Zondap, 4 Maart 1888. 31ste Jaargang. Uo. 2173. Mr. I. A LEVY. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SGI Hdiï, Taan, I>, 5. Binnenlandsch Dlieuws. SGHAGER AlitiiflNi COURANT. AM- k L Dit blad verschijnt tweemaal per week: W oensdag- Zater dagavond. 33y inzending tot 's middegs 12 ure, worden ADVEE- TENTIÊN in het eerstuffkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVEBTENTIÊN van I tot 5 regels fO.75; iedere regel meerfO.lt Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Schagen, 3 Maart '88. Op uitnoodiging van den Bond van liberale Kiesvereeni- gingen hield de door den Bond tot candidaat voor het lid maatschap der 2e Kamer gestelde heer, IVIr. Levy, eene openbare rede tot de Kiezers, op Donderdagavond j.1., in het Noord-Hollandsch Koffiehuis alhier. Zeer talrijk was het getal belangstellenden. De heer Ds. Van der Leij opende de vergadering, wij zende op het doel der kiesvereenigingen: bevordering van politiek leven,en verklaarde met ingenomenheid de talrijke opkomst te begroeten, als een bewijs dat het politiek leven in deze streken reeds was opgewekt. Hierop trad de heer IMr. I. A. Levy op en hield toen de volgende belangrijke redevoering, welke wij hier woordelijk laten volgen De vereerende onderscheiding dezer vereeniging, waarvoor ik haren leden volgaarne mijnen dank betuig, heeft mij doen besluiten gevolg te geven aan de heusche uitnoodiging van uw geacht Bestuur, om dezen avond in uw midden op te treden. Ik zie daarin een middel tot opwekking van zoodanige kie zers in uw district als geacht kunnen worden geestverwanten dezer vereeniging te zijn. Maar tevens meen ik mij daardoor te kwijten van een con- stitutioneelen plicht, die den candidaat noopt, vooral waar hij de eer heeft geplaatst te zijn in eene vreemde omgeving, zijne beginselen bloot te leggen. Het kan geen kwaad, dunkt mij, op dit punt te wijzen, vooral nu wij aan den vooravond staan eener nieuwe orde van zaken. Jaren lang heerschte ten onzent in de verhouding van kie zers en candidaten zekere pruderie, zekere afgemetenheid van vorm en toon, zekere stroefheid en ingetogenheid, die ver bazend sterkeu familietrek vertoonde met de zucht om teere punten te ontwijken. Het voorbeeld van Engeland, waar in het verkiezingstijdperk het platform schier niet verlaten wordt, vindt bij ons te lande niet dan beperkte navolging en velen, zelfs van de regel recht betrokkenen, zijn soms van oordeel, dat zoo spreken zilver is, zwijgen goud heeten moet. Ik ben niet van die meening Mijne Heeren. Ik acht den eisch des kiezers om, zonder schroomvalligheid, rekenschap van beginselen te vragen, gewettigd. En ik acht de taak van den candidaat, om zonder terughouding rekenschap van beginselen te geven, aangewezen. Het zijn in hoofdzaak, drie overwegingen, die tot die raeenir.g mij leiden. Vooreerst onderstelt reeds het begrip der Vertegenwoor diging eene onomwonden openbaring van beginselen. Hoe wilt gij dat de kiezer zijne stem bepale, wanneer het beeld des volksvertegenwoordigers, dat hij voor oogen heeft, met een ne velachtig waas is overtogen Hoe wilt gij, dat de kiezer kleur bekenne, wanneer hij ten halve slechts weten kan, voor de wederhelft op den tast af, raden, gissen moet Toch moet de Vertegenwoordiging de afspiegeliug zijn van de hootdstroomingen, die het volksleven bewegen en om dit te kunnen wezen, mogen de lijnen der keuzen niet in elkander vloeien. Verkiezingen, die om welkereden ook, onken baar zijn gemaakt, leveren eene Vertegenwoordiging, mat van toon, onvast en wankelend vin richting. De tweede grond voor mijne zooeven uitgesprokene meen:ng is het belang eener deugdelijke part ij verhouding. Gij weet het, Mijne Heeren, partijen zijn niet slechts noodig in dezen Constitutioneelen Staat, maar het grondwettelijk mecha nisme, dat velerlei schakeering van Staatsbestel toelaat, onder stelt haar bestaan. Partijen zijn het uitvloeisel eener gemeene overtuiging, no pens breede beginselen van regeeringsbeleid, eener overtuiging, die op hare beurt wortelt in den vasten bodem eener gemeen schappelijke levensopvatting. Beeft iemand zoodanige scherp beiijnde levensopvatting niet, of wil hij daarvoor niet rondborstig uitkomen, dan is hij in het part^leven eer een helemnering dan een steun. Hij mist dan die vastheid van inzicht, die maakt, dat men op hem rekenen en bouwen kan. Einde ijk is Let btslist optreden des aanstaanden volksver, tegenwoerdigeis ncodig uit het oegpunt der kabinetsfoimatie. Dat ten Kabinet, onverschillig welk, zal het met vruch^ werk raam kunnen zijn, eene meerderheid behoeft, behoort toj de allereerste beginselen van den parlementairen regerings vorm. Welnu, niets werkt meer ontzenuwend, meer demolariseerend voor den politieken toestand van een land dan eene Vertegen woordiging met vlottende, dwarrelende elementen, die stuur noch kan houden noch kan geven. Wij weten daarvan mee te spreken, die eene Vertegenwoordi ging hebben gekend, op het doode punt en een Kabinet, dat, tusscben alle partijen door laveeren moest. Dergelijk regeeringsbeleid, is niet slechts tot gioote hervor mingen buiten staathet werkt op den duur afmattend zelfs op hen, die eene besliste overtuiging hebben. Het brengt niet slechts stilstand maar achteruitgang teweeg. Onomwonden blootlegging van beginselen derhalve is noodig voor hem die met de publieke zaak zich inlaat. Meent nu echter uiet, Mijne Heeren, dat ik den kiezers eene tot in bijzonderheden afdalende homogeniteit met hun kandidaat voorspiegel, veelmin dat ik hun het recht zou willen toekennen een imparatief mandaat te verleenen. Ik ken geen verderfelijker stelsel dan dat van den lastbrief, waardoor zoowel de roeping des vertegenwoordigers als het con- stitutioneele stelsel zelf in zijn hartader wordt aangetast. Eens gekozen, behoort de vertegenwoordiging naar Thorbecke's woord te zijn en te blijven: „los van de kiezers" alleen ver antwoordelijk aan eigen geweten, alleen toegankelijk voor gemeen overleg. Ik kom dan ook niet tot u, hunkerend naar stemmen. Wie een werktuig begeert, zoeke elders. Gij, die als ernstige mannen geëerbiedigd wilt zijn, zult beginnen met de zelfstandigheid van uwen candidaat te eerbiedigen. Iudien het mij eene eer is door u te worden afgevaardigd, moet het u eene eer zijn door mij te worden vertegenwoordigd. En dat zou niet het geval zijn, wanneer ik miju karakter prijs gat. Binnen deze duidelijk aangewezen grenzen, Mijne Heeren, kan en moet er zijn rekenschap van beginselen. Op den grondslag van het Program der Liberale Unie denk ik u die, in breeden omtrek natuurlijk, te geven. Vooraf echter een woord over mijne Staatsrechterlijke opvat ting als geheel. Die opvating nu is lijnrecht tegengesteld aan die der kerke lijke parlijen en door een afgrond gescheiden van die der soci aal-democraten. Vergunt mij enkele opmerkingen over beide, allereerst over het streven der kerkelijke partijen. In 1831 schreef Thorbecke aan zijn vriend Groen van Prin- sterer „Dat recht, geschiedverklaring, het schoone en de weten schap niet strijden mogen met de godsdienstige waarheid, is mijne innige overtuiging. Maar volgt hieruit, dat wij de „Staatkun le o n m i d d e 11 ij k nevens den Bijbel behoeven „te plaatsen Door godsdienst hebben wij het besef eener onmid dellijke persoonlijke betrekking tot de Godheid. Maar wij ver dringen en verwarren, in mijn oog, het een door het ander, „wanneer wij dit gevoel als de eenige en naaste bron beschou- „wen van al het overige, dat wij van godsdienst onderscheiden. z/Ik meen ook niet, dat God zich alléén in de Openbaring heeft „geopenbaard. Het komt mij voor, dat de onderscheiden krin gen van menschelijke kennis en bedrijf allen door de ééne „goddelijke waarheid worden ingesloten. Doch ieder van die „kringen heeft zijne bijzondere wetten, die onze werkzaamheid „binnen denzelven regelen, en die niet dan door eene lange „opklimming van tusschenleden samenhangen met den hoog- „sten wil. Dien hoogsten wil, naar deszelfs stellige openbaring, „rechtstreeks te maken tot het constitutief en organiserend „beginsel van den Staat, schijnt mij derhalve een salto-mortale, „daar ik voor terugwijk. Ik ken eerst den Staat uit zijne eigene, „insgelijks door God gegeven regels, eer ik derzelver hoogere „gronden, door alle verschillende instanties, terug leide tot hetgeen „over alles is." In deze woorden des meesters is de verhouding van gods dienst en staatsrecht, die de Kerkelijke partijen miskennen en verwringen, op onovertroffen wijze gekenschetst. Wee, den roekelooze, die de schennende hand zou durven slaan aan dat kostelijkst goed eens volkszijn godsdienstig bewustzijn. Liet van brood alleen leeft hetzij een individu, hetzij de nationale gemeenschap. In dezen tijd van plat materialisme mag het gezegd en her haald worden, dat hoog boven de stof zich welft, het Ideaal dat Ideaal, waarvan Thorbecke in zijn politiek testament getuigde: „Niemand onzer heeft het in de hand, maar waar heen stuurt hij, die het niet heelt in het oog." \oor duizenden en nogmaals duizenden wordt dat Ideaal gevoed, gekweekt, versterkt, gelouterd door het godsdienstig bewustzijn, door hun streven naar het Absolute, door zich in te denken in het onuitsprekelijke. En dat bewustzijn zal als een heilig recht geëerbiedigd moeten worden, zoolang in deze wereld vol raadselen, het oog eens stervelings in de ongemeten ruimte staart. Maar niets dan onheil sticht hij, die geloof en Staatsrecht op ééne lijn stelt en den Staat geleid wil zien door een richt snoer, aan onverschillig welke kerk ontleend. De Kerk moet verdeeldheid, tweedracht zaaien. De Staat heeft aan eendracht, aan verdraagzaamheid behoefte. De Kerk wekt op tot geloofsijver. De Staat heeft algemeen menschelijke plichtsbetrachting van noode. De Kerk kent en erkent slechts haren onwrikbare», eens voor altijd vaststaanden wil. De staat moet met tijd, met plaats, met omstandigheden, met het bereikbare rekening houden. De Kerk ontaardt in eene heerschappij des priesters, die zich als haar orgaan beschouwt. De Staat behoeft de oppermacht der Bede oin zijne taak naar behooren te vervullen. Hoe zou, bij zoo hemelsbreed verschil, het Staatsleven aan Kerkelijke ingeving kunnen gehoorzamen Toch, worden wij daardoor bedreigd, indien de Kerkelijke partijen, bij de aanstaande stembus zegevieren. Rome kent slechts zijn wachtwoord en het steile Calvinisme niets dan zijn tekstuitlegging. Beide streven naar gezag op den enkelen grond van het Ker kelijk voorschrift. Het liberalisme stelt daartegenover zijne zucht naar ontkluis- tering des geestes, met eerbiediging van het ongeschonden recht op de eigen godsdienstige overtuiging. Een ander wapen heeft en begeert het niet. Anders is de verhouding der liberale partij, tegenover de sociaal—democratie. Hare economische wanbegrippen, de onuitvoerbaarheid van de meesten harer eischen, haar onophoudelijk prediken van revolu tie, haar door het slijk sleuren van iedere gestelde macht, haar opruiende en onwaardige taal wensch ik daar te laten. Wie in een ernstig debat van dergelijke middelen zich be dient, verklaart zich zelf onmondig, en beneemt zich alle kans van te worden gehoord. Dat in dit land, op den klassieken bodem der vrijheid telken- reis een zang wordt aangeheven, dien men „het vrijheidslied" noemt, doet denken aan verdwaasden, met opzet in eeu staat van opgewondenheid gebracht. Dergelijke uitspattingen zullen, dunkt mij, door de bezadigden ook onder hen, moeten worden afgekeurd. Maar twee grondtrekken toont de sociaal-democratie overal en daartegen zijn de bezwaren onoverkomelijk. Yooreerst acht zij ons volksleven eene i a b u 1 a r a s a, dat wil zeggen een onbeschreven blad papier, waarop zij, naar goed dunken, van meet af, onze samenleving inrichten en ordenen wil. Daaruit vloeit voort hare minachting voor verkregen rechten, hare neiging om storm te loopen op iedere instelling, die haar in den weg staat. Dit haar gronddenkbeeld nu is valsch en noodlottig. Op iederen trap zijner ontwikkeling vormt een volk, naar het schoone woord van Edmond Burke een verbond van Recht niet alleen tusscben de levenden, maar tusschen de levenden, de gestorvenen en hen, die nog moeten geboren worden. Wordt die lijn telkenreis willekeurig afgebroken, dan scheurt men zich gewelddadig los van het verleden en biedt geeuerlei waarborg, geenerlei vastigheid voor de toekomst. Het is dan ook niet toevallig, maar. een gevolg van de drij vende kracht der beginselen, dat in het woordenboek der sociaal democraten de galm Revolutie, zoo vaak wordt aangetroffen. Hun uitgangspunt nog onlangs is het door Prins Krapot- kvne, een hunner heiligen aangetoond moet, met onverbid delijke noodwendigheid leiden tot anarchie, tot stelselmatige regeering loosheid, d i. tot chaotische wanorde. De tweede zwaarwichtige bedenking tegen hunne leer is hun ne loochening van het begrip Vaderland, dus van al wat daarmede samenhangt en daaruit voortvloeit. Ijskoude onverschilligheid jegens het land der geboorte, predikt de „Internationale", eu hare volgelingen laten geeuerlei gelegenheid voorbijgaan om die plek te honen. Daarmede plegen zij geweld aan eene algemeen menschelijke behoefte aan eene snaar, die ook in het hart van den armste trilt. Als ingeschapen is ons de voorkeur voor het land, welks taal wij in enze jeugd hebben leeren stamelen, van welks ge schiedenis wij een deel uitmaken, bij welks voorspoed wij het hart ruimer hooren kloppen. Wie dat niet gevoelt, is beklagenswaard. Verduidelijkt kan het hem niet worden. Met de Sociaal—Democratie beeft alzoo het liberali*me niets gemeen. Wel echter moet het hare grieven, voor zoover die rechtmatig zijn, nauwlettend overwegen, niet hooghartig afwijzen. Zal het liberalisme eene levenwekkende kracht zijn, dan moet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1