MïrtÉ- Li Zondag, 18 December 1887. 31ste Jaargang. Ho. 2151. TOCH VERLOR F. N. AMSTERDAMSCHE KRONIEK. I Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCH Laan, lï, 5. Gemeente Scha gen. Bekend m a k i n u. KIEZERSLIJS T E X. 21. PATENTEN. ■i Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 uret worden ABVER- i TENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Pnijs per jaar f3.Franco per post f 3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIÏJN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meerfO.li Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. De Voorzitter van den Gemeenteraad te Schagen noodigt bij deze, naar aanleiding van art. 7 der wet van 4 Juli 1850 (Staatsblad no. 37), gewijzigd art. VII der wet van 6 Noven- ber 1887 (Staatsblad no. 193) de mannelijke inwoners der ge meente uit, om, zoo zij in eene andere gemeente in de per- soneele belasting, dienst 1888/87, ter zake van hunne woning naar eene hoogere huurwaarde dan die, welke volgens nrt. 1 letter, a. en b. van de wet van 24 April 1843 (Staatsblad no. 15), ot in de grondbelasting dienst 1887 in eene andere ge meente of in meer gemeenten te zamen tot een bedrag van ten minste f10,zijn aangeslagen, daarvan door overlegging der voor voldaan geteekende aanslagbiljetten vóór den 21en December a. s. te doen blijken. Eveuzoo worden uitgenoodigd de mannelijke inwoners der gemeente, hoofden van gezinnen of alleen wonende personen zijnde, die van den inwonenden eigenaar of eersten huurder van een woonhuis of afgezonderd gedeelte van het woonhuis, waarvan de huurwaarde voor de personeele belasting ten miuste op het dubbele gesteld is van het laagste in deze gemeente voor den vollen aanslag vrreischte bedrag, zijnde f24 gedurende 9 maanden voorafgaande aan den 21en December a. s., een gedeelte in huur hebben ge had en bewoond, waarvoor geen afzouderlijke aanslag in de per soneele belasting geschiedt, maar waarvan de jaarlijksehe huur waarde, ongestoffeerd, in verhouding tot de belastbare huur waarde van het woonhuis of afgezonderd gedeelte van het woonhuis geschat, het voormelde bedrag van f 24.bereikt, daarvan onder Roman van G. KECKE. XII. niet De Amerikaan had zich in de laatste dagen in een al te rooskleurigen gemoedstoestand bevonden. Hij had een bezoek gebracht aan het gasthuis en was met een vertoornd gelaat teruggekeerd en had zich dadelijk in zijn kamer opge sloten. Eenige uren later was hij wel is waar weder te voor schijn gekomen, naar het uiterlijk even opgeruimd als altijd, maar een scherp opmerker zou het zeer zeker niet zijn ont gaan, dat zijne opgeruimdheid en zorgeloosheid eene gedwon- gene was. De handelsraad mocht zijn stiefbroeder niet bijzon der lijden en hij vermeed dan ook zoo veel mogelijk, met hem om te gaan. Hij luisterde dan ook weinig naar de vertelling van het voorgevallene in het gasthuis, die Arthur hem met lachenden mond gaf. Dat was immers klinkklare onzin, meende de handelsraad schouderophalende en hij bleef voor het ver volg ook bi; deze meening. Daarbij kwam nog, dat Wald- mann juist in den laatsten tijd bijzonder veel zaken had te doen. Met het door den Consul Lindenschmidt zeer bereidwil lig voorgeschoten kapitaal had hij voordeelig gespeculeerd en en maakte zich gereed, een tweede, nog vermeteler speculatie, waaraan het verlies of de winst van millioeDen gepaard ging, op het touw te zetten. Gelukte deze belangrijke onderneming, dan kon hij zich voor gered beschouwen en weder de oude, gebiedende plaats onder zijne concurrenten innemen. Hij was tevreden, dat hij met zijn stiefbroeder zoo gemakkelijk een accoord had getroffen; die zaak was naar zijne meening afge daan en hij was er de man niet naar, om naar onbeteekenende gesprekken te luisteren. Wat bekommerde hij zich ook om het gebazel van een krankzinnige Het familieleven in het trotsche paleis was natuurlijk denk beeldig geworden. Vader en dochter zagen elkander bijna nooit en wanneer de handelsraad nog een enkele maal het marmer witte gelaat van Eugenie aanzag, dan gevoelde hij zoo iets van knagend verwijt over begaan onrecht. Van zulke gewe tenswroegingen echter was de met zich zeiven zeer ingenomen man geen vriend en daarom vermeld hij het bijna angstvallig zijne dochter te ontmoeten, terwijl de uitvoering van zijn plan gemakkelijk werd gemaakt door de teruggetrokkenheid van Eugenie zelve. Arthur White had eenige malen getracht, tegenover de doch ter des huizes de rol van een gelukkig minnaar te verv illen, maar de bliksemende oogen van het jonge meisje hadden hem met zooveel minachting bejegend, dat hij er de voorkeur aan overlegging van de gevorderde bescheiden, vóór den 21en December a. s. aangifte te doen. Ten slotte wordt herinnerd, dat de man geacht wordt te be talen den aanslag zijner vrouw in de grondbelasting, de vader dien zijner minderjarige kinderen, wegens de goederen, waarvan hij het vruchtgenot heeft, en dat aanslagen in de grondbe- asting wegens onverdeelde onroerende goederen, óók gelden voor den mede-eigenaar, wiens naam niet bij den aanslag in het kohier is vermeld, mits zijn aandeel in dien aanslag ten minste f 10.bedraagt. De modellen voor de aangiften, bedoeld bij art. 1, letter c en het 4 e lid van art. 7 in verband met art. 1, let ter b der wet, zijn kosteloos ter secretarie dezer gemeente verkrijgbaar. Schagen den 6en December 1887. De Voorzitter voornoemd, G. LANGENBERG. De Buigemeester van Schagen brengt ter algemeene kennis dat de patenten, aangevraagd in de maanden Augustus, Septem ber en Octobor 1.1., 2e kwartaal, dienstjaar 1887/88, ter ge meentesecretarie door belanghebbenden kunnen worden afgehaald vanaf Woensdag den 14en tot en met Dinsdag den 20en de zer des voormiddags van 9 tot 12 ure, den invallenden Zondag uitgezonderd. Schagen, den 13en December 1887. De burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. had gegeven, van zijn voornemen af te zien. De Amerikaan wist bovendien niet recht, hoe hij zich tegenover Eugenie zou gedragen. Van dag tot dag gevoelde hij zich tegen haar min der opgewassen. Het herhaalde bezoek van den jongen officier was voor hem geen geheim gebleven, maar te vergeefsch trachtte hij te ontdekken, wat er tusschen de beide jongelui was ver handeld geworden. Hij vermoedde instinktmatig, dat het hem betrof, maar op zijn schertsende poging, om van Eugenie zelve iets naders te vernemen, had deze hem zoo vreemd en vast beraden aangezien, dat hij onrustig begon te worden. Arthur White was overigens in den laatsten tijd onrustig en schuw geworden, en het stond maar al te duidelijk op zijn gelaat te lezen, dat zijn lach gehuicheld was. Het kon een gevolg zijn van de omstandigheid, dat Salomon Meijer tot heden nog niet de bestelde juweelen had kunnen leveren. Op het bepaalde tijdstip was Arthur M liite bij den handelaar in edelgesteenten gekomen en deze had hem werkelijk een aantal zeer groote, schoone brillanten voorgelegdmaar tot innigen spijt van Salomon Meijer had de Amerikaan verraden een uitstekend kenner der edelgesteenten te zijn. „Voor de lief hebbers kunnen die steenen werkelijk een ongehoorde waarde bezitten," zeide hij, vmaar hij stond altijd op het standpunt van den koopman hij wilde voor zijn goed geld ook goede waar. Het was hem niet te doen om een sieraad, hetwelk om de zeldzaamheid van het uiterlijk bijzonder kostbaar was, maar het moest wegens zijn innerlijke waarde iets bijzonders zijn." Met bijna snoode verachting had de Amerikaan toen een aantal steenen op zijde geschoven, die van Braziliaanschen oorsprong waren. Hij kon alleen echte Oost—Indische brillanten gebruiken, had hij er hoogmoedig bij gevoegd en Salomon Meijer had ten slotte zich bereid verklaard, de verlangde steenen te verschaffen, maar dan zouden er wel eenige weken verloopen. Met Paschen zou even wel het huwelijk met Eugenie plaats hebben en de Amerikaan had herhaaldelijk verzekerd, dat hij alleen aan een Parijsch juwelier de steenen zou vertrouwen, om ze te laten zetten. De tijd drong dus en deze hatelijke vertraging bereidde Arthur White ongetwijfeld veel verdriet. Ook kwamen in den laatsten tijd vele brieven van den pro curatiehouder uit Amerika aan Ham- White, welke hem veel hoofdbreken schenen te veroorzaken, want na de ontvangst van zulk een brief sloot hij zich telkenmale gedurende eenige uren in zijn kamer op. En wanneer hij zijne vrijwillige opslui ting verbrak, was zijn voorhoofd nog steeds bewolkt en van diepe groeven doorploegd. Op zekeren dag ontving de Amerikaan zelfs een rouwbrief en bijna op denzelfden dag kwam in de havenstad het tele- graphisch bericht van een ontzetteuden brand, welke bijna geheel Chicago verwoestte. Rouwbrieven plegen gewoonlijk niet de brengers van welkome berichten te zijn, maar in dit geval moest het schrijven toch voor Arthur White eeu goede JACHT. De Burgemeester der gemeente Schagen Brengt ter kennis vau belanghebbenden, het navolgende De Commissaris des Konings in Noord-Holland Gezien het besluit van Gedeputeerde Staten dier provincie d.d. 30 November 1887 no. 19 Gelet op art: 11 der wet tol regeling der jacht en visscherij van 13 Junij 1857, (Staatsblad no. 87); Brengt ter kennis van belanghebbenden dat de sluiting der jacht op klein wild voor Noord-Holland is bepaald op Zaterdag 31 December 1887, met zonsondeigangen dat al zoo op grond van het bepaalde bij het eerste lid van art27 der aangehaalde wet, het verkoopen, te koop uitstallen en vervoeren van wild uiterlijk tot en met 14 Januari 1888 zal mogen plaats hebben. En zal dit besluit in het Provinciaal blad worden geplaatst en voorts in iedere gemeente van Noord-Holland worden aan geplakt. Haarlem, 8 December 1887. De commissaris des Konings voornoemd, (Get:) SCHORER. Schagen, 13 December 1887. De Burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. 't Is te hopen dat het dagelijksche standje thans voor goed een einde zal nemen, nu politie en justitie er zich mede gingen bemoeien, want het begon in den laatsten tijd bedenkelijke proportiën aan te nemen. Voor de liefheb bers van schandaal was het een waar buitenkansje. Met „het" standje bedoel ik de scheldwoorden, bedreigingen en vervolgingen, die een onzer voornaamste stadgenooten, Jonkh. boodschap gebracht hebben, want eensklaps was hij weder de oude, ja, hij scheen nu nog zorgeloozer en meer zelfbewust geworden te zijn. Als een loopend vuur had de telegraaf het bericht van den vreeselijken brand, die de stad Chicago verwoestte, door geheel de beschaafde wereld verbreid. Alle dagbladen, de grooten zoowel als de kleinen, bevatten kolommen vol met mededeelingen over deze ontzettende gebeurtenis. Een slaap dronken veeknecht was bij de avondvoeding in een stal met het licht te dicht bij het droge hooi gekomen en dit was door de petroleumlamp in brand geraakt. Van den kleinen brand was dus een monsterbrand ontstaan, die eene der grootste ste den van het verre Westen bijna tot op den grond verwoestte en daardoor een schade van vele millioenen aanrichtte. Ook in de groote havenstad, in welke onze geschiedenis speelt, was de ontsteltenis terecht zeer groot. Immers de handel met Amerika vormde voor de groothandelaren der stad eene der rijkste bronnen van bestaan. Velen stonden direct met handelshuizen in Chicago in verbinding en grepen derhalve met angstige gejaagdheid naar de dagbladen. Meestal goldt het honderdduizenden, die de groothandelaren van hunne handels vrienden in Chicago nog te goed hadden, en niemand wist in de eerste ontsteltenis, of de gisteren nog zoo soliede firma's dit ook nog in de toekomst zouden zijn. Immers er waren duizenden van menschenlevens verwoest, een groot deel der groote koopvaardijschepen kon de haven niet meer verlaten, en was op het water verbrand. Wie kon weten, welk kapitaal er in dien enkelen nacht was verloren gegaan. Overal, waar heen men ook zag, ontmoette men bezorgde, bedrukte geruchten. In deze dagen van algemeene sehrik en ontzetting was het zeer natuurlijk, dat Arthur White een voorwerp van algemee ne belangstelling werd. Men kende hem als den chef van een der aanzienlijkste handelshuizen van Chicago en het was niet alleen mogelijk, maar zelfs zeer waarschijnlijk, dat de-alles ver nielende brand ook het eigendom van de aanzienlijkste han dels-firma niet had ontzien. De pakhuizen en kantoren der firma Harrv White en Consorten lagen vlak bij de haven, waar de brand het hevigste had gewoed. Vooral de handelsraad Waldman sloeg in de dagen, welke op de catastrophe volgden, zijnen onaangenamen stiefbroeder met argwanenden blik gade. Hoe gemakkelijk kon Arthur zijn groot vermogen geheel en al bij den brand verloren hebben en kon hij nu, zonder rekening te houden met de getroffen over eenkomst, gesteund op het rampzalige testament van zijn vader, onbarmhartig jegens hem te werk gaan, dacht Ludwig Wald man. Juist op het punt zijn „geluksschip" een veilige haven in te sturen, moest hij op nieuw de handen in den schoot leggen en weerloos het naderend onheil afwachten. Het verlies van zijn goed en tegelijk daarmede het verlies van zijn aan zien, hetwelk hij alom genoot, stond echter voor den eergierigen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1887 | | pagina 1