo had
het toch een ongunstigen indruk gehad op den zieke en de
doctor verzocht mr. White dan ook nu, om heen te gaan, ter
wijl hij zeide„de heeren zullen het mij ten goede houden,
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f O.li
Grooto letters worden naar plaatsruimte berekend.
kluft van een molen verheft, en ginds naar de zijde van
bloemendaal heeneene mengeling van al wat Natuur
schoons schonk aan deze streken.
Majestueus is de aanblik van al die pracht, zoowel in
't verschiet als van nabij, ontzagwekkend is de hoogte,
waarop wij ons bevinden, terwijl wij achter de borstwe
ring staanangstig buigen we ons heen over de verschan
sing en zien, diep beneden ons, ons eigen beeld weerkaatst
in de heldere slotgracht.
Eertijds waren de zware muren begroeidmaar sedert,
voor weinige jaren, de restauratiegeest ook tot hier door
drong, verheft het slot zich schier naakt uit het vischrijke
waterhier en daar klampt zich een mager rankje wilde
wilgerd vast aan de verkaalde steenen, en voorspelt na
tijd eene begroeiing zóó weelderig, zóó schoon, als waarop
het kasteel voor dezen niet kon bogen.
De ruime hal met de breede schouw is nog aanwezig,
maar hoe gansch andere moet het er hier eertijds
hebben uitgezienThansnaakt en ruw zijn de steenen
murende zoldering bestaat niet meer, en de gaten, die
eertijds de in lood gekaste ruitjes bevatten, laten nu vrijen
doortocht aan wind en regentoende steenen vloer was
sierlijk ingelegd, en wie weet, prijkte mogelijk wel met
een echt Smirnaasch tapijt, terwijl voor eiken hoog gerug-
den zetel met geborduurde kussens, waarop de schoone
leeuw van Brederode was gewerkt, een klein vloerkleedje
was nedergespreid. Hooge, eikenhouten stoven behoedden
de kleine voetjes der burchtvrouwe, hare dochters en gezel
schapsmaagden voor koude, terwijl de weelde van tapijt
werk aan de wanden, door de adellijke juffers zelve gebor
duurd, ook bij het vroolijk knappende haardvuur, waarop
reusachtige blokken hout gloorden en knetterden, aan de
geneuchten van de jacht herinnerde, of de verschrikkelijke
wreedheid en bowonderenswaardigen moed der krijgers te
aanschouwen gaf.
en ook zonder mij den weg wel vindenik acht mij verplicht,
hier nog eenige oogenblikken te blijven."
Mr. White boog zich beleefd en nam afscheid met zijn ge
leider, den politie—beambte, niet zonder vooraf nog een langen
smartelijken blik te hebben geworpen op zijn jongen vriend.
Nauwelijks hadden zij de kamer verlaten, of de gevaarlijke
periode brak voor den zieke aan. Hij richtte zich angstig op,
als om een denkbeeldig gevaar te ontgaan, doch viel terstond
weder krachteloos achterover. Daarop begon hij met de handen
in het wild te slaan en doffe geluiden uit te stooten. De doc
tor en de jonge diaconesse waren druk met hem in de weer,
doch eerst na veel moeite gelukte het hen, den lijder tot
stil liggen te bewegen en hem het koude doodzweet van het
voorhoofd te wissclien.
Toen de aanval van koorts gebroken was en de zieke in
een sluimering lag, boog de arts zich over hem heen en
luisterde aandachtig naar het ter nauwernood hoorbaar kloppen
van het hart.
„Wonderbaarlijk, hij heeft den aanval doorstaan, hij heeft
een bijzonder sterk gestel," zeide hij, zich tot de jonge diaco
nesse wendende. »De volgende aanval daarentegen brengt hem
des te zekerder den dood."
Het was den ouden heer een aangename gewoonte geworden,
met de jonge zuster, die hij zeer mocht lijden, voor hij heen
ging, nog een paar vriendelijke woorden te wisselen. Zulks
deed hij ook nu en natuurlijk liep het gesprek over het be
zoek van den voornamen vreemdeling en de diepe, oprechte
smart, die deze getoond had, bij het zien van zijnon gelukkigen
reisgenoot. Doch de jonge diaconesse was op verre na niet
zoo ingenomen met den vreemdeling, als de doctor. „Ik weet
niet, wat mij in hem mishaagt," zeide zij, met het instinct
van een rein, maagdelijk hart, „ik mag hem geen onrecht
aandoen, maar zijn smart kwam mij tooneelmatig voor, om
niet te zeggen, gehuicheld."
„Gij zijt een lief zottinnetje" zeide de doctor lachende.
„Wilt gij mij, man van ervaring, tegensprekenIk zeg u,
zuster Sabine, dat alleen onze tegenwoordigheid den man heeft
weerhouden, te weenen als een kind.
Maar de jonge diaconesse bleef bij hare meening. Ik weet
niet. hoe het komt," zeide zij met eene van haar ongewone
hardnekkigheid, „maar de blik van zijne grijze oogen beviel
mij nieter lag iets duivelachtigs in."
De oude doctor schudde glimlachend het hoofd en nadat
hij haar nog eenige voorschriften had gegeven hoe zij den lij
der moest behandelen verliet hij het gesticht.
Arthur White was met den beambte intusscben weder naar
het hotel de „Kroonprins" gereden; daar nam de beambte af
scheid van hem en bood hem zijne verontschuldiging aan, dat
hij hem had moeten lastig vallen. „Dat doet niets ter zake,"
had Mr. White geantwoord, „wanneer ik mijn jongen ongeluk-