Zondag, 8 Januari 1888. 31ste Jaargang. Uo. 2157. TOCH VERL .EN. AMSTERDAMSCHE KRONIEK. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCHAOEN, taan, 1), 5. Gemeente Schagen Beken dmaki n g. en eene PRIKSLEDE niet LEL\I\(i en PRIK STOKKEN. SCHARER COURANT. ie- LflO Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater- d agavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f 3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVEKTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. POLITIE Ter gemeentesecretarie alhier zijn inlichtingen te bekomen omtrent de volgende op het ijs onder deze gemeente, gevondene voorwerpen Burgemeester en Wethouders van Schagen, noodigen bij deze belanghebbenden uit, die over den jare 1887 van de gemeente jets te vorderen hebben, hunne rekening vóór of op den len Februari/' s-T 4?-,. '«wtelijke Secretarie in te leveren. O 1 T1 O O Q Schagen, 3 danüHfi*TS8Ï>. Burgemeester en Wethouders voornoemd G. LANGENBERG, de Secretaris DENIJS. Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur der gemeente Schaden brengt bij deze ter kennisse vau de ingezetenen dier gemeente,' dat het kohier der grondbelasting voor het dienstjaar 1888^ op den 8en dezer door den Heer provincialen inspecteur in de provincie Noord-Holland is executoir verklaard en op heden aan den heer Ontvanger der directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering is overgegeven. Ieder ingezeten, welke daarbij belang heeft wordt alzoo ver maand oo de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te £Jevrj ten ,einde alle ^rechtelijke, vemflgmgen welke uit na latigheid zouden voortvloeien, te ontgaan. Schagen den 6 Januari 1888. Het Hoofd van het t ''aatselijk Bestuur voomop* G H Roman van G. RECKE. XV. Arthur White wist ternauwernood, hoe hij het huis van Salomon Meijer, in hetwelk hij zulk een verpletterende neder laag had geleden, verlaten had. Alsof hij een dreigend gevaar moest ontvluchten, zoo snel liep hij nu door de straten der stad. Eerst als hij zich in het huis zijns broeders in zijn ka mer had opgesloten, kwam hij eenigermate tot kalmte. Hij wierp zich op de sota en zuchte diep en zwaar, gelijk een mensch, wiens geweten onder een zwaren last gebukt gaat. „Ik geloof dat het afgeloopen is," fluisterde hij met bevende lippen. Deze verklaring moest hem blijkbaar zwaar vallen, want met een wilden vloek trad hij van het venster terug en liep driftig zijn kamer op en neder. „Neen, het mag nog niet uit zijn!' riep bijen bleef staan, terwijl hij zich met de vuist tegen het voorhoofd sloeg. „John, John, zijt gij zoo dom geworden, dat u geene enkele redelijke uitweg meer wil invallen; al de trotsche verwachtingen, met welke gij hierheen zijt gekomen, zullen zoo jammerlijk schipbreuk lijden en dan wat dan Ten einde raad staarde hij in het eindeloos verschiet. Het was, alsof hij een visi oen had en hij in een donkeren, ellendigen kerker zat; het was hem alsof het gerammel der ketenen hem in de ooren klonk. Na langen tijd in onheilspellend gepeins verzonken te zijn geweest, kregen zijn oogen eensklaps een duivelachtigen gloed. „Pa hanque fluisterde hij, terwijl hij de linkerhand tegen het hart drukte, „nu is het de vraag, gewonnen of verloren, alles op de eenige, de laatste kaart; en ik moet winnen, dood en duivel, ik moetMaar de in alle eenzaamheid plannen sme dende man bedacht niet, dat het met willen alleen in dit geval niet gedaan was. Wederom kruiste hij de armen over de borst en liep met nadenkend, ernstig gelaat in zijn kamer heen en weer. Zoo deed hij uren achtereen, en de nacht had reeds lang zijn donkeren sluier over het aardrijk geworpen, toen hij plot seling weder naar stok en hoed greep en als een razende zijn kamer uitvloog. Wederom richtte hij zijne schreden naar het telegraaf bureau en wederom bracht de electrische draad woorden naar Amerika, die oogenschijnlijk slechts een zakelijk karakter droegen, doch in waarheid bestemd waren om een sterken vijand te vernietigen, dien Arthur White maar al te goed kende en die ijverig zoekende in Chicago, een helder licht trachtte te verspreiden in zekere geheimzinnige toestanden. Li de eeiste uren van den middag van den volgenden „Ja," dacht ik bij mij zelf, toen ik gisterenmiddag den fraaien wand-almanak bekeek, waarmee de uitgever der Schager Courant, als naar gewoonte, ook dit jaar weer zijn geabonneerden aangenaam heeft verrast, „ja, konden we nu maar eens te weten komen, hoe 't er op de wereld in 't algemeen en binnen de hoofdstad in 't bijzonder uit zal zien, wanneer wij dezen datumwijzer weer bij zijn voor gangers verzamelenEn zoo, starend en peinzend, was het mij te moede, alsof er zoo aanstonds een vriendelijke fee zou naderen, die met liare rooskleurige toovervingeren mijne oogen zou aanraken, en mij in staat zou stellen, om met één enkelen oogblik een ganscben jaarkring te overzien Groote Godenwelk een schouwspel zou 'Mat wezen En welk een prachtige kroniek zou ik dan Ko'iuuno" schrijven Bijna even prachtig als mijn prachtige, diep betrof6 Sinti:Ni^]iasaSiSronie,k; die helaas! dooreen „betrokken" postambtenaar .'V aar "^en' geen °"cle koeien uit de sloot gehaald! Ik i//,, °°Sen> her win mijn kalmte en doe mijn. hom al de oqve her inneringen van het veiledef"6 vergeten, en alleen te cle.. ken aan het liefelijke ep-hoone, dat het afgeloopen jaar ons bracht; met de j^chting er bij, dat het thans be- gonnene zoo vriep/tjÊ zal willen zijn, er ons een dub bele portie vapjé' te meten. Jammer dat de tooverfee niet gekom-f 's, ik had mij dan terstond van dat blijde vooruitzW kunnen vergewissen Doch welbeschouwd kan ik. hekoch niet zoo bejammeren, dat zij is uitgebleven toekomst gesluierd heeft gelaten, want daar het ,elijke en het schoone in 's menschen leven gewoonlijk vermengd is met veel dat minder liefelijk en minder schoon is, en dit laatste wel eens verreweg de overhand heeft, zou zulk een visioen waarschijnlijk niet den indruk ma liet de handelsraad Waldmann zijn stiefbroeder door een bediende verzoeken, ten behoeve van een onderhoud hem in het blauwe salon op te zoeken. Arthur Withe wist zelf niet, waarom deze deftige uitnoodiging hem deed rillen. Hij maakte zich terstond gereed en begaf zich toen naar het hem goed bekende salon. Toen hij binnentrad, deinsde hij onwillekeurig achteruit, want de eerste blik had hem doen zien, dat behalve zijn stief broeder en diens dochter, ook nog de jonge diaconesse en zijn ongelukkige reisgenoot zich in het salon bevonden. Maar de ontsteltenis van den Amerikaan duurde slechts een oogenblik; in het volgende oogenblik had hij zich weder hersteld en richtte hij zich met een gedwongen lachje tot zijn broeder, zonder oo genschijnlijk verder acht te slaan op de tegenwoordigheid der beide vreemde bezoekers. „Gij hebt mij laten roepen, ik ben tot uw dienst;" zeide hij op luchtigen toon, doende alsof hij niets merkte van de hevige gemoedsbeweging, inwelke de handelsraad zich bevond. Deze zocht in de eerste oogenblikken tevergeefs naar woor den. „Inderdaad, ik heb u laten roepen," zeide hij daarna op gedempten toon, „hier is een heer daarbij wees hij op Harry „die zich uw zoon noemt." De Amerikaan lachte even, zonder zich evenwel tot den aangeduide te wenden. „Of liever, hij meent, dat gij niet zijn vader zijt, maar dat hij is Harry TV hite, de zoon van den waren Arthur White wat zijn dat eigenlijk voor dingen?" „En hebt gij mij daarom laten roepen vroeg de Amerikaan op een toon van verbazing. „Om de belachelijke verklaringen van een krankzinnige „Neen, neen mijnheer, ik ben niet krankzinnigviel Harry hem driftig in de rede, terwijl hij vlak voor den Amerikaan ging staan. »Ik bezit mijn gezond verstand even goed als gij, maar ik ben geen schurk, geen bedrieger De Amerikaan nam den schijn aan alsof hij niet lette op hetgeen de ongelukkige jongen man hem toevoegde, maar zich tot zijn broeder wendende, ging hij voort„ifet is mijne gewoonte niet, met mijn gewezen bedienden te twisten, maar ik dacht toch, dat gij mij deze pijnlijke ontmoeting had kun nen besparen." De handelsraad Waldmann liep eenige keeren heen en weder. „Ik weet zelve niet, wat ik van de geheele geschiede nis moei denken," zeide hij slecht geluimd, „ik heb mijn hooid vol van duizend zakelijke gedachten hij is blijkbaar krankzinnig, maar hij bleef voor zijn stiefbroeder staan en keek dezen met doordringenden blik aan. „Wat ik daar hoor, klinkt a»!es zoo verstandig en geregeld, dat ik het zelfs met tegenzin, moet gelooven." De Amerikaan haalde oogenschijnlijk onverschillig de schou ders op, doch wie hem nauwkeuriger gadeslog, gelijk de beide meisjes het deden, die moest ontdekken, hoe vreeselijk ontsteld ken, dien men or van verwacht. Het is een wijze beschik king, dat de komende uren, dagen en jaren ondoorgronde lijk voor ons verborgen zijn - en dat wij op dit gebied in plaats van ons weten en begrijpen, niets hebben in te brengen dan wenschen en hoop en verwachtingen. Wenschen? Nu, wie het wTèl meent met onze goede stad Amsterdam, kan haar heel wat wenschen toe brengen, heel wat hoop voor haar koesteren, en zich met heel wat verwachtingen voor haar vleienMaar het beste en het voornaamste, dat men stad en burgerij kan toe- wenschen, is in de tegenwoordige omstandigheden wel dit: dat er weer wat meer leven in de brouwerij moge komen in den goeden zin van het woord namelijk, over gebrek aan minder gewenscht //leven" hebben we waarlijk niet te klagen Rumoerigheid en opschuddicg, bij dag en bij nacht, op straten en grachten, in stegen en sloppen, is er waarlijk genoeg en zouden we het desnoods met de helft minder kunnen stellen. Maar het „leven in de brouwerij" wat de algemeene welvaart, wat den bloei van handel, scheepvaart en nijverheid betreft, het gezonde, opgewekte leven in plaats van de nu op alles drukkende en belem merende malaise, dat zou voor Amsterdam een redding uit grooten nood zijn. Dan zou er weer gang komen in het raderwerk, dat tegenwoordig deels tobbend voortsuk- Et.s^t, deels geheel stil staat, dan zou er een einde komen aan de im wSiadelooze klachten over achteruitgaande en kwijnende zaken; dan "zóu vsi er, in één woord, voor elk en een ieder weer wat ruimer gefegêtm-wiheid komen om geld te verdienen. Te verdienen, zeg ik, wStocr--4^ 4^ gelegenhe den om in Amsterdam geld te verteren rijze., xn als paddestoelen uit den grond op en groeien als Jona's won derboom. Maar de dubbeltjes te verdienen, dat is tegenwoordig de groote kunst, grooter en moeielijker dan ooit, kan men zeggen. Als men al de Amsterdamsche wintervermaken aonziet, waar het alles pret is wat de klok slaat, zou men hij innerlijk was. „Dan ben ik geheel overbodig," zeide hij op kalinen toon, maar ik denk, het komt mij voor, dat ik mij hier in een gekkenhuis bevind. Heeft men ooit dergelijken onzin meer gehoord die John Muddie daar „Noem mij zoo niet, mijnheer!" voer Harry heftig uit. „Die John Muddie," herhaalde de Americaan nog eenmaal, trotsch het hoofd in den nek werpende, „heeit u allerlei dwaas heden op de mouw gespeld, en deze persoon, de zoogenaamde diaconesse, die tot over de ooren op den groenen jongen ver- lietd is Sabine sloeg de handen voor het sterk bloozend gelaat en kreunde. „Bah! dat is laag!" riep Eugenie vertoornd uit. De Amerikaan keek haar met een sarcastisch lachje aan en boog zich spottend voor haar. „Wij spreken elkander later, mijn dierbare „Ja, dat zullen wij antwoordde Eugenie, hem met fonke lende oogen metende. „Best," ging Arthur White voort op onverschilligen toon, „dus heeft dit mooie paartje u al het moois voorgelogen; de spreeuwen verkondigen het van de daken, dat het in hun bo venkamer niet pluis isik ben er van overtuigd, dat deze lieve jonge juffrouw tenslotte misschien haar eigen vader be schuldigd een moordaanslag gepleegd te hebben" daarbij rustten zijne oogen met stekenden blik op het marmerbleeke gelaat der liefdezuster -„alles uit liefde voor haar schat." Harry mat hein met bliksemende oogen. „Beleedig deze jonge dame niet," riep hij op gebiedenden toon. Maar de hcu- delsraad gebood hem zich te bedwingen. „Dat zijn onverkwikkelijke zaken, die men het beste in alle kalmte uitmaakt," zeide hij op driftigen toon en zich tot Harry White wendende, voegde hij er op bitsen toon aan toe. „Ik heb nu aan uw dringend smeeken gehoor gegeven en dezen heer," daarbij wees hij met de hand naar Arthur, - „hierheen geroepen, opdat gij uwe beschuldigingen in zijne tegen woordigheid zoudt kunnen herhalen, en nu wil ik u wel ver klaren, dat, wat gij tot nog toe hebt aangevoerd, niets den beweringen zijn; hebt gij bewijzen?" Harry staarde hem een oogenblik sprakeloos aan. „Mijn God! stamelde hij, „wat valt er nog te bewijzen, het is zoo helder als de dag, ben ik niet de zoon van mijnen vader f" „Ja, die zijt gij," smaalde Arthur White, „maar ik bedank voor de eer, u tot zoon te hebben. I w vader, Charles Mudd ie, is, gelijk gij misschien weet, in het New—Yorker tuchthuis gestorven." „Ellendige schurk!" stamelde Harry met door woede ver- stikte stem. Doch Arthur White haalde onverschillig de schouders op. „Pah, gij kunt mij niet beschimpen, jong mensch; ik heb wer- keliik medelijden met u, maar wij leven toch niet bij de Hot-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1