En vergeef niis onze schulden!
Donderdag, 22 Maart 1888.
31ste Jaargang. Ho. 2178.
Het Museum var. Alkmaar.
Uitgever: J. WINKEL.
Rnrenii: S€HAOElT, La(in, 1), 5.
Gemeente Se hogen.
Bekend makinge n.
P A T EN T E N.
Roman van GEORGE HöCKER.
2)' L
SCHAGER
Alpieei Ni
COURANT
Aiïrtilie- k
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIÊN in het eerstnitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEETENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.18
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De burgemeester van Schaaen brengt ter algetneene kennis,
dat de patenten, aaneevraagd in de maanden November, Decem
ber en Januari, 8e kwartaal, dienstjaar 1887/88, ter gemeen
tesecretarie door belanghebbenden kunnen worden afgehaald
vanaf Zaterdag den 17en tot en met Vrijdag den 23en Maart
a. 8. des voormiddags van 9 tot 12 ure, den invallenden Zondag
uitgezonderd.
Schagen, den 16eu Maart 1888.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
IX.
De andere producten der beeldhouwkunst zijn de moeite
van 't bezien bijna niet waard, als men de beide Victoria's
bewonderd heeft.
't Zijn meest gewone versierselen, die op een afstand
voldoen, en op een gevel, een poort of iets dergelijks een
goed figuur maken, maar die in werkelijkheid van alle
waarachtige kunstwaarden zijn ontbloot.
Dikbeenige engelen met opgeblazen wangeneen krijgs
man, die door regen en wind zóó geleden heeft, dat men
er het origineele model bijna niet meer uit herkennen kan
een paar ruwe beelden, de Gerechtigheid en de Vrede
voorstellende, die vroeger stonden op den oostelijke gevel
van het Waaggebouwtwee weeskinderen, eertijds gestaan
hebbende aan den ingang van het Burgerweesbuis voor
De jonge vrouw drong den cipier ter zijde en snelde, onder
het slaken van een kreet, in de armen van haren man. Zij
lette er niet op, dat de zware ijzeren boeien haar knelden, maar
beantwoordde onder hevig snikken de hartstochtelijke omarming
van den veroordeelde.
Daarna keek zij hem met angstig vragenden blik aan. #0
Martin!" riep zij uit, «zoo ontmoeten wij elkander weder".
Eensklaps rukte de jonge vrouw zich los uit de omarming van
haren echtgenoot en van dezen terugwijkende, liefkoosde zij
den zuigeling op haren arm. //Mijn arme jongen," snikte zij.
«Ons kind," stamelde de veroordeelde met een bijna schuwen
blik op den knaap. //O, Margriet, hoe groot en sterk is hij
reeds, en nu zie ik hem voor de eerste maal en spoedig zal
ik hem zelfs nimmer meer mogen zien!"
Hij boog zich over het gezichtje van den knaap en toen hij
het in de kleine, onschuldige oogen staarde, kon hij zich niet
langer bedwingen en zijne brandende tranen bevochtigden het
gezichtje van den knaap.
«Onze jongen," zeide de veroordeelde met bevende lippen.
Een zachte kreet ontvoer aan de lippen van de jonge vrouw.
«O Martin," snikte zij, terwijl zij naar hem toe waggelde,
«waarom hebt gij ons dat aangedaan."
De veroordeelde staarde haar met doffen blik aan. «Margriet,
ook gij!" bracht hij met moeite uit. «Moet ik ook door u
schuldig geloofd worden; bij God, ik was het niet, Margriet,
zoo waar ik u daarboven in den Hemel hoop te ontmoeten;
waarachtig, ik heb het niet gedaan. Wolfenatein heeft het
gedaan; God straffe den schurk."
De jonge vrouw sloeg haar linkerarm om den hals van haren
ongelukkigen echtgenoot. «Man, zie, het brandt mij in het hoofd;
ik weet niet eens meer, of ik wel denken kan," fluisterde zij.
«Gij waart zoo goed en lief voor mij, en nog in dien laatsten
nacht, toen zij u van mij weghaalden, kon ik mij niet verbeel
den, dat er zulk een zware schuld op uw hart zou rusten;
wat heb ik gewacht al die weken en maanden, gedurende die
jange, slapelooze nachten, of gij tot mij terug mocht keeren,
wat heb ik God gesmeekt en gebeden, dat Hij zich erbarmen
t iu, en nu, Martin, is alles ten einde, de hoop en de liefde
d ods, en ons geluk, alles is dor en dood
ht De oude geestelijke was tot nu op eerbiedigen afstand blijven
Daanthans trad hij op het jonge paar toe en legde hunne
oud-Alkmaarders zeker nog wel bekenden wat gevelsteenen,
waaronder intusschen een paar, die goed bewerkt zijn,
b.v. die van het Zakkendragers- en die van het Pesthuis
ziedaar zoowat alles wat we vinden.
Eene eenigszins gunstige uitzondeling maken een schoor
steenstuk in marmer (C, No. 9) en de nummer C 22 en
23„fragmenten van de lijst, waarin vroeger geplaatst is
geweest het in 1869 door C> sar van Everdingen voor den
Nieuwen Doelen geschilderd schutterstuk, thans No. 48 A
van het Museum."
Het schoorsteenstuk dat vroeger geplaatst was in de
voormalige Zaterdagsche Burgemeesterskamer op de Stads-
timmerwerf, is vol bewerkt inet bloemen en bandelieren,
en pronkt met de wapens van vier burgemeestersJacob
van Oudensteijn, Hendrik Doeij, Johan Scbooff en Willem
Winder, benevens dat van den Secretaris Pieter Schagen,
terwijl de Alkmaarsche Burg in het midden prijkt.
Geheel zuiver is het stuk nietde lijst van het medaillon
waarin het Alkmaarsche wapen gevat is, is niet overal
even breed en strak, terwijl de leeuwen op de schilden op
verrena niet natuurlijk en mooi zijnmaar het geheel
maakt een prettigen indruk, 't zij dan door den weelderigen
marmerglans, die er over verspreid ligt, 't zij dan door
iets anders, dat we niet weten te noemen.
De schilderijlijst is in hout echt oud-Hollandsch uitge
voerd, en zonder nu te beweren dat het een meesterstuk
van snijkunst is, is het toch zonder twijfel een degelijk
stuk werk.
De volgende serie D bevat„Gebakken steen"; E „Drink
schalen en Bekers." Onder de gebakken steenen zijn er,
die werkelijk interessant zijn maar men moet Alkmaarder
zijn in den volsten zin des woords, d. i., Alkmaarder en
tevens Alkmaarsch geschiedvorscher, om aan die meeren-
deels afgebrokkelde steenen en steentjes eenige waarde te
hechten. Men moet weten, waar ze gevonden worden
handen in elkander. «Neemt afscheid van elkander in geloof
en vertrouwen," zeide hij plechtig, met de rechterhand naar
omhoog wijzende. «Daar boven zal het beslist worden, wie de
waarheid heeft gesproken en wie er gelogen heeft. Wee hem,
die God heeft gelasterd," voegde hij er met nadruk aan toe.
Maar de veroordeelde doorstond zijn blik. «Bij God, ik moet
onschuldig lijden," stamelde deze.
«Dan zal God u genadig zijn," antwoordde de geestelijke
ontroerd, terwijl hij zegenend de handen over den ter dood
veroordeelde uitbreidde. «Hij zij met u in uw stervensure en
behoede u."
Men hoorde in den gang naderende voetstappen.
Nu scheen de veroordeelde als uit eene verdoving te ontwaken
en staarde zijne vrouw met hangen blik aan. «Margriet, zij
komen mij halen," schreeuwde hij en maakte eene beweging
als wilde hij naar zijne vrouw vluchten, maar zijne boeien
deden hem onmiddellijk het onmogelijke er van inzien. «Ster
ven, Margriet, sterven l" stamelde hij met bloedelooze, ver
wrongen lippen. «Nu heb ik u weder gezien, uw rooden, vrien
delijken mond en uwe lieve trouwe oogen nu weet ik
het weder, hoe lief ik u heb en nu moet ik- weg van
u en van onzen jongen
«Ik laat u niet gaan," riep de jonge vrouw vertwijfeld uit
en hield haar man stevig omarmd. «Zij mogen u niet van mij
rukkenO Martin, ik kan niet buiten u, ik heb u toch zoo
lief."
In dit oogenblik werd de deur geopend en met afgemeten
tred trad de Officier van Justitie binnen, gevolgd door gerechts
dienaars en den commandant der gevangenis. «Het i3 tijd om
te gaan," zeide hij op koelen toon.
Ontzet staarde de jonge vrouw van den veroordeelde om
zich heen; plotseling slaakte zij een doffe kreet. Geheel op den
achtergrond had zij een man gezien, die van het hoofd tot de
voeten in een ruimen hloedrooden mantel was gehuld en onbe
wegelijk bij de deur stond.
«Mijn man, mijn man," gilde zij en vol vertwijfeling wilde
zij zich aan de borst van haren man werpen.
Maar met zachtheid verhinderde de oude geestelijke dit.
«Wees kalm en moedig nu, Margriet," fluisterde hij haar op
beslisten toon toe. «Maak het uw man nog niet moeielijker.
Wees barmhartig jegens hem. Het berouwt mij bijna, dat ik
u hierheen heb gebracht, arme vrouw. Dat is voor u ook geen
tooneel om te aanschouwen."
Bij het zien van den rechter begon de veroordeelde over zijn
geheele lichaam te beven. De begeerte om te leven was bij
hem toch sterker, dan alle wilskracht. Slechts met inspanning
van alle kracht vermocht hij zich staande te houden. «Barm
hartigheid, barmhartigheid," smeekte hij en keek met angsti-
gen blik de cel rond, waarin steeds meer menschen kwamen.
De oude geestelijke vatte hem bij den arm en fluisterde hem
men moet weten, waartoe de grond eenmaal diende, die
ze verborgen hield, dan komt er leven en karakter in
die afgesleten reliefs maar dat alles na te vorschen,
zou ons te ver voeren.
Al bepalen we ons tot het eenvoudig opnoemen, we
willen toch de nummers 15 18 niet zwijgend voorbij
gaan, bijzonder, als ze zijn, om hunnen hoogen ouderdom.
No. 15 is een «Mopsteen, afkomstig van de fundamenten
van het kasteel Nieuwburg, te Oudorp, gesticht in 1216,
verwoest in 1492," misschien door het opgestane Kaas-
en BroodvolkNo. 16 een „Geprofileerde steen, afkomstig
van de abdij van Egmond," No. 17 een Kannetje, gevonden
in het terrein der abdij van Egmond," en No. 18 één dier
bekende Jacoba-kannetjes, die, naar de legende luidt, ten
tijde van Jacoba van Beieren vervaardigd werden, som
mige beweren wel, door haar zelve.
Dat echter do eerste „Vrouwe van Schagen" zich ooit
met iets dergelijks heeft bezig gehouden, schijnt ons min
stens ongerijmd. Die kannetjes, wie ze dan ook maakte,
werden, na gebruikt te zijn, ten venster uitgeworpen
vandaar, dat ze zoo zeldzaam zijn. Of echter het verhaal
niet ietwat sterk gekleurd is?
De „Drinkschalen en Bekers," factoren, die in geen enkel
museum ontbreken, gaan wij liefst zwijgend voorbijhet
ouderwetsche gedrevene goud en zilver is altijd mooi, en
ontzaglijk kunstig, zoowel als het oude glaswerk maar
alle bekers en schalen gelijken te veel op elkander, dan
dat het belang in zoude boezemen, wanneer we hier in
détails traden.
In den catalogus vinden we onder F gerangschikt de
zegelstempels van Alkmaar en die der Alkmaarsche laken-
fabricage.
Hoe veelbeteekenend deze laatste eenmaal geweest is,
kan men afleiden uit het groot aantal stempels, dat aan
wezig is. Het Museum bezie er 94, meest allen verschillend,
toe: «Wees een man, draag moedig, wat de Heer u oplegt."
«Ja, ja," fluisterde de ongelukkige, «wanneer liet maar niet
zoo moeielijk viel, te moeten sterven, terwijl de ander leeft, de
werkelijke moordenaar, hij mag de zon aanschouwen den ge-
heelen dag, en morgen weder, en ik moet sterven, zoo jong
en zoo vroeg."
Zijn blik ontmoette het kind, dat zijn hevig snikkende vrouw
in de arm hield. Met eene hartstochtelijke beweging vatte de
veroordeelde trots de belemmerende ijzeren boeien eensklaps
den zuigeling en hield diens gezichtje dicht voor de oogen.
«Mijn kind, mijn hartebloed," snikte hij. «Wat hebt gij, arm
schaap, misdaan, dat uw vader hier zoo schandelijk moet sterven,
nog eer gij weet, dat gij een vader hebt."
De rechter maakte eene ongeduldige beweging en wenkte
den geestelijke toe, een einde te maken aan dit afscheid
„Ja, ja, ik ga reeds," fluisterde de ongelukkige. «Jongen,
mijn kind, mijn zoon!" riep hij uit. «Jongen, gij zult groot
worden, en men zal u zeggen, dat zij uw vader vermoord heb
ben; wreek dan uw vader, wreek hem," riep hij den zuigeling
op gillenden toon toe, «wreek hem op een schurk, die trots
en machtig is, terwijl uw vader voor zijn misdrijf sterven moet.
Wreek uw vader knaap!"
Hij wendde zich nu tot zijne vrouw, die hem met verglaasde
oogen aanstaarde. «Margriet, wanneer ik u nog niet in mijn
graf moet vloeken, voed dan onzen jongen op; dat hij mij wreke,
wanneer hij groot geworden isZie, zij brengen mij reeds weg,
Margriet!" voegde hij er aan toe, een hangen ontzettenden blik
werpende op de gerechtsdienaars, die hem naderden. «Het is
spoedig voorbij, Margriet. O mijn lieve vrouw, nu zal het ge
beurd zijn!
Door den grooten smart van den ongelukkige werd zelfs de
hardvochtige rechter, voor wien de schuld van den jongen boer
zonneklaar bewezen scheen, getroffen. Hij wenkte den geestelijke
toe, de jonge vrouw met het kind uit de cel te verwijderen.
Het streed tegen zijn gevoel, de echtgenooten met ruw geweld
van elkander te scheiden.
Onder het slaken van een woesten kreet drukte de veroor
deelde nog eenmaal zijn jonge vrouw aan zijn borst.
Een plechtige stilte heerschte er in de ce!; het geluid van
vele stemmen drong van buiten tot de cel door. De veroor
deelde kuste zijne vrouw en boog zich snikkende over den
zuigeling.
«Margriet, laat mij niet lang alleen," fluisterde hij haar toe.
De jonge vrouw staarde hem met gloeiende oogen aan. «Zoi>-
dra onze jongen groot is, kom ik tot u, Martin," zeide zij
plechtig. «Ik zal God smeeken, dat Hij mij dan tot u laat ^aan.
De veroordeelde haalde diep adem. Leef .wel met uw jongen
en wees bedankt voor uwe groote liefde," zeide hij met bevende
stem.
Nog een vurige kus toen rukte de veroordeelde zich