Alieicti luis-, Atol- mi En vergeef nns onze scliulden! Sondaer, 13 Maart 1383. 31ste Jaargang. No. 2177. Mr. W. van der KAAY. Gemeente Schagen Bekend 111 a k i n g e n. P A T EN T E N. Uitspraak van den Militieraad. Lichting' 18§8, 1). de liberale kiezers in liet district AfAiitlAAR. Wilt als één man Uwe stem uitbren gen op SCHAGER COIIRAAI Dit blad verschijnt tweemaal per weekW oensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TENTBÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: StlLtGEX, liaan, I>, 5. Prij» per jaar f3.Franco per poet f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVEETENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.11 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. I)e Burgemeester van Schagen, brengt Ier kennis van de ingezetenen, dat de Heer Landmeter van het Kadaster, zich, tot het opnemen van kadastrale veranderingen, in deze gemeente zal vervoegen in het einde dezer maand. Schagen, 13 Maart 1888. De Burgemeester voornoemd, G. LANQENBERO. De burgemeester van Schagen breugt ter algemeens kennis, dat de patenten, aangevraagd in de maanden November, Decem ber en Januari. 3e kwartaal, dienstjaar 1887/88, ter gemeen tesecretarie door belanghebbenden kunnen worden afgehaald vanaf Zaterdag den 17en tot en met Vrijdag den 23en Maart a. des voormiddags van 9 tot 12 ure, den invallenden Zondag uitgezonderd. Schagen, den 16en Maart 1888. De Burgemeester voornoemd, G. LANGEN BURG. 1. Pater, de Cornelis Valentinus. Aangewezen. 2. Zoonen, van Arie. 3. Wit, Cornelis. 4. Keet, Etmond Jean 5. Denijs, Mijndert. 6. Baptist, Anthonie. 7. Kos, Johannes. 8. Meurs, Gerrit. 9. Boer, de Nan. 10. Kos, Gerrit. Eenige zoon. Broederd. Vrijgesteld. Vrijgesteld. Baptist. Aangewezen. Aangewezen. Aangewezen. Vrijgesteld. In dienst. Vrijgesteld. Eenige zoon. Vrijgesteld. Eenige zoon. Vrijgesteld. Broederd. Roman van GEORGE HóCKER. I. De gevangenis der kleine Zuid—Duitsche provinciestad Berg- felden werd juist beschenen door de eerste verwarmende stralen der opgaande voorjaarszon. In het doodsch er uitziende gebouw heerschte volkomen duis ternis. Slechts uit een der getraliede vensters der tweede ver dieping wierp een zwak licht zijn schijnsel op de straat. Dit lichtschijnsel kwam uit de sterkste en veiligste cel der kleine gevangenis, in welke heden een ter dood veroordeelde misdadiger slapend zijn bloedig einde afwachtte. De ongeluk kige zou ten acht ure van den aanbrekenden morgen terecht gesteld worden. In de enge kerkercel brandde nog een olielamp en haar spaarzaam licht bescheen twee soldatengestalten, die, de geweren tusschen de knieën houdende, zwijgend naast elkander zaten op een harde houten bank en met slaapdronken blik onafge broken staarden naar de-slanke gestalte van den veroordeelde, die op een strooleger tegenover hen lag uitgestrekt. Hij sliep nog. Maar nu werd de met ijzer beslagen deur der cel geopend en trad de cipier binnen. Deze bleef een oogenblik staan en liet het licht van zijn lantaarn vallen op den slapenden veroordeelde. «Hij slaapt nog," zeide de cipier op gedempten loon tegen iemand die in den donkeren gang stond. «Zoo wek hem dan, het is hoog tijd!" antwoordde de onbe kende op scherpen, bevelenden toon. Gehoorzaam liep de cipier nu naar het strooleger en vatte den slapende onzacht bij den schouder. „Heidaar, wordt wakker vriend." Slaapdronken rees de veroordeelde halverwege overeind. «Margriet, mijne Margriet," fluisterde hij nog droomend. Daarop verdween eensklaps het vriendelijk lachje van zijne lippen, deze verwrongen zich, een bange, vragende onrust teekende zich op zijn verbleekend gelaat af en de geopende donkere oogen, die vroeger vol zelfbewustzijn in de wereld zullen hebben rondgezien, staarden nu met eene zonderling schuwe en doffe uitdrukking naar den cipier. «Wat moet dat.», is het is het reeds tijd?" bracht de veroordeelde met schrille stem uit. Onwillekeurig wilde hij van zijn 11. Ploeger, Pieter. 12. Posker, Pieter. 13. Schut. Adolph Maria. 14. Boer, de Jan, 15. Roggeveen, Willem. 16. Langedijk, Cornelis, 17. Zon, Klaas. 18. Schoorl, Gerrit. Vrijgesteld. In dienst. Vrijgesteld. Eenige zoon. Aangewezen. Vrijgesteld. Eenige zoon. Aangewezen. Vrijgesteld. Eenige zoon. Aangewezen. Vrijgesteld. Broederd. 19. Brugemann, Josephus Anthonius. Vrijgesteld. Eenige zoon. 20 Groot, Teunis. Vrijgesteld* Te klein. 21 Visser, Cornelis. Vrijgesteld. In dienst. 22. Waag, Jan. Vrijgesteld. Broederd. 23. Govers, Cornelis. Aangewezen. 24. Deutekom, Anthonie. Aangewezen. 25. Bleeker, Cornelis Philippus Jacobus. Aangewezen. 26. Mul, Willem. Aangewezen. 27. Landman, Aldert. Vrijgesteld. Broederd. 28. Snaas, Leendert. Vrijgesteld. In dienst. 29. Borst, Jan. Vrijgesteld. Overleden. 30. Kruit, Arie. Aangewezen. 31. Wahlen, Abraham. Vrijgesteld. In dienst. 32. Smit, Pieter. Vrijgesteld. In dienst. 33. Schoorl, Klaas. Vrijgesteld. Broederd. 34. Deutekom, Jan. Vrijgesteld. Te kleill. 35. Mooij, Pieter. Aangewezen. Burgemeester en "Wethouders van Schagen, brengen wijders ter kennis van de lotelingen, dat het aandeel te dragen in de lichting der Nationale Militie van 1888, door Heeren Gedepu teerde Staten, voor deze gemeente is beplaald op 9 man. Schagen, Maart 1888. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. LANGENBERG. de Secretaris, DENIJS. strooleger opstaan, maar de rammelende ijzeren keten, die om zijn rechter voet was gesmeed en ook zijn beide handen ge boeid hield, deed hem er van afzien; zuchtend viel hij op het stroo neder. De donkere gestalten uit den gang traden nu de cel binnen. «Mijnheer de Officier van Justitie," duwde de cipier den gevangene toe, terwijl hij eerbiedig ter zijde trad. De veroordeelde hief zich langzaam van zijn leger op. Toen het gerammel van zijne ketenen zich wederom deed hooren, voer den gevangene een huivering door de leden en deed hem beven. Zoo stond hij eenige oogenblikken onbewegelijk. Het kostte hem blijkbaar veel inspanning den blik vrij en open te vestigen op de personen, die hem naderden: maar hij sloeg toch de oogen op tot den Officier van Justitie, die binuentrad, vergezeld van den gerechtsschrijver en van een ouden man, die volgens zijne kleeding een dorpspastoor moest zijn. Ook de beide soldaten waren opgestaan en stonden nu, het geweer bij den voet, in militaire houding. Nog een oogenblik was het stil in de cel. Een vriendelijke zonnestraal drong door het venster der cel en bescheen de ijzeren boeien van den gevangene. Nu wendde de officier van Justitie zich met eene haastige beweging der hand,, tot den veroordeelde. «Gij zult weten waarom wij komen, Martin Katzenberger," zeide bij met scherpe, snijdende stem, terwijl bij een ernstigen blik wierp op den gevangene. Deze rilde, hij werd bleek en rood in het gelaat. De geboeide linkerhand verhief zich krampachtig naar zijn hart en een kort, sissend geluid kwam over zijne lippen. Maar hij was niet in staat een woord te spreken, doch knikte flauw met het hoofd. «Het heeft Zijne Aorstelijke Hoogheid niet behaagd gebruik te maken van zijn recht tot gratie, maar Hij heeft besloten der gerechtigheid den vrijen loop te laten," ging de rechter voort. Opnieuw voer een stuiptrekkende beweging den veroordeelde door het lichaam, en aan de smartelijke uitdrukking van zijn gelaat was het te zien, welk een zielepijn de woorden van den ambtenaar hem veroorzaakten. «Gerechtigheid, gerechtigheid," schreeuwde hij eensklaps, terwijl bij met woeste uitdrukking om zich heen staarde. «Ik ben onschuldig 1 onschuldig 1 zeg ik, men mag mij niet vermoorden. Mijnheer, bij mijn ziel, ik was het niet, die den houtvester Anton heeft verslagen '1 oen hij den rechter de schouders zag ophalen, voegde hij er met smeekend gebaar bij «Het is waar, mijnheer, dat ik in vijandschap leefde met den houtvester, maar, mijnheer, al heeft men mij ook aangetroffen in het woud op de plek waar de moord geschiedde ik heb het niet gedaan en men mag mij niet vermoorden Hij maakte nu een beweging afsof hij Aan M. H. De gronden, waarop ik de vereerende onderscheiding eener Candidatuur, mij opgedragen door den Bond van Liberale Kiesvereenifjingen, heb gemeend te moeten aan vaarden, kunnen u bekend zijn. Aan het slot der toespraak, welke ik 1 M a a r t j.1. de eer had in uw midden te houden, heb ik die beweeg redenen naar mijn beste weten duidelijk ontvouwd. Om den wille der zaak, heb ik mij, ook in bevriende organen der Pers, menige aan dwaling ontsproten ver dachtmaking, menige onbesuisde oordeelvelling getroost, overtuigd als ik was, dat mijn terugtreden om rede nen die ik betreuren kan, doch niet te beoordeelen heb, het district voor onze geestverwanten verloren zou kunnen doen gaan. Stand hield ik dus, ten einde u in staat te stellen vrijelijk eene uitspraak te doen. Die beslissing is geval len en op 20 Wil Uit e. k. zal er tusschen de heeren Van «Ser liaay en üarlsen eene ditmaal beslissende keuze gedaan moeten worden. Thans kom ik tot u met eene bescheidene doch ern stige en dringende bede Zoo er ooit tusschen u en dien uitnemenden vertegen woordiger van uw district een misverstand gerezen zijne handboeien wilde verbreken, doch het taaie ijzer spotte' met al zijn kracht en tandenknarsend vau inachtelooze woede, liet hij het hoofd op de borst zinken en gaf zich eindelijk over aan zijn lot. «Ik ben hier volgens mijn plicht verschenen, om u mede te deelen, dat uw uur is gekomen, in hetwelk gij voor den aardschen rechter de bloedschuld hebt te verzoenen, die gij op uw geweten hebt geladen," zeide de rechter, terwijl hij tege lijkertijd door een wenk met de hand den gerechtsschrijver beval nader te treden. »Ik ben onschuldig, onschuldig 1 hoort gij het wel 1" schreeuw de de gevangene opnieuw in inachtelooze vertwijfeling. «Gedraag u als een man, Martin Katzenberger," viel de rechter hem nu met klein in de rede. «Gij weet het zelve, dat uwe beweringen nutteloos blijvenhet gerecht heeft u schuldig bevonden en u ter dood veroordeeld. Ik kan u er niet van reddeu, zelfs al wilde ik hetik beu slechts de uitvoerende rechterlijke macht en alleen geroepen, het tegen u gevelde vonnis te voltrekken." «Het is een moord, dien het het gerecht aan mij begaat!' riep de veroordeelde jammerend uit. „Mijn bloed kome over u en uwe kinderen." De stem, die heesch had geklonken, ont zegde hem nu haren dienst en met de uitdrukking van vol slagen vertwijfeling keek hij de cel rond. «Geen redding geene," stamelde bij en wankelde daarbij zoo onrustbarend op zijne voeten, dat hij zich niet dan met de grootste krachtsin spanning staande kon houden. In de donkere cel heerschte gedurende eenige oogenblikken eene doodsche stilte. Toen viel de blik van den jongen man op den ouden geestelijke, die nog altijd op den achtergrond stond. «Mijnheer pastoor," riep de ongelukkige uit, terwijl er een zwakke straal van hoop in zijne gloeiende oogen blonk. «Zijt gij liet? God zij gepuzen! Gij zult niet dulden, dat zij mij slachten!" Maar als de waardige oude man slechts droefgeestig het hoofd schudde, werd de veroordeelde opnieuw overvallen door hevige v« rtwijfeling en worstelde hij in zinuelooze woede met de zware ijzeren handboeien, doch te vergeefs. «Geen redding, geen redding!" kreet bij. «Te moeten sterven, zoo jong, zoo vroegEu hij, de moordenaar leeit, beweegt zich vrij, leeft heerlijk en in wrelde en genot; die ellendeling, die IVolfen- stein! Is er een God in den Hemel, die zulke ongerechtigheid toelaat P' Spaar uwe verdachtmakii gen van een man, die te hoog staat, dan dat uw giftige lasterpijl hem zou kunnen treffen I" viel de rechter den veroordeelde toornig in de rede. «Ik dacht in u den moedigen, vastberadui man te vinden, waarvoor gij u altijd hebt uitgegeten; maak niet, dat men nog het laatste

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1