Donderdag, 3 November 1887.
31ste Jaargang- No. 2138.
KENNEMERLAND.
TOCH VERLOREN,
11.
AlimiiN
RA N T.
Mé- k Laiiboi
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Eij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
UitgeverJ. WINKEL,
llurean: M IIAOEIV, Laan, I), 5.
Prijs per jaap f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.1»
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
VII.
(Slot.)
Thans eindelijk zijn we in het wijd vermaarde bloemen-
land. In dezen tijd van 'tjaar bemerkt men niets van dit
eigenaardige van de streek, maar als het lentewindje door
de bladeren zucht, dan stoeit het ook guitig met de be
dwelmende geuren der millioenen bij millioenen hyacinthen,
die als een onafzienbaar leger in bonte rijen prijken, of
't buigt sierlijk den ranken stengel van de tulp, die in
allerlei schakeeringen van rood en geel de velden siert.
Dat we ons thans in de zandstreek bezijden het duin
bevinden, we bespeuren het aan de vele namen der vil
la's, die aanduiden, dat de bodem hier meer of min gol
vend isLindenheuvel, Bloemenheuvel, Kennemerheuvel,
en nog zoo vele anderen, die me opvielen. Trouwens 't is
duidelijk te bespeuren bij den ingang van het wijdver
maarde Bloemendaler Bosch, dat de grond, zacht glooiend,
opwaarts loopt.
Wie zich Bloemendaal herinnert, denkt, bij al het na
tuurschoon, dat hij er genieten mocht, ook aan
kruidnoten.
Vergeef me zooveel grof prozaMaar waarlijk, die
Bloemendaalsche lekkernij is zoo beroemd, dat ik ze niet
stilzwijgend durfde voorbijgaan.
Meer en meer naderen we nu Haarlem.
Ginds verheft reeds de schoone St-Bavokerk haar spits
boven 't geboomte, maar vóór we de hoofdstad van Noord-
Holland binnentreden, wijdt, bid ik u, uw aandacht eens
even aan de hoogste der Nederlardsche duinen, die Blin-
kerd heet, en, naar gis 60 Meter haalt. Gij zult hem niet
dadelijk herkennen menige Haarlemmer zelfs weet hem
Roman van G. RECKE.
VI.
De handelsraad Waldmann bevond zich juist in zijn kantoor
en bij het binnentreden van zijn stiefbroeder sprong hij een
weinig verrast van zijn stoel op en vertoonde zich op zijn
gelaat een trek van verlegenheid. Hij vreesde blijkbaar, dat
Arthur hem in zijn kantoor en niet in zijn woonkamer had
opgezocht, met het doel hem over de regeling der erfenis-kwestie
te spreken.
j,Neen, neen, laat u niet storen, ik verzoek u er om," zeide
o>r. White dadelijk met een afwijzende beweging der hand,
nadat de groene tochtdeur achter hem in het slot was gevallen;
deze tochtdeur bevond zich dadelijk achter de gewone deur en
belette het luisteren. „Ik wilde alleen eens de inrichting van
uwe kantoren zien zeer ruim, zeer prachtig, dat moet
ik bekennen het is een voortreffelijk huis en de zaken
moeten zeer winstgevend zijn."
Daarbij had hij plaats genomen in een leuningstoel en nam
ou uit een sigarenkistje, hetwelk zijn broedei hem aanbood, een
heerlijke regalia, die hij met veel gratie aanstak. „Een heerlijk
kruit, waarachtig," meende hij, achterover leunende in zijn stoel en
blauwe kringetjes uitblazende, „wij kunnen ze in Amerika niet
boter rooken, en wij zijn toch in het land van de tabak."
De handelsraad liep intusschen, niet langer in staat zijn in
wendige onrust te bedwingen, gejaagd de kamer op en neder.
Als toevallig had hij zich daarbij er van overtuigd, dat de
uubbele deur goed gesloten was. „Gij komt juist van een
wandelritje vroeg hij toen, om toch maar iets te zeggen en
uam tegenover zijn broeder plaats.
«rik denk, dat gij gelijk hebt; in lang niet heeft een stad
®ij zoo goed bevallen, als deze ik ben ook in het
mokenhuis geweest, een vervloekt langen weg
»Nu, hoe gaat het met uw beschermeling, John Muddie
vr°og de handelsraad onverschillig, terwijl hij insgelijks een
S1gaar uitzocht en die aanstak.
De Amerikaan haalde de schouders op en zijn gelaat nam
®ou bekommerde uitdrukking aan. „Het is een vervloekte
geschiedenis," zeide hij toen op neerslachtigen toon, „mis
kien dat hij het leven nog houdt, de arme jongen, maar
maar
v Ik begrijp u," zeide de handelsraad, met het hoofd knik-
fude, „Je J0ctor blijft bij zijne verklaring." Daarbij maakte
de hand eene beweging met het voorhoofd.
«rZoo is het," bevestigde de Amerikaan, terwijl hij zich in
etn wolk van rook hulde. „Hij zal zijn geheele leven een oDgeluk-
niet van de andere hoogten te onderscheidenmaar om
't evenOf we 60 of 59 Meter hoog staan is vrij het
zelfde.
Van die duinengroep dan waarin zich de Blinkerd be
vindt, hebben we een verrukkelijk panorama over degan-
sche omgevinghonderden welvarende dorpen en gehuchten
breiden zich uit aan onzen voetginds troont Haarlem
kalm en rustig, en achter ons breidt zich de zee uit als
één onmetelijk blauw veld, waarop zich van tijd tot tijd
een enkel zeil aan de kim vertoont, terwijl ginds de rook
van een stoomboot als uit de golven opdoemt.
Waarlijk, Nederland heeft nog veel schoons, en de meeste
reizigers, die Natuur willen bewonderen en naar 't buiten
land trekken, weten niet, welken rijkdom hun vaderland
nog bevat, dien zij niet zagen.
Eindelijk treden we Haarlem binnen, de oude bisschops
stad, die in hare annalen bladzijden heeft van voorspoed
en weelde, van glorie en roem, maar ook pagina's van
ramp en van smart en vernedering; van heldenmoed en
heldendaden wel is waar, maar die miskend werden en
gesmoord door de wanhoop van den hongersnood, tot zich
eindelijk de holle lichamen aan den vijand overgaven op
genft en ongenA en het onmenschelijke spel der Spanjool-
sche krijgers een einde maakte aan een ellende, die zelfs
de dappersten deed versagen.
Die tijd is lang reeds voorbij; wel leven nog de Kenau
Hasselaars en de Ripperda's voort in de herinnering, maar
het bloed dat inden jare 1573 door Haarlems straten vloei
de, is reeds lang weggespoeld door den stroom der eeuwen,
en thans staat de stad bekend als een welvarende plaats.
Bewonderenswaardig is de Groote St.-Bavo, wier maker
onbekend is gebleven. In 1472 werd ze voltooid en sedert
is zij met hare 35 altaren overgegaan aan de Hervormden.
Wekelijks nog weergalmen do statig gewelfde zolderbo-
gen van roerend schoone orgelklanken, en zeker te betreu-
kige waanzinnige zijn het is wel treurig, dat mensche-
lijke schurkerij een veelbelovend jongmensch kan vernieti
gen en het slimste is," voegde hij er na een kleine
pauze aan toe, terwijl hij de witte asch zijner sigaar in een
sierlijk bakje liet vallen, „men zal nu wel nimmer den ver
vloekten moordenaar achter slot krijgen."
De handelsraad maakte met de hand eene beweging, die
zooveel moest te kennen geven, dat iets dergelijks dagelijks
voorviel. Daarna haalde hij uit een open vak van zijn schrijf
tafel een brief. „Daar is een brief voor u gekomen," zeide
hij op onverschilligen toon.
„Ah! Ah!" riep de Amerikaan uit en kleurde even.
Waldmann had naar het adres gekeken en dus niets ge
merkt van de ontsteltenis van zijn broeder. „Hij komt uit Bos
ton," zeide hij. „Ik dacht dat gij Arthur heettet boe
komt het, dat het adres aan Harrv White is gericht?"
De gevraagde greep haastig naar den brief en verborg dien
even snel in zijn jaszak- „Aha, aha dat is zonderlingzeide
hij toen glimlachende terwijl het zweet hem op het voorhoofd
parelde. Hij liet nu den blik onrustig door het vertrek dwalen
en glimlachte, nog even. „Maar het is toch niet zoo zonderling
als gij misschien gelooft," meende hij toen. „Het is een brief
van onzen procuratiehouder en deze man is door merg
en been een kantoorman onze firma heet, gelijk ik
u reeds vroeger mededeelde, Harrv White en consorten
daarom heeft hij mijn adres verward met dat der firiua
inderdaad, een zeer eenvoudig rnensch, die procuratie—houder."
Daarbij lachtte hij zoo hartelijkmaar een onbevangen toe
schouwer bad in dat lachen bepaald iets gedwongens opgemerkt.
Ludwig Waldmann had op dit kleine voorval verder geen
acht geslagen. Zijne gedachten verwijlden bij veel gewichtiger
zaken en hij staarde met gefronste wenkbrauwen door het ven
ster naar de sneeuw, die in groote vlokken naar beneden viel.-
Gedurende eenige oogenblikken heerschte er een pijnlijke
stilte in het vertrek. Arthur White rookte met veel smaak zijn
sigaar en keek oogenschijnlijk achteloos, de kamer rond, doch
hield inderdaad zijnen in gedachten verzonken broeder oplettend
in het oog.
De handelsraad wierp plotseling zijn half opgerookte sigaar
in het aschbakje. De lust tot rooken was hem blijkbaar vergaan
en hij kuchte evendaarop wendde hij zich eensklaps met een
kort besluit tot zijn stiefbroeder. „Gij zijt nu bijna een maand
bij ons, Arthur," begon hij met een onvaste, wijfelende stem,
die een groote tegenstelling maakte met zijn anders zoo beve
lenden toon van spreken, „wij behoeven wel niet te getuigen,
hoe zeer ons uw onverwachte komst verrast heeft maar
gij waart ons niettemin hartelijk welkom. Ik geloof nu, dat
het voor beide partijen het beste is, wanneer wi; ook de prac-
tische zijde, ik mag wel zeggen, de finantieele zijde van ons
wederzien eens van naderbij behandelen."
ren is het, dat het gros der bezoekers het concert bijwonen,
niet om ter wille van de muziek, maar om te zien, te be
wonderen, en bewonderd te worden. Het ruischen van een
kleed stellen sommigen boven het suizen en zweven en
zwellen dier tonen, die als een danktoon tot God schijnen
op te klimmen, die den mensch het vermogen schonk, ze
voort te brengen.
Op de Groote Markt, die de statige muren half omringt,
vinden we het beeld van den man, die met eene enkele
letter der wereld schatten geschonken heeft't is Laurens
Janszoon Koster, de zoon van Haarlem, die, naar men zegt,
de boekdrukkunst uitvond in 1423.
Of dat standbeeld daar misplaatst is Of de groote eere aan
Johan Gutenburg toekomt Waar gel erden voor staan,
durven wij niet beslissen; zooveel is zeker, dat het beeld
tegenover het vernieuwde stadhuis een goed effect maakt,
en dat, is dan ook de grootste eer niet aan Koster toe te
kennen, hij zeker een groot man was, waarop Haarlem
roem kan dragen. Eertijds stond dit beeld ia den Hout,
een laatste overblijfsel van het weleer zoo beruchte „Wilde
Woud zonder Genade," ter plaatse, waar, naar gis, de uit
gesneden A in 't zand viel.
Die Haarlemmer-Hout met den beroemden Hertenkamp
is niet ten onrechte de glorie der stad !Oud, statig geboom
te verspreidt zich in breede lanen her en ginds, en hier en
daar baant zich een smal slingerbaantje een weg door het
kreupelhout.
Maar, waarop de inwoners der bisschopsstad het meest
van alles pronken. Niet op hun Hout en hunne St.-Bavo;
evenmin op het naburige Bloemendaal en het Zuidelijker
Overveeu; noch op de pracht die hunne woonplaats den
naam van Bloemenstad schonk; zelfs het beroemde Kikker
tje en het niet minder geliefde Kraantje Lek (twee uitspan
ningsplaatsen in de nabijheid) zijn niet hun grootste trots.
Meer Westwaarts vintien we 't plaatsje, dat de Haarlem-
De Amerikaan zag hein loerend aan. „Gij meent.?" vroeg bij
toen op gerekten toon, terwijl hij een menigte blauwe rookwolk
jes uitblies, in den vorm van een o.
„Kort en goed," zeide de handelsraad, „ik ben geen vriend
van lang aarzelen gij zult wel reeds hier en daar in de
stad gehoord hebben, dat onze vader zaliger om welke re
denen doet niets ter zake u tot voornaamsten erfgenaam heeft
benoemd."
De Amerikaan vergenoegde zich met een licht hoofdknikje,
terwijl bij zich steeds scheen te vermaken met o'tjes blazen en
zich daardoor in een bijna ondoorzichtige massa rook hulde.
„Mijn vader is nu reeds sedert vele jaren dood reeds
bij eene vroegere gelegenheid hebben wij over deze familie-ge.
schiedenis gesproken gij werdt voor dood verklaard en zijt
nu wettelijk dood."
Arthur White vergenoegde zich weder met een kort zwijgend
hoofdknikje; dat scheen den handelsraad te ergeren, want op drif-
tigen toon zeide hij nu: „Dat ik het kort make; wanneer men
het zoo noemen wil, hebt gij aanspraak op het vermogen."
Arthur knikte weder. „Ik geloof het zelf ook, dat ik dat
recht heb," zeide bij toen eensklaps, „onze vader benoemde
mij tot universeel erfgenaam, dat is zonneklaar het
testament is nog bij het gerecht gedeponeerd, niet waar
voegde hij er, met een loerenden blik op zijn broeder, aan toe.
Deze streek in zenuwachtige opgewondheid met de slanke,
witte hand langs zijn donkeren baard. „Ik zie, dat gij de
zaak goed opvat. Ik zou u gevoegelijk duizend moeielijkheden
kunnen berokkenen het is hier om geen kleinigheid te
doen en in geldzaken houden immers de gemoedelijkheid en
welwillendheid op."
De Amerikaan zag hem van ter zijde aan. „Gij kunt gelijk
hebben," zeide hij toen met een sarkastisch lachje.
„Ik zou bijvoorbeeld aan uwe indentiteit kunnen twijfelen,"'
begon de handelsraad na een kleine pauze, terwijl hij naden
kend door het venster naar de straat had gestaard.
De uitwerking zijner woorden op Arthur, was van betee-
nis. De Amerikaan werd beurtelings bleek en rood, terwijl
zijne lippen loodkleurig werden. „Hoe Wat vroeg hij
daarop inet haperende stem, terwijl hij met geweld zich moest
beheerschen.
>Xu, ik veronderstel alleen maar,* hernam de handelsraad,
die de ontroering van zijn broeder niet had opgemerkt.
Arthur haalde weder ruimer adem. »Aha, gij veronderstelt
alleen maar," zeide hij.
„Ik zou ook door duizend listen kunnen trachten, het va
derlijk erfdeel te behouden," ging de handelsraad op snellen
toon voort. „Ik zou het bijvoorbeeld op een proces kunnen
laten aankomen gij zijt gerechtelijk dood verklaard en
ik ben reeds zoovele jaren in het onbetwist bezit van het
vaderlijk erfdeel, zoodat het gerecht gemakkelijk uwe aan-