A11B m B 61 lus-,
Wil- L
Zondag, 15 Januari 188S.
31ste Jaargang. No. 2159.
TOCH VERLOREN.
AMSTERDAMSCHE KRONIEK.
NATIONALE MILITIE.
KENNISGEVING.
Gemeente Scha gen.
Bekend m a k i n g.
SCHEER
URANT.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger.
UitgeverJ. WINKEL.
Itureaii: SCHAOEHT. liaan, B, 5.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.IS
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, noodigen bij deze
belanghebbenden uit, die over den jare 1887 van de gemeente
iets te vorderen hebben, hunne rekening vóór of op den len
Februari a. s. ter plaatselijke Secretarie in te leveren.
Schagen, 3 Januari 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG,
de Secretaris
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente Schagen;
Brengen, ter voldoening aan de derde alinea van Art. 26
der Wet op de Nationale Militie van den 19den Augustus
1861 (Staatsblad No. 72), ter kennisse van de belanghebben
den, dat het overeenkomstig Art. 25 dier Wet afgesloten In-
schrijvings-Register van 1887, voor de lichting 1888, met de
daaruit opgemaakte alpbabetische naamlijst, op heden te Secre
tarie der Gemeente voor een ieder ter lezing is nedergelegct tot
en met den 21en dezer maand van des morgens 9 tot des na
middags 4 ure.
Schagen, den 13en Januari 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Roman van G. RECKE.
XVI.
Arthur White gevoelde intusschen geen lust om des doctors
nieuwsgierigheid te verzadigen. „Ik kom, om bij u mijne klacht
in te dienen," zeide hij op tamenlijk barschen toon, „deze
jonge man heeft gisteren mij een toestand berokkend, waaraan
ik geheel mijn leven zal denken."
„Ach ach 1" zeide de doctor onthutst.
„Ik denk, dat gij nog niet weet, wat ik bedoel," ging Ar
thur White nog driftiger voort. „Deze geurmaker' komt me
daar gisteren in het huis van mijn stiefbroeder, noemt mij een
bedrieger, beschuldigt mij zelfs, zijn vader vermoord te hebben
en al dien onzin meer. Goddam, ik ben wel is waar een me
delijdend, vredelievend mensch, maar de duivel hale mij, men
kan zich toch maar niet alles laten welgevallen. Deze jonge
man is ongetwijfeia zeer te beklagen, maar men is zijn leven
niet meer veilig voor hem en daarom houd ik het voor het
beste, hem in eene krankzinnigengesticht te brengenwilt gij
dat op u nemen V' vroeg hij, ter sluiks een loerenden blik op
den doctor werpende.
Deze knikte bereidwillig. „Het zal wel is waar groote kos
te. na zich slepen," meende hij met een bedenkelijk gelaat,
„de jonge man is hier niet genaturaliseerd en daarom zal hij
in het gesticht dezer stad wel niet gratis opname vinden."
De Amerikaan maakte een minachtend gebaar met de hand.
„Het mag hem aan niets ontbreken, ik betaal het gaarne, wat
het kost," meende hij met het gelaat van een weldoener. Hij
haalde zijn portefeuille te voorschijn en nam er eenige bank
noten van hooge waarde uit. „Wanneer ik u mag verzoeken,
mijnheer de doctor, neem dit dan voor de eerste onkosten."
De oude heer wilde het geld eerst niet aannemen; het had
immers niet zulk een haast, meende hij; doch eindelijk gaf hij
toe aan het verlangen van den Amerikaan en beloofde hem
met handslag, reeds in de eerste dagen te willen zorg dragen
voor het overbrengen van den jongen man in een particulier
krankzinnigengesticht.
Hiermede was alles in orde en Arthnr White nam in de
beste luim afscheid van den ouden doctor. Hij steeg weder
in de equipage, die op hem wachtte, doch liet zich yoorbij het
huis zijns broeders naar de haven rijden en steeg daar uit,
terwijl hij den koetsier beval naar huis terug te rijden. Hij zelf
begaf zich te voet door een menigte zijstraten en stegen en
rustte niet, tot hij eindelijk na veel vragen den „Yettepoel" had
bereikt.
In welken zonderlingen hoek van het heelal zijn we toch
sedert eenigen tijd met onzen aardbol verzeild geraakt?
Stellig in den m i s t h o e k, want ik kan mij niet herin
neren dat wij hier ooit zooveel dagen achtereen in zulk
een dampige en rookerige omgeving hebben geleefd, 't Is
of ons goede Amsterdam een verkleinde editie van de
hoofdstad aan de Theems is geworden, en wij nu eens in
de gelegenheid zijn om proefondervindelijk kennis te maken
met een echten Londenschen mist. Ik kan echter niet zeg
gen, dat die kennismaking van bijzonder aangenamen aard
iswant nu en dan, vooral in den vroegen morgen en na
zonsondergang, geeft zij wel eens aanleiding tot levensge
vaarlijke ontmoetingen, hetzij dat men in onzachte aan
raking komt met een lantaarnpaal of eensklaps bemerkt
een brug te willen oploopen op een plaats waar nooit of
nimmer een brug geweest is. De trams hadden deze week
op „klaarlichten" dag de lantaarns ontstoken en boven
dien deden de koetsiers ieder oogenblik den misthoorn
weerklinken, wat den indruk gaf alsof heel Amsterdam
met al zijn bewoners plotseling schipbrenk had geleden
en bezig was om de reddingsboot te seinen. In nauwe
straten moeten de winkels en kantoren voortdurend licht
brandenspookachtig steken de kale takken der boomen
langs de grachten hunne grillige vormen in dea mist uit
en alles heeft in één woord zulk een luguber aanzien, dat
men onwillekeurig gevaar loopt om, al is het niet in het
water, dan toch in een zwaarmoedige stemming te ver
vallen. De liefhebbers van arren en schaatsenrijden zijn
natuurlijk wol het minst van allen in hun humeur, daar
de kwakkelwinter, dien we thans hebben, door al hunne
schoone verwachtingen een dikke streep heeft gehaald.
Geen ijsfeesten, geen wedstrijden, geen tobogganning,
Spoedig had hij het huis van den ouden matroos Störrhagen
terug gevonden en trad hij zonder lang bedenken het huis binnen.
Sabine moest hem hebben zien komen, want in het oogenblik,
dat de Amerikaan naar de kamerdeur wilde gaan, werd deze
reeds geopend en trad zij haastig op hem toe, terwijl zij de
deur achter zich in het slot wierp. Zij zag den Amerikaan met
koelen, verachtelijken blik aan.
Artur White scheen niet op hare minachtende houding te
letten, maar knikte haar in tegendeel zeer vriendelijk toe.
„Eigenlijk moest ik boos op u zijn, zuster", meende hij op
eenigszins wijfelenden toon, „wat duivel is u toch in de her
senen geslagen, om dien armen krankzinnige, te stijven in zijne
waanzinnige ideeën?"
Sabine keek hem onafgebroken met doorborenden blik aan,
„God weet het, dat Ilariy White niet krankzinnig is," zeide
zij, „en Hij zal de waarheid aan het licht brengen, al be
denkt gij ook nog duizenderlei nieuwe schurkerijën."
Arthur White lachte even. „Pah, dat zijn domheden.*
meende hij minachtend, „ga uit den weg, zuster, laat mij bin
nen, ik heb eenige woorden tot uw vader te zeggen." Daarbij
zocht hij zijn gelaat eene zeer dreigende uitdrukking te geven
en staarde het jonge meisje] met onheilspellenden blik aan.
Maar Sabine kende geen vrees; eensklaps opende zij de deur,
zoodat de Amerikaan in de kamer kon zien. „Zie daar, uw
werkzeide zij tot hem. „Ook dien man hebt gij op uw
geweten."
De oude matroos lag op zijn ziekbed in een aanval van
hevigen ijlkoortstwee gewoon gekleede mannen, wakers, had
den druk werk, den razende in bed te houden, terwijl een
derde, blijkbaar de arts, met bezorgd gelaat er bij stond.
„Hij zal den nacht niet overleven," zeide de jonge zuster en
wederom de deur sluitende, voegde zij er nog aan toe„Hebt
gij nu geuoeg gezien
De Amerikaan lachte onverschillig. „Good bij/' riep hij
en in zijne overmoedigheid zette hij den hoed schuin op het
hoofd en verliet het huis en den onherbergzamen „Vettenpoel."
Toen Arthur White naar huis terug keerde, vond hij een
telegram op zijn schrijftafel leggen. Haastig brak hij het open.
Als hij vluchtig den inhoud had doorloopen, kwam er een zon
derlinge gloed in zijne oogen en scheen zijne gestalte grooter
te worden, terwijl eene uitdrukking van woeste zegepraal zich
op zijn gelaat afteekende. „Gewonnenfluisterde hij met
half onderdrukte stem. „Ik had niet gedacht, dat de zaak
zoo vlug zou gaan; de eene gek komt in het krankzinnigenge
sticht, de duivel haalt van nacht den ander en mijnheer de
graaf Lüwenberg, die beminnelijke raadsman van de trotsche
Eugenie!" hij deed een duivelachtig gelach hooren, terwijl zijne
oogen schitterden van vermaak in het leed, hetwelk hij zijn
tegenpartij berokkend waande; „ik denk, jongenheer, dat gij
nu wel tegen de zeereis zult opzien en het terugkomen wel
niets dan mist en mist en nog eens mistDezen gar
schen dag hadden wij er hier weer een dubbele poi
van. 'tls om wanhopig te worden! Doch laat
geduld en lijdzaamheid betrachten, zooals het sleeperspai
zei, toen het naar den vilder gingwie weet hoe spoe
de frissche wind opsteekt, die al deze duffe en muffe m,
veis doet opklaren.
Of zijn ze wellicht een evenbeeld van de staatkundige
nevelen, waarin ons landje weldra gewikkeld zal raken,
als in 't laatst van Maart de verkiezingen voor de nieuwe
Tweede Kamer aan de orde komen Dan zouden we ze
kunnen beschouwen als een gepaste waarschuwing om toch
vooral bijtijds voor het noodige licht te zorgen. En dat is
waarlijk niet overbodig. Voornamelijk met het oog op de
nieuwe kiezers kan het van groot nut zijn, zoo het volk
in deze dagen door zaakkundige mannen duidelijk en klaar
worde ingelicht omtrent de rechten en verplichtingen, die
de wet, en met name de nieuwe grondwet, aan den Ne-
derlandschen Staatsburger toekent. Hoe meer zulke man
nen in deze dagen, in deze mistige dagen, mag ik wel
zeggen, hun stem doen hooren, hoe beter. Het j' ""te
yA/sartikel van Prof. Buijs zal in dit opzicht grooten u^ns'
doen en veel licht verspreiden. Maar vooral het gesproken
woord kan in deze omstandigheden ontzaglijk veel invloed
hebben en daarom acht ik het een voortreffelijk denk
beeld om hier en daar bekwame en bevoegde sprekers te
laten optreden. Schagen geeft o. a. reeds een goed voor
beeld door de Kamerleden Levy, Heldt en Lieftinck tot
een spreekbeurt uit te noodigen. Dat is het krachtigste
middel om het volk op de baan der staatkundige ontwik
keling een schrede verder te brengen. Ik hoop dan ook
dat de genoemde Kamerleden nu niet voor stoelen en ban
ken zullen spreken en in alle opzichten het gewenschte
succes van hun optreden zullen hebben.
Meer succes althans dan mijn woelzieke stadgenoot Do-
zult vergeten 1"
Nogmaals las Arthur White khet ontvangen telegram over,
daarna scheurde hij het in kleine stukjes en wierp ze in den
haard, terwijl hij er bij bleef staan, tot het laatste stukje door
de vlammen was verteerd, geworden.
Daarop liep hij naderhand eenige malen de kamer op en
neder. „Wel is waar, kan mijn triomf niet lang meer duren,"
zeide. hij tot zich zeiven, „er is veel te veel mislukt, dan
dat op den duur alles ongestoord kan plaats hebben; men zal
achter zekere geschiedenissen komen en Arthur's dood kan
ook niet lang meer een geheim blijven."
„Dood en duivel 1" viel hij zich zelven in de rede, terwijl
hij driftig met den voet op den grond stampte. „Dat die oude
ezel van een matroos Harry niet beter kon treffen. Alles was
zoo fijn, zoo kunstig op touw gezetde strik was gereed
om te worden dichtgehaald en die vervloekte ezel deed
bijna al mijne plannen in duigen vallen; het is niet meer dan
zeer billijk dat mijnheer de duivel hem van nacht haalt." Hij
lachte ruw en de handen in de zakken stekende, zette hij
zijne wandeling door de kamer voort, om na een poos weder
voor het haardvuur te blijven staan en daarin te staren. „Wer
kelijk, het beste spel heb ik verloren," fluisterde hij, „het is
nu alleen de kwestie om mijn terugtocht te dekken; is Eugenie
maar eerst met mij getrouwd en nu kan niets haar meer
van mij verlossen dan dan
Hij haalde zwaar adem en werd een oogenblik benauwd,
terwijl hij zich eenige malen met de rechterhand over het hoofd
streek. „Dan mag mijnentwege de zondvloed plaats hebben,"
siste Lij door de tanden, en een helsche trek teekende zich
om zijne bloedelooze lippen, „ben ik eenmaal de schoonzoon
van dezen aristocraat, dan moet hij mij beschermen tegen alles,
zelfs tegen zijn eigen voordeelhij hangt niet te vergeefs zoo
aan de eer van zijn naan 1"
Langzamerhand verdwenen de rimpels uit het voorhoofd van
den Amerikaanhij hervatte zijne wandeling door de kamer
en te oordeelen naar de uitdrukking van zijue gelaatstrekken,
waren het nu voor hem aangename gedachten, die hem be
zielden.
XVH
De hevige schrik, welke Claus Störrhagen, de vader der jonge
zuster, had te doorstaan gehad, toen zoo onverwachts Ham- voor
hem verschenen was, en de daaruit voortgesprotene, zeer ver
klaarbare opgewondenheid, hadden zijne krachten tot op het
uiterste afgemal.
Sabine zat op een stoel naast het bed van haar vader. Zij
hield de handen gevouwen in den schoot en keek met schuwe
blikken naar het verwrongen gelaat van den stervende. Zij had
reeds voor menig sterfbed gestaan en meuigen moeden pelgrim