Dit punt evenwel zal door nader overleg gemakkelijktot
klaarheid zijn te brengen.
er in zijn naam Recht gedaan wordendan moet onrecht,
waar het schuilen en hoe het heeten moge, worden gekeerd.
M ij mogen ons niet verhelen, dat deze onze maatschappij
niet rooskleurig is. En al zouden wij het willen, met de feiten
der Enquête voor oogen, wij zouden het niet kunnen.
Daar wordt velerlei onverdiende ellende geledendaar teert
en bloeit menig misbruik in onze naaste omgeving. Menschen,
gelijk wij, worden vaak als veftetootelingen behandeld. Wat
wonder zoo of de troostelooze afstomping of de doffe wanhoop
van hen zich meester maakt.
Daar ligt hel terrein van die reeks vraagstukken, die men,
samenvattend de sociale kwestie pleegt te noemen. Daar is er
behoefte aan de dwingende Staats-tusschenkomst, die gebiedt
dat er Recht geschiede.
Lang niet alles vermag het Rechtsvoorschrift. Daarnevens
staat het Plichtgevoel, dat van beter gehalte, van hoogere
waarde is. De koude Rechtsorde kan de toewijding en mensch-
lievendheid niet vervangen, allerminst ontberen. Maar de voor
waarden eener algemeen menschelijke ontwikkeling scheppen,
dat kan de Staat wel en dien eisch te stellen is de taak en
roeping der liberale partij.
In de eerste plaats voor de school. Wij willen, zon
der aan de vrijheid van onderwijs te kort te doen, behoud der
Staatsschool als regel.
Die school is het mikpunt van den laster der kerkelijken.
Zij heet een broeinest van goddeloosheid, eene kweekplaats van
atheïsme.
Dag aan dag wordt door hen tegen die school verkracht het
gebod, dat hen en ons bindt: gij zult geen valsch getuigenis
afleggen.
Waarom en met welk doel?
Omdat, naar hunne meening, het onderwijs zelf doortrokken
moet zijn van leerstelligen geest, dat is, ophouden moet toe
gankelijk te zijn voor ieder kind.
Daarmede echter zou prijsgegeven zijn de hooge waarde
der Staatsschool als opvoedingsmiddel voor de jeugd, als leer
plaats voor nationale verdraagzaamheid.
In stede daarvan zon het ontvankelijk gemoed van het kind
worden opgezweept tot een hartstocht, die straks zal zijn
aangegroeid tot vervreemding tusschen zonen van hetzelfde land.
Het brein van het kind zal worden opgevuld met allerlei
begrippen, die zijn gemoed niet tot liefde jegens, maar tot haat
tegen andersdenkenden africhten.
Aan dat euvel gaat ieder stelsel mank, dat het geloofsver
schil tot uitgangspunt en grondslag heeft.
Het subsidie— en het restitutie-stelsel deelen de natie in
naar de rijk geschakeerde lijst harer sekten, om met ieder harer
uit de staatskas af te rekenen.
Welk resultaat men daarbij verkrijgt, zeide ik zoo even.
Hoe het uitvoerbaar zijn zou, en tevens gezorgd worden kan,
dat het onderwijs goed zij, mogen anderen mij verklaren.
De openbare gezindteschool is eene andere naam voor de
zelfde zaak. Steeds zal van staatswege tweedracht bevorderd
moeten worden, waar aan eenheid behoefte bestaat.
In de staatsschool is den onderwijzer het middel gegeven om
het kind de aller noodzakelijkste kundigheden bij te brengen,
om het op te leiden tot christelijke en maatschappelijke deug
den, om zich aau te sluiten bij de opvoeding, die in het gezin,
in het huis kan worden voortgezet.
De onderwijzer, die deze gelegenheid niet weet aan te grijpen,
die den gloed, de bezieling mist om zijne lessen vruchtdragend
te maken, is tegen zijne taak niet opgewassen. Men wijte die
onbeholpenheid aan hem, niet aan de wet.
Evenmin wijte men haar, dat de gelegenheid tot het bekomen
van godsdienstonderricht grootendeels ongebruikt blijft. Haar
voorschrift luidt, dat daartoe de schoollokalen, zoo noodig ver
warmd en verlicht, beschikbaar moeten zijn.
Welk redelijk beklag blijft er over en moet niet worden
erkend, dat de school in de hand der Kerkelijke partijen is een
middel van knnstmatige agitatie
Voorzeker is de liberale partij met diep leedwezen vervuld
over het voortbestaan van dien twistappel. Maar harerzijds mag
het fundament de staatsschool niet worden ondermijnd, zoo lang
zij althans den Staat niet dienstbaar maken wil aan Kerkelijk
krakeel.
Rechtseisch in de tweede plaats is uitbreiding van
Staatszorg voor den handwerksman.
De jongste ongelukkigerwijs nog onvoltooide Enquête, heeft
feiten aau het licht gebracht, die ons volk den blos der schaamte
naar het hoofd doen stijgen.
Het is dringend noodzakelijk, dat men voortga die feiten
te ontsluieren. Hoe pijnlijk ons gevoel getroffen worde, het is
noodig dat de maatschappelijke toestand, in al zijne naaktheid
worde blootgelegd.
Tevens echter wordt alle krachtsinspanning vereischt om
thans reeds den Staat tusschen beiden te doen treden, waar,
ook naar het oordeel der Enquête-Commissie, zijne tusschen-
komst noodzakelijk is.
De uiterste omzichtigheid wordt hier vereischt, opdat niet
eene S t a a t s v o o g d ij in het leven worde geroepen, die het
eigen initiatief aan banden legt en de zucht om zelf zich te
helpen uitdooft.
Waar evenwel de economisch zwakkere in den strijd om het
bestaan aau den sterkere het hoofd niet bieden kan; waar
het teugelloos egoïsme, des arbeiders recht op levensgenot, aan
winstbejag opoffert; waar kindereu en vrouwen, worden
afgebeuld in eene taak ver boven hunne krachten; waar
met des arbeiders gezondheid en veiligheid op onverantwoorde
lijke wijze wordt omgesprongen; waar het kind naar de werkplaats
wordt geleid op een leeftijd, dat onderricht voor hem allereerste
vereischte is; daar trede de staat met zijn machtwoord op
en worde door zijn gebod de les der menschlieveudheid inge
scherpt, eene les, die wij zoo gaarne noodeloos zouden ver
klaren.
Twee punten, van practisch regeeriugsbeleid schijnen mij in
dit verband de aandacht te verdienen.
Het eerste is de dwangverzekering. Het tweede:
de arbeidsraden.
De dwangverzekering tegen ongevallen, ziekte of
ouderdom, is in hare practische gedaante uit Duitschland tot
ns gekomen.
Zij heeft haren weg spcfedig gemaakt, want in het vrijheid
lievende Engeland is op dit oogenblik, een voorstel aanhangig,
om haar niet enkel voor den werkman bij het parlement maar voor
ieder in te voeren, met dit gevolg, dat de werkman, ingeval
van ongeluk of hoogen leeftijd, niet onverzorgd blijve.
Daarbij werd er op gerekend, dat het kapitaal der onopge-
vorderde inleggelden voldoende zijn zou, om eene uitkeering
ten behoeve des nooddruftigen werkmans te gedoozen.
Het Engelsche plan is nog in staat van wording. De Duit-
sche dwangverzekering als tak van staatsdienst, is in volle
werking.
Het is mijne, hier niet voor het eerst verkondigde overtui
ging, dat wij bij dit voorbeeld ter school moeten gaan, en
hooglijk verheugt het mij, dat de Nederlandsche juristen-ver-
eeniging in hare jongste vergadering aan dit denkbeeld haren
steun heeft verleend.
Het tweede punt, waarop ik zoo even doelde, zijn de
Arbeidsraden.
Mijne meening dienaangaande, kan worden ontleend aau een
geschrift, dat ik, verleden jaar, op verzoek der Liberale Unie
het licht deed zien.
Daar zeide ik: „Arbeidsraden zijn lichamen ter raad
pleging, besterad, om na behoorlijke overweging, op eigen
„initiatief, of, des gevraagd, aan de regeering het naricht" te
„geven, dat zij behoeft om doeltreffend te zijn, moeten zij,
„naar vasten maatstaf, uit patroons en arbeiders zijn saamge-
„steld op gezag der overheid ingesteld, over gansch het land
„verspreid, vormen zij het vaste steunpunt eener met kennis
„van zaken uitgebrachte voorlichting. Voor de opvatting en
„bewerking der hun opgelegde taak worde de noodige vrijheid
„van beweging niet angstvallig toegemeten. Men rekene op het
„besef hunner verantwoordelijkheid, dat niet uitblijven zal,
„zoodra de gewichtige bestemming ten volle erkend zal zijn.
„Eene grensbepaling slechts worde aan hun werkkring onver
biddelijk gesteld. Hun arbeidsveld is van economischen, niet
„van politieken aard. Arbeidsparlementen in het leven te roe
pen, ware een achteruitgang en een verbastering. De Staten-
„generaal vertegenwoordigen, het geheele Nederlandsche volk,
„en er is recht noch reden om aan een deel van dat volk eene
„afzonderlijke Vertegenwoordiging toe te kennen. Iets anders
„echter is de vestiging van een Staatsorgaan. Iets anders het
„scheppen eener instelling, die bij machte is regelmatig en be-
„voegdelijk van advies te dienen. Behoorlijk gehanteerd, kan
„de derwijze bijeengegaarde bouwstof, in het licht der open
baarheid, en ouder het kruisvuur der kritiek, een vertrouw
baar baken worden voor Staatsbeleid. Het administratieve ver
band is gemakkelijk te vinden b.v. door opdracht van het
„voorzitterschap aan Commissaris des Konings of burgemeester,
„naar gelang van gewestelijke of plaatselijke indeeling. Eveneens
„kan en moet worden gezorgd voor eenvormige, methodische
„verwerking van het verkregen materiaal, door eene Centrale
„Commissie, wier plaats eigenaardia 1 ijk is aan een Departement
„van algemeen bestuur".
Sedert deze woorden geschreven zijn is in Augustus jl. in
België een wet tot stand gekomen, die de Arbeidsraden
invoert. Bij ons fp lande is een Kon. Besluit voldoende. De
Kamers van Koophandel zijn mede op die wijze ge
vestigd.
Van de zorg voor den arbeider tot lee r plic ht is de af
stand niet groot. Immers zoowel het betrekkelijke als het vol
strekte schoolverzuim oulstaat en wordt gevoed doordien het
kind te vroeg aan den arbeid wordt gezet.
Men raamt met ruwen greep de aldus van alle onderricht
verstoken kinderen op 70 a 80 duizend.
Hoeveel daarbij komen die de school onregelmatig bezoeken
en derhalve het onderwijs tot onvruchtbaarheid doemen, jaden
gang daarvan voor anderen verstoren is met geen mogelijkheid
te bepalen.
Dit leger van straks volwassenen, is van iedere verzoeking
de gereede prooi, ten eenen male ongewapend in den kamp des
levens, buiten de mogelijkheid om in de meest gewone geeste
lijke verpoozing een afleiding te zoeken tegen dagelijksche be
slommering, niet in staat om ooit tot zelfverheffing, tot ver
ruiming van den geestelijken gezichteinder te komen.
Voor deze waarachtig misdeelden vraag ik leerplicht.
Veel liever zou ik wenschen, dat ik het nalaten kon. De
strafbedreiging van den staat vervangt nooit de inspraak van
het vaderlijk gemoed. Doch waar dit zwijgt, moet er wel
gehandeld worden, tenzij men, waarvoor ik althans terugdeins,
de verantwoordelijkheid niet schrome aan het voortduren van
dien toestand verhonden.
Daar zijn er evenwel, die de invoering van leerplicht af
hankelijk stellen van eene voorafgaande oplossing der 6chool-
qoaestie in kerkelijken zin.
Hun antwoord ik: uwe redeneering is valsch in tweeledigen
zin, èn als redeneering èn met het oog op de feiten.
Ik stel het navolgeud dilemma: of men acht de kerkelijke
gemoedsbezwaren tegen de Staatsschool gegrond, en dan
behoort men, onafhankelijk van leerplicht, er toe mede te werken
die bezwaren op te heffen. Leerplicht doet dan aan de zaak
niets toe noch af;
óf men acht die kerkelijke bezwaren tegen de Staatsschool
ongegrond en dan staan zij de invoering van leerplicht niet
in den weg. Leerplicht is dan uit dit oogpunt onverschillig.
De zonde tegen de logica ligt dus voor de hand. Maar
tevens kent men de feiten niet.
Men doet het steeds voorkomen als ware leerplicht een
plant op Germaanschen bodem geteeld, verband houdende met
den geest van het land, waar het militarisme inheemsch is.
Welnu, niets is minder waar. Ik hecht er aan met klem te
doen uitkomen dal ook Engeland, de bakermat der Constitu-
tioneele vrijheid, leerplicht keut en mogelijk acht met een school
wezen aan het onze gelijk.
Om het belang der zaak herhaal ik hier, hetgeen ik elders
zeide, woordelijk.
In Engeland beheerschen drie hoofdbeginselen de onderwijs-
wetgeving van 1870.
1.) alleen aan de public parlementaire school, d. i. aan
de openbare staatsschool voor ieder toegaukelijk, gelijk bij ons,
kan subsidie worden gegeven;
2.) leerplicht; zoo er binnen 3 mijlen in den omtrek niet
is een bijzondere school, dan moet het kind naar de openba
re, waar die openbare school staat;
3.) onder de hoede van de conscience clause d. i. precies het
voorschrift V3n art 22 onzer onderwijswet: vacultatief godsdienst
onderricht met vrijlating om er gebruik van te maken.
Aan het wettelijk bestaan dezer beginselen, ik herhaal: niet
in Duitschland, maar in Engeland, ontleen ik een machtig
argument tegen hen, die zoo hoog opgeven van de onbestaan
baarheid van leerplicht naast onze schoolwet.
Op Engeland wij jende: vraag ik waarom kan hier niet ge
schieden, hetgeen daar richtens is en wacht het antwoord.
In leerplicht geeft de staat den weldaad van het onder
richt. In dienstplicht eischt hij het zwaarste offer,
dat van den burger gevergd kan worden.
De dienstplicht nu heeft, gelijk alle vraagstukken van socialen
aard, twee zijden eene van technisch-militairen, eene andere
van zuiver ethischen aard.
Ter beoordeeling der militaire specialiteit blijven tal van
vragen de verhouding der levende strijdkrachten tot de bloot-
stoffelijke middelen van verweer, de inrichting onzer liniën van
defensie, ons inundatiestelsel, en dergelijke meer.
Vragen van dergelijken aard gelijk mede bovenal de vraag
hoe en in welken vorm de dienstplicht behoort te worden
ingericht, opdat de druk daarvan zooveel in 's lands belang
doenlijk is, kunne worden verzacht en gematigd, behoeven te
harer beantwoording speciaal militaire opleiding, zuiver tech
nische bedrevenheid.
Geheel anders staat de zaak met het ethisch gehalte der
dienstvervulling. Dit punt valt, schier zeide ik, onder ieders
bereik. Hier komt aarzeling niet te pas en behoort duidelijk
en verstaanbaar te worden uitgesproken dat, welke legerorga-
nisatie ook voor ons land de beste gekeurd worden, persoon
lijke dienstvervulling in den meest strikten
z i n, een onderdeel daarvan behoort uit te maken.
Die persoonlijke dienstvervulling is eisch van strikt recht,
omdat het niet aangaat, dat een plicht kunne worden afge-
afgekocht.
Het gaat niet aan, dat zij, die in de gelederen staan, het
grievende gevoel hebben, meer door de fortuin begunstigden
bevoorrecht te zien.
Het gaat niet aan, dat het leger kunne worden opgevat als
toevlucht voor armen, niet goed genoeg voor de zonen der
bemiddelden.
Het gaat niet aan, door dat gevoel van wrevel een klove te
scheppen of te bestendigen tusschen natie en leger.
Daarom moet de plaatsvervanging, onverschillig in welken
vorm, worden opgeruimd en gevoele ons volk zich één in het
leger, gelijk het zich één leert gevoelen op de banken der
school.
Rechtseisch is mede dat ons belastingstelsel worde
ingericht naar de draagkracht der ingezetenen.
Bij die hervorming zal men te letten hebben op de behoeften
der gemeenten en die van den Staat. Er zal tusschen die twee
ledige bronnen van inkomst eene behoorlijke scheidslijn tot
stand gebracht moeten worden.
Naar mijne persoonlijke meeniug, zou het personeel, dat
thans als Rijksbelasting ruim 10 millioen opbrengt, aan de
gemeenten moeten worden toebedeeld. Als verteringsbelasting
leent zij er zich bij uitstek toe, in kleineren kring te worden
gehanteerd en gecontroleerd.
De grondbelasting, zal, nadat zij door hertaxatie van hare
tegenwoordige gebreken gezuiverd is, in de rij onzer middelen
eene plaats moeten behouden.
Niet echter, de mutatierechten, die door haren druk de
mobilisatie van den bodem, dus de ontwikkeling van den land
bouw in den weg staan.
Algeheele afschaffing of zeer belangrijke vermindering van de
rechten op den overgang van vast goed schijnt mij wenschelijk.
De patentbelasting is onder den schier een parigen aanval
onzer handelaren en nijveren bezweken. Zij werkt onregelmatig
en ongelijkmatig. Zij belast de winst, die nog komen moet,
dus ook uitblijven kan. Zij gaat met indeelingen en classifica-
tiën te rade, die door de telkens zich wijzigende techniek der
bedrijven wordt voorbijgestreefd. Zij zal, door niemand beklaagd,
ten grave moeten dalen.
Met haar, en liefst zoo spoedig mogelijk behooren ter ruste
te gaan, de accijnsen op de eerste levensbehoeften: belastingen
waarin de eisch van een deugdelijk belastingstelsel, niet slechts
niet nageleefd, maar regelrecht verkracht wordt.
In de accijnsen op de eerste levensbehoeften betaalt de arme
het meest. De druk is het zwaarst waar hij het minst geleden
kan worden.
Tot die accijnsen reken ik niet slechts die op het zout, de
zeep, de bieren en azijuen, als van de meest dagelijksche be
hoeften, maar ook die op de suiker, waarin de jongste chemi
sche analyse, naast het genotmiddel, voedende en heilzame be-
standdeelen heeft ontdekt.
De afschaffing dier accijnsen moet deze levensbehoeften brengen
onder het bereik van den arme, die thans geheel of ten deele
ze zich ontzeggen moet.
De door deze hervorming opengelaten plaats moet worden
ingenomen door eene inkomstenbelasting, die het thans onbe
laste kapitaal in portefeuille weet te zoeken en te vinden
Aan die belasting zou ik progressief karakter willen
toegekend zien.
Niet eene progressie in dien zin, dat de kapitaalvorming
worde belemmerd. Dit zou zijn eene onrechtmatige onteigening
of wel eene verbeurd verklaring van het kapitaal, zoodra zekere
grens is bereikt.
Met den heer Pierson, in zijn jongste Gtó-artikel, komt mij
eene naar ooveu steeds dalende progressie het billijkst voor.
Hoofdzaak is, dat de liberale partij het eens worde over het
beginsel, dat eene progressieve Rijksinkomstenbelasting op haar
finantieel programma niet mag ontbreken en in dien geest
handele. Nog drie punten zijn er, waarop ik uwe aandacht
wensch te vestigen.
Vooreerst het vrij handel stelsel, bij ons te lande
gelijk in Engeland, van ouds in eere.
Vergunt mij in stede van lange beschouwingen, u te dien