Zondag, 25 December 1887. 31ste Jaargang. No. 2153 NATIONALE MILITIE. In het Nummer van Zaterdag, 51 December, bestaat wederom de gelegenheid, een Nieuwjaarsgroet te plaatsen, a 1' 0.2 a, van 1a regels. de RED. G etneen te Scha gen Bekend m a k i n g. TOCH VERLOREN. Alieiiti tm-, MWlBÉ- k Ll Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TENTIËN in het eerstuitkornend nummer geplaatst. INGEZONDEN STEKKEN èén dag vroeger. Uitgever: J. WINKEL. Bliircaii: N( II liaan, I), 5. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.0O. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. POLITIE. Ter Secretarie dezer gemeente zijn inlichtingen te bekomen omtrent een alhier in eenen winkel achtergebleven SPOMBUIAHB». OPROEPIVG tot de inschrijving voor het jaar 1888, volgens de wet van 19 Augustus 1861, (Staatsblad No. 72.) Burgemeester en "Wethouders van Schagen, gelet hebbende op het bepaalde bij Artikel 19 der wet op de Nationale Militie van 19 Augustus, 1861 (Staatsblad No. 72), heiinneren bij deze de belanghebbende Ingezetenen, aan hunne verplichting tot het doen van aangifte voor den dienst bij de Nationale Mi litie, met verwijzing r.aar het bepaalde bij de Artikelen 15 en Roman van G. RECKE. 22. XII. Mijne eeuwig dierbare, eenige Eugenie Gij zult wel zeer boos en ontevreden op mij zijn, dat ik eerst nu, na vele weken, mij neerzet, om aan u tè schrijven, niettegenstaande ik u beloofd had, onmiddellijk na mijne aan komst in Chicago, reeds u te zullen schrijven. Ik zou het niet wagen, mij voor u te verontschuldigen, daar er voor een man van strenge beginselen omtrent het punt van eer, geen omstan digheid in het leven kan bestaan, die hij tot verontschuldiging mag aanvoeren; maar de onoverwinbare, gewelddadige macht der plaatselijke gebeurtenissen, welke de dagbladen u reeds lang zullen hebben medegedeeld, heeft mij niet eerder vergund mijn vurigsten wensch te vervullen. In het eerste uur, in hetwelk ik de pen kan vasthouden, ziet gij mij nu voor de schrijftafel zit ten. Ik zal later op het hoe en wat mijner verhindering terug komen; voor het oogenblik, dierbaarste Eugenie, sta mij toe, zonder verdere uitwijding, met mijn lang verzuimd bericht te beginnen. Na een gelukkige vaart waren wij in New-York aangekomen. Een gelukkig toeval had mij gedurende de reis alleraange naamste Amerikanen tot reisgenooten gegeven, wier omgang gedurende de twee weken der reis mij in zoo verre ook zeer nuttig was, daar ik nu gelegenheid had mijn Engelsch vlot te leeren spreken. In New-York hield ik mij slechts zoolang op, als noodig was om voor mijne bagage te zorgen. De reis per spoor naar Chicago was vervelend en scheen eindeloos; tenminste aldus hoorde ik de andere passagiers er over spreken; het ongeduld dreef mij rusteloos voorwaarts en ik telde de minuten, die mi; het doel nader brachten. Na den geheelen nacht doorgereisd te hebben, kwam ik ongeveer tegen tien ure 's morgens in Chicago aan. Ontsla mij van eene be schrijving der beklagenswaardige, ongelukkige stad, die zeer zeker eene der bloeiendste en welvarendste van Noord—Ame rika is geweest. Zij was rijk aan prachtige straten, heerlijke paleizen en reusachtig groote hotels. In eene der laatsten, het Continental-hotel, nam ik mijn intrek, en een noodlottig toeval wilde het, dat ik verwezen werd naar de derde verdieping. Gij vermoedt zeker wel, dierbare Eugenie, dat ik op den dag van dien rampzaligen nacht te Chicago kwam, waarvan de herinnering mij nu nog doet huiveren. Reeds onderweg had ik bij mede-ieizigers naar de firma Harrv White en Co., navraag gedaan en met enkele uitzon, deringen was zij aan allen bekend geweest Men had natuur. 20, alsmede 16, 17 en 18 der Wet, luidende Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie ingeschreven alle man nelijke ingezetenen, die op den eersten Januari van het jaar hun 19de jaar waren ingetreden. Yoor ingezeten wordt gehouden lo. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn beiden overleden, wiens vooird ingezeten is volgens de Wet van 28 Juli 1850, (Staatsblad No. 44.) 2o. Hij, die geene ouders of voogd hebbende, gedurende de laatste achttien maanden voorafgaande aan den lsten Januari van het jaar der inschrijving in Nederland verblijf hield 3o. Hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen het Rijk verblijf houdt Yoor iugezetec wordt niet gehouden de vreemdeling, be- hoorende tot eenen Staat, waar de Nederlander niet aan don ver plichten krijgsdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der dienst plichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen Art. 20. Hij, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar, doch vóór het volbrengen van zijn 20ste ingezeten wordt, is ver plicht zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te geven bij Burgemeester en Wethouders der Gemeente, waar de in schrijving volgens Art. 16, moet geschieden. Art. 16. De inschrijving geschiedt lo. Van een ongehuwde, in de gemeente, waar de vader, of is dezo overleden, de moeder, of, zijn beiden overleden, de voogd woont. 2. Van een gehuwde en van een weduwnaar in de Gemeente, waar hij woont 3. Yan hem, die geen Vader, moeder of voogd heeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd is, in de Gemeente, waar hij woont; 4. Yan den buiten 's lands wonenden zoon van een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont in de gemeente, waar zijn'vader of voogd het laatst in Nederland ge woond heeft. Art. 17. Voor de Militie wordt niet ingeschreven lo. De, in een vreemd rijk achtergebleven zoon van een in gezeten, die geen Nederlander is lijk van de enkele personen der firma weinig weten mede te deelen, en dit voorziende, had ik mijn nauwkeurig onderzoek uitgesteld tot mijn komst in Chicago. In het hotel vernam ik veel nieuws. Men prees mr. Arthur White bovenmate, en ik kreeg den indruk, dat deze eene der uitstekendste burgers was der ongelukkige stad. Verder wist men intusschen omtrent hem niets meer mede te deelen, ja, de mededeelingen ver schilden, en de een beweerde dat mr. Arthur White verleden najaar werkelijk naar Duitschland was gereisd; een ander wilde weten, dat hij nog op zijn landgoed vertoefde en een derde beweerde, dat hij ongeveer twee weken geleden gestorven) was. Ik hield het natuurlijk voor het eenvoudigst, om te rijden naar de kantoren der firma, die vlak bij de haven lagen en zoo met een slag aan allen twijfel een einde te maken. Tot mijne bevreemding vond ik evenwel het huis gesloten, en trots mijn hevig luiden werd er niet opengedaan. Een zwarte be diende, die uit een der naast gelegen huizen te voorschijn kwam en mij grijnzend aanstaarde, verzekerde op mijne vragen, dat de kantoren der firma reeds sedert een week gesloten waren. De oorzaak daarvan wist hij mij niet aan te geven, en ook verder onderzoek bracht mij geen opheldering. Ik kreeg overal dezelfde verschillende mededeelingen, als in het hotel, en kon uit dat alles de gevolgtrekking maken, dat mr. Arthur White in ieder geval een zeer teruggetrokken leven leidde, want hoe bereidwillig allen ook zijn lof verkondden, zoo wist toch niemand omtrent hem zeiven iets naders mede te deelen. Maar zelfs deze uiteenloopende berichten versterkten mijnen argwaan. Het werd mij duidelijk, dat ik in Chicago zelfs niets naders zou vernemen omtrent de persoon van Arthur White. Daar men evenwel voor het meerendeel van meening was, dat Arthur White ziek op zijn landgoed vertoefde of misschien reeds ge storven was, hield ik het voor het verstandigst, mij terstond naar White-Cottage te begeven. Een rijtuig bracht mij in ongeveer twee uren naar het lieflijke, aangename landgoed, dat mij zeer geschikt voorkwam, na de vermoeienissen van een arbeidzaam leven, als rustplaats dienst te doen. Het rijtuig hield stil voor de sierlijke, ijzeren poort van het landgoed. Op mijn herhaald bellen verscheen eene in het zwart gekleede vrouw, van middelbaren leeftijd, in de geopende huisdeur en kwam ijlings naar het hek aanloopen. Die vrouw maakte op mij een ongunstigen indruk, welke ook nu nog, na weken, zich levendig in mij doet gelden niet, dat de persoon afschuwwekkend leelijk was, integendeel, zij bezat schoone, regelmatige gelaatstrekken, maar hare oogen bezaten een duivelachtigen gloed. Daarbij komt nog, dat ik het dunne, stroogele haar bij vrouwen niet mag lijden. Wat verlangt gij?' vroeg zij op onvriendelijken, barschen toon, zonder evenwel de ijzeren poort te openen. Ik deelde haar in korte woorden mede, dat ik mr. Arthur White over zeer gewichtige zaken wensch te te spreken. Niui- 2o. De, in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezeten Art. 18. Elk die volgens Art. 15 behoort te worden inge schreven, is verplicht zich daartoe bij Burgemeester en Wethou ders aan te geven, tusschen den lsten en den 31sten J a n n a r i Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is zijn vader, of, is deze overleden, zijne moeder, of, zijn beiden overleden zijn voogd tot het doen van die aangifte verplicht. Burgemeester en Wetlioudeis voornoemd, brengen tevens ter kennisse van de belanghebbenden dat tot de inschrijving ge legenheid zal bestaan van I tot 31 Januari aanstaande, ter Secretarie dezer Gemeente, dagelijks, uitgezonderd des Zondags, van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 ure. Schagen, den 19 December 1887. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. LANGENBERG. de Secretaris, DENIJS. De Burgemeester van Schagen, brengt ter kennis van de in gezetenen, dat het aanbieden van- en het rondgaan met zooge naamde //Nieuwjaarswenschen," hetzij gedrukt, hetzij ge schreven, langs de huizen niet zal worden toogelaten; alsmede dat de verschillende armbesturen eene inzameling van vrijwillige giften langs de huizen zullen houden, ten einde uit de opbrengst, bij het einde dezes jaars, eene buitengewone bedeeling van levens middelen aan de minvermogenden te kunnen doen. Schagen, 23 December 1887. De burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. iner zal ik vergeten, met welke zonderling wantrouwende, on derzoekende blikken de onbekende vrouw mij monsterdezij scheen letterlijk met hare katcenoogen in mijn ziel te willen lezen, en ontevredenheid over deze schaamtelooze monstering deed mijne wangen gloeien. Het wijf lachtte even. „Ik denk, dat gij te vergeefs hier heen zijt gekomen, mijnheer," zeide zij schouderophalend, „mr- White heeft geen spreekuur meer „En waarom niet?" Wederom deed zij haar duivelachtigen lach hooren. „Omdat hij dood is dinsdag was het acht dagen geleden, dat wij hem ffegraven hebben." Het bloed stolde mij in de aderen, toen ik hier, onmiddel lijk bij het landgoed van den gezochte, het vermoeden uit de stad hoorde bevestigen. Zoo was dan het voor onmogelijk ge- houdene toch de waarheid, en de man, die zich in het huis uws vaders ophoudt, niets dan een vervloekte bedriegerDui zend gedachten woelden in dat oogenblik door mijn verhit brein, en het duurde eenige seconden, tot ik weder meester ovei mij zeiven was geworden en er aan denken kon, haar verder te ondervragen. Intusschen had de vrouw mij scherp opgenomen, en ik ont dekte zeer goed, dat zij mij wantrouwde. „Zou mr. White ge storven zijn riep ik nu uit met gu.-d gespeelde verbazing, „en gij hebt hem hier begraven De vrouw kuikte onverschillig met het hoofd en wilde zich brommend verwijderen. „Manneer gij hem op het kerkhof wilt bezoeken, dan kunt gij dat doen „Maar geef mij dan toch ophelderingriep ik driftig uit en trachtte door de traliën van het hek de vrouw bij den arm vast te houden. „Ik kom juist uit Duitschland en heb mr. White daar gezond en wel gesproken. Ik merkte wel op, hoe de vrouw verbleekte en wanneer men iemand met zijn blik had kunnen dooden, dan zou zij in dit oogenblik mij dit gedaan hebben. „Komt gij van de oude wereld hier heen vroeg zij op ge- rekten toon, blijkbaar slechts, om zich te herstellen en hare gedachten te verzamelen. „Jawel riep ik haar toe. „Herhaalde malen beb ik mr. White in het huis van zijn stiefbroeder, den handelsraad Wald- mann, gesproken In dit oogenblik barste de vrouw in een hatelijken schaterlach uit. Zij maakte de bewegingen van drinken en wees toen met den duim minachtend naar haar eigen hoofd. „Ik geloof, dat gij dronken zijt op klaar lichten dag, man schreeuwde zij mij toe, „of gij zijt het gekkenhuis ontvluchtlaat mij met rust, ik heb geen tijd, zeg ik u, en wanneer gij mr. White wilt bezoeken, ga dan naar het kerkhof." Daarop wendde zij zich om en keerde, trots al mijn roepen, in huis terug. De deur viel dreunend in het slot, ik hoorde den sleutel in het slot knarsen en staarde, ten einde raad, den

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1887 | | pagina 1