Het Museum van Alkmaar.
VII.
De schilderijen, die nu nog ter bespreking overblijven,
zijn meest portretten van mannen en vrouwen, die wel
dadige instellingen gesticht of uitgebreid hebben.
Geen van allen hebben ze voor kunstenaars geposeerd
over 't algemeen ligt er weinig leven in de gelaatstrekken,
en, in de houding van de meesten. even weinig natuur
lijkheid ik heb slechts No. 29 te noemen „de familie
van den burgemeester van Teijlingen Ao. 1623," om een
glimlach op te wekken bij diegenen, die de schilderij een
maal hebben gezien. Het licht is er te weinig geconcen
treerd op de koppen, de vleeschkleuren zijn te hel en te
weinig ineenvloeiende, en de uitdrukking der oogen te
weinig aesthetisch. 't Geheel heeit iets gewrongens, dat
aan een kunstgewrocht der middeleeuwen zou doen denken,
zoo er iets meer anachoretisch, maar althans ook iets
meer kunstigs in lag.
Voor de volgende portretten gelden schier dezelfde op
merkingen, voor het eene in meerdere, voor het andere
in mindere mate. 'tZou te vervelend en te langdradig
worden, zoo ik elk afzonderlijk wilde behandelen.
Burgemeesters en vrouwen van burgemeesters nemen
de eereplaatsen in, en ofschoon de stad hun eeumaal dank
baar moest zijn, ofschoon ze dat nog is voor het Bovenhuis,
dat naar hen den naam van „Provenhuis van Paline" ont
ving, mijne lezers kunnen niet dan zeer weinig belang
stelling voor hen gevoelen.
No. 74 wil ik echter niet zwijgend voorbij gaan't is
een schilderijtje op zijde, waarschijnlijk van J. P. Horstok
hooge kunstwaarde kunnen we 'tniet toekennen, maar
voor een „aardigheidje" is 't inderdaad fijn en nauwkeurig
afgewerkt, 't Is eene zinnebeeldige voorstelling van de
woelingen der patriotten te Alkmaar, van 1783 tot '84,
en 't voldoet zoowel door de teekenachtige penseelvoering
als door de harmonie in kleuren en tinton.
Enkele afbeeldingen van historische feiten „alsSalomo's
eerste recht," „de justitie van Graaf Willem III over den
baljuw van Zuid-Holland, die aan een boer een koe ont
stolen had," „Koning Cambyses doet den zoon van den
onrechtvaardigen rechter plaats nemen op den met vel
van zijn ter dood gebrachten vader bekleeden stoel," en
enkele anderen gaan we maar liefst stilzwijgend voorbij.
St.-Sebastiaan, echter, door Portman, eigendom van den
St.-Sebastiaansdoelen, is goed geschilderd. De behandeling
der spieren zoowel als de tint beviel ons uitstekend, al
verwondert het ons, dat het een gewrocht is uit de ne
gentiende eeuw.
Slechts even stippen wij No. 33: „Schaapsstal en No. 34:
„Bloemstuk" aanbeiden zijn goed geschilderd met teeke-
ning en coloiiet, maar hoofdzakelijk noemen wij ze omdat
de schilders, "P. Plas en J. de Bleijker, Alkmaarders waren.
Ook willen we No. 77 niet onopgemerkt laten't zijn
12 houten bordjes met geschilderde voorstellingen van de
maanden, welke voorzien zijn van randschriften, over de
artistieke waarde laten we ons liefst niet uitwij gelooven
echter, dat de waarde als antiquiteit hen eerder een plaatsje
aan den museumwand heeft bezorgd.
Eene eigenaardige, zeer goed geslaagde teekening is No.
23„Zeeslag in de Sont. Ao. 1658, door W. v. d. Velde."
Ze is breed opgezet en flink uitgevoerd. De „Alkmaar,"
kapitein De Groot, die aan 't gevecht deelnam, komt,
schoon in 't midden van rookwolken, goed tot haar recht,
vooral ook door de nauwkeurige behandeling, welke eene
teekening altijd voor heelt bij eene schilderij.
Vreemd is het echter, dat de „Alkmaar" twee malen
op de plaat voorkomt, wat met grond doet vermoeden, dat,
Wordt Veryolgd.
ofschoon onmerkbaar ineenvloeiend, de teekening twee
tafereelen voorstelt, en wel, aan de linkerzijde het gevecht
op een vroeger tijdstip dan aan den rechter kant.
Voor korten tijd heeft de heer Bosboom een portret in
salon-formaat van het graf zijner gade aan het Museum
geschonken, 't Heeft een plaatsje ontvangen naast de cas
sette, die de schrijfster bij haren dood aan het Museum
terugschonk.
Zooals de lezer waarschijnlijk wel weet, had ze die
cassette indertijd van de stad Alkmaar ontvangen, die haar,
in eene bijgevoegde oorkonde, waaraau 't zegel der stad
in zilveren doosje, tot eere-burgeres erkende.
Mevrouw Bosboom lof toe te zwaaien, ware overbodige
moeite. Die hare werken gelezen heeft eert er den goeden
verteltoon in, en waardeert den fraaien stijl, al heeft deze
bijwijlen iets gewrongens; nevens den stijlist acht hij in
haar den meuschenkenner hoog en roept hij lof over de
schoone schilderingen van decoratiefen al laakt hij de
weinige verdraagzaamheid der streng-protestante vrouw,
hij kan niet nalaten haar buitengewone talenten toe te
schrijven.
Onwillekeurig denken we ons bij haren naam de eer
biedwaardige, ernstige, vriendelijke ojide dame, zooals
hare portretten ons haar voorstellen,
Dat ze ook eenmaal jong en wild was, is een gezichts
punt, waarmede nog weinigen onder ons zich vertrouwd
hebben gemaakt.
Echter, als alle groote talenten, was ze in hare jeugd
een onverbeterlijke wildzangen het verhaal gaat in Alk
maar, dat ze als kind, opgesloten in het enge boven-
achterkamertje, dat haar tot studeervertrek was aangewe
zen, moeilijk rustig aan de tafel kon blijven zitten, maar
bijwijlen aan het eenige venstor, dat op daken, muren en
een klein tuintje slechts uitzag, kon staan droomen en
naar 't getjilp der vogels luisteren, als benijdde zij hun
het genot der vrijheid. En als het verlangen baar al te
sterk werd, dan klom ze met halsbrekende toeren het
raam uit, wist de goot en daarna het dak te bereiken,
en bleef daar zitten, boven elke strafoefening verheven,
toegejuicht of uitgelachen door de goudsmidsknecht aan
den overkant, die haar met de beenen tegen den muur
hoorden trommelen, tot het haar ook daar verveelde, en
zij hare boeken en haar eng kamertje maar weer opzocht.
En toch groeide er uit dat wilde woelwater eene eer
biedwaardige, geleerde vrouw.
Een klein staaltje van hare vriendelijke goedheid en on
verstoorbare kalmte, gaat, vooral in den Alkmaarschen
dameskring, nog als eene curiositeit rond.
Ze had eenmaal een prachtig porselein servies gekregen,
waarmede ze zeer was ingenomen. Met dien eigenaardigen
kunstenaarstrots, die wel wat aan nonchalance en on
voorzichtigheid grenst, gebruikte ze het bij elke gelegen
heid, als ze er mede pronken kon. Eenmaal had ze het
weer laten opzetten, en toen de gasten vertrokken waren,
riep ze de meid, om het weg te halen en schoon te ma
ken. Deze nam nu alles te gelijk op een blad, spoedde zich
de gang door, maar, als ze een klein optrapje af wilde gaan
struikelde ze, en viel met het blad voorover. Al het fijne,
broze porcelein was gebroken, en de meid, wetende hoe
veel juffrouw Toussaint er mede ophad, stond te beven
van vrees en angst.
Verschrikt komt de meesteres toeloopen.
„Juffrouw, ik kon 't niet stottert de dienstmeid
verlegen.
„Och, ben je niet geschrokken?" is echter het meewarige
antwoord. „Wacht, kind, ik zal je gauw een glas water
halen." En zonder het minste harde woord kon de meid
de boel weer opvegen.
Alleen rest ons nu nog van de schilderijen de copy van
„Het laatste oordeel," door den heer Klaesener. De voor
stelling is zeer mooi; dat is ook echter alles, wat we er
van schrijven willenwe gelooven, de lezer heeft reeds
genoeg van deze schilderij in de verschillende couranten
gelezen.
En hiermede hebben wij de schilderijen behandeldals
van zelf spreekt, waren zij voor causeriëen over Alkmaar
het meest geschiktwat het Museum verder bevat is mis
schien belangrijk voor den historicus of den oudheidkenner,
voor den lezers der Schager Courant kan het slechts wei
nig aantrekkelijkheid bezitten.
We zullen dan ook de merkwaaardigste dingen slechts
aanstippen, en voor 't overige vlug over de rest heengaan.
Wordt vervolgd.
BSinnenlnndsch Nieuws
De grondeigenaar sidderde van ontroering in kon zijn
woede ternauwernood bedwingen.
Hij had niet verwacht, dat hij er zoo zuinig zou afkomen
Hij had toch met den overledene omgang gehouden en nu
moest deze vreemdeling alles erven
Om welke redenen? In het testament waren er geene aan
gegeven, ook in het document vertoonde de afgestorvene zich
weder als de bekende zonderling.
De notaris vroeg, of de aanwezigen het testament wilden
erkennen. Gerhard Steinthal, die zijne vreugde niet verheelde,
bevestigde de vraag zonder aarzelen; hetzelfde deed ook Kaspar.
„Ik protesteer riep de grondeigenaar woedend uit.
„Op welke gronden vroeg de notaris bedaard.
„Ik heb dezelfde rechten en aanspraken op de nalatenschap
van den afgestorvene, als mijn neef, misschien nog betere; ik
verlang, dat het gerecht de gronden onderzoekt, omwelken
ik onterfd ben geworden."
„Gij zoudt dat kunnen verlangen, wanneer gij een zoon
waart van den erflater,* antwoordde de notaris, „onder de ge
geven omstandigheden was Peter Steinthal wettig bevoegd, elke
vreemde persoon tot zijn erfgenaam te benoemen. Alleen dan
zou uw protest worden aangenomen, wanneer gij zoudt kunnen
bewijzen, dat hier sprake is van een jachtmakerij op een er
fenis; daar gij dat bewijs niet kunt leveren, zoo raad ik u in
uw eigen belang van dit protest af te zien, gij zoudt u zeiven
daardoor noodeloos op groote kosten jagen.*
Friedrich Steinthal zweeg; het ergerde hem dat hij zijn toorn
zoo onverholen had lucht gegeven, temeer daar hij het gegionde
der waarschuwing van den notaris maar al te wel gevoelde.
„Ik behoud mij het recht van protest voor," zeide hij na
eene pauze, met gedwongen bedaardheid, „ik zal de redenen
trachten uit te vinden, die mijn oom bewogen hebben, mij in
zijn testament met stilzwijgen voorbij te gaan; ken ik die, dan
zal ik naar omstandigheden handelen."
„Verlangt gij verzegeling vroeg de notaris.
„Neen," was het korte antwoord.
»Dan is mijn werk vooreerst hier afgeloopen," zeide de
notaris, die zich dadelijk daarop verwijderde.
Kaspar vergezelde hem en de beide neven bleven dus
alleen.
-T. y. <1. B.
Schagen, 8 Februari 1888.
„Mathilda of een Vrouwenhart* door Dr. Roderich Benedix,
werd Zoudagavond jl. alhier in het lokaal Ceres opgevoerd door
het Heldersche dilettanten—gezelschap „Bprgerkring Harmonie*.
Dit tooneelspel, hetwelke door zijne aangrijpende tafreelen,
uit het familieleven getrouw nagebootst, werd op uitstekende
wijze door dit gezelschap weergegeven.
Inzonderheid een woord van lof aan „Mathilda", die de hoofd
rol vervulde op eene wijze als van dilettanten maar hoogst
zelden geschiedt. Mevrouw Geresbach en Tannenhof stenden
haar waardig ter zijde en ook de ondergeschikte rollen kwamen
goed tot haar recht.
Dat deze hoofdpersonen tot twee maal toe bij het einde van
het stuk werden teruggeroepen, is geen overdreven hulde te
noemen. Integendeel, het gevoelvol en kenschetsend spel „pakte"
en sleepte het auditorium mee.
Minder gelukkig was dit gezelschap in de keuze van het
nastukje: „De jager, Huzaar en het Oestermeisje", welk stukje
veel coupletzang bevatte, die onzes inziens niet tot zijn recht
kwam, doordat slecht verstaan kon worden wat men zong, ter
wijl het klankgeluid der zangers in verhouding van het accom
pagnement wel wat zwak scheen. Overigens bevatte dit stukje
zeer veel actie en deed door zijn kluchteu het publiek herhaalde
malen hartelijk lachen.
Aan den gisteren alhier gehouden Biljartstrijd, in het
koffiehuis de Beurs, namen 9 spelers deel, allen personen, die
op dit gebied tot de besten spelers behooren. Den eersten prijs
behaalde de heer J. Peetoom, de le premie viel ten deel aan
den heer J Heddes, de 2e premie aan den Heer Alb. Haring
huizen.
Een veertigtal personen, meest allen smeden, woondeu
Dinsdagmiddag jl. in bet Noord-Hollandsch Koffiehuis alhier,
de lezing bij van den heer v. d. Velde, Luitenant-Paardenarts.
Deze lezing is de eerste, van eene serie, die hier tot bevordering
der kennis van het hoefbeslag zal worden gehouden.
De heer v. d. Velde begon" met er op te wijzen dat voor
een degelijk eu goed hoefbeslag in de eerste plaats voor de
smeden noodig is, kennis van den hoef en vau het geheele
paardenlichaam. Juist de onkunde doet de menschm dwalen.
Het beslaan van paarden noemde spr. een noodzakelijk kwaad,
en daarom moest het juist met de meeste kennis van zaken
toegepast worden. Een goede smid moet volkomen op de hoogte
zijn van de inrichting en den bouw van een paardenhoef.
De natuur heeft het paard toegerust met hoeven, op welke
het beest zich vrij en vlug op aarde kan bewegen, op den
natuurlijken grond. De mensch evenwel, heeft kunstwegeu,
harde wegen aangelegd, welke het noodzakelijk maken dat de
paardenhoef wordt voorzien van een beschuttingsmiddel tegen
kwetsing van den hoef door de harde wegen. Als beschuttings
middel vond men het hoefijzer uit. Dat ijzer dient evenwel
gevormd te worden naar den hoef. De laatste onderzoekingen
hebben bewezen dat de hoef zoo licht mogelijk moet zijn. Spr.
noemde den hoef van een paard de afspiegeling van den grond,
waarop het geboren en opgekweekt wordt. In ons land is de
bodem vochtig eu week en zijn in natura de hoeven ook week.
Ook het voedsel heeft invloed op de vorming van den hoef. De
hoef bestaat uit hoornachtige (uitwendige) en vleeschachtige,
zeer rijk aan bloedvaten zijnde, of inwendige deelen, met rijke wis
seling van het celweefsel.
In sommige streken van ons land, waar men paarden alleen
voor landbouwbedrijf er op na houdt, wordeu alleen de voor-
pooten der paarden beslagen, hetgeen verklaard wordt door het
feil dat de voorpooten der paarden het sterkst slijten.
De natuur eischt dat het paard staat op den hoef- of draag -
rand en den straal. Bij het aanleggen der ijzers moet er dus
voor gezorgd worden, dat de straal bij het gaan evengoed nog
den grond aanraakt, daar deze bij het gaan de voornaamste
stootbreker is.
Verder toonde Spr. aan, hoe er door de smeden en door de
eigenaars van paarden steeds de meeste zorg moet worden
besteed aan het onderhoud der hoeven en beval daartoe vooral
aan, de hoeven van een paard zuiver en zindelijk te houden,
door eiken dag minstens het vuil te verwijderen uit de straal-
groeven.
Nog waarschuwde Spr. voor de gewoonte om de hoeven, die
hard geworden zijn, in „koemest" te zetten, om ze te ver-
weekelijken. Dit middel hielp wel snel en sterk, doch na ver
loop van enkele dagen werd de hoef dan nog harder, dan hij
vroeger was geweest. Deze maatregel moest als hoogst nadeelig
gequalificeerd worden.
Ook het bestrijken met vette stoffen of zoogenaamde „Hoef-
besmeersels" was nutteloos.
Ten opzichte van hernieuwing van het beslag, verklaarde
Spr., dat zulks in verband gebracht moest wordeu met den
groeie van den hoef, en het slijten van het ijzer, doch min
stens om de 4 of 6 weken moest geschieden, en in den win
ter, wanneer de paarden stilstaan en het ijzer niet slijt, maar
daarentegen de hoelrand over het ijzer heen groeit, is het zelfs
zeer weuschelijk, tenminste het ijzer te laten verleggen.
Ten slotte wees de heer v. d. V, er op, dat vooral de omge
ving waarin het paard verkeerde, den grootst mogelijken in
vloed had op den aard van het paard. Zulks kwam vooral aan
het licht bij het beslaan. Weg met de noodstallen, zeide spr.,
de paarden moeten uit de hand beslagen worden. In de nood
stallen worden juist de meeste paarden verknoeid. Met zacht
heid moet een paard behandeld worden. Vooral moet de smid
er voor zorgen, bij het beslaan de pooten niet buitenwaarts te
buigen, want de ledematen van een paard, zijn daarop niet in
gericht, en een zijwaartsche buiging, hoe gering ook, veroor
zaakt het beest pijn.
Heden morgen hebben te Amsterdam de plechtige uit
vaart en de begrafenis plaats van den aldaar overleden Pas
toor, den ZeerEerw. Heer Chr. Fr. Philippona, voor nog ette
lijke weken Deken en Pastoor der R. C. Parochie onzer ge
meente. Eene hevige keelziekte maakte in enkele dagen een
einde aan zijn voor velen dierbaar leven. Ten opzichte van ziju
priesterlijken loopbaan lezen wij in „d e T ij d," onder dag-
teekening van 7 Februari, het volgende
„Gedurende de weinige maanden van zijn pastoreele bedie
ning in de hooidstad, waar hij vroeger als kapelaan in de kerk
van St-Nicolaas (buiten de veste) werkzaam was had men reeds
gelegenheid te over om den voortvarenden ijver en de ongemeene
bekwaamheden van den overleden priester te leeren kennen
en waardeeren. Zijn werkkring in andere gemeenten van het
Haarlemsche bisdom was wel geschikt om het oog der geestelijke
overheid op hem te vestigen, waar het er op aankwam,
in de herderlijke zorg voor een zoo uitgebreide parochie
als die van O. L. Vrouw Onbevl. Ontv. te voorzien. Te
Anua-Paulowna, waar de overledene de eerste pastoor was,
werd door hem alles tot stand gebracht wat voor de geeste
lijke behoeften eener van stoffelijke mid leien schier geheel
verstoken gemeente noodig was; te Schagen waar het vertrouwen
van zijn bisschop hem met de waaidigheid van deken en pastoor
bekleedde, werd ouder zijn leiding de bouw voltrokken van
een kerk, die een waar sieraad van Noord-Holland boven 't IJ
mag heeten. Van ziju liefde voor wetenschappelijke nasporingen,
bijzonder op kerkhistorisch gebied, getoigt menige bijdrage van
zijn hand in De Katholiek en in de Haarlemsche Bijdragen
van zijn vaardigheid om zich ook op populair gebied te bewe
gen, geven de artikelen blijk, waarmede o. a. het Zondagsblad
van dt H. Familie hem een tijdlang ouder zijn meest ijverige
medewerkers telde."
"Wij Schagers, die den overledene in het maatschappelij
ke leven leerden kennen, betreuren in het afsterven van den