El Nl AIlEMiE- Donderdag, 5 April IS 83. 31ste Jaargang. Ho. 2182. 1 En vergeef nns onze scliilflen! Het Museum van Alkmaar Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCIIAOuX, S.aan, Ifc, 5. Gemeente Scha gen. Bekendmakingen. SCHAGGR COURANT. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER- TENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f 3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIÏN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.1 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Burgemeester en Wethouders van Schagen, gelet op art. 265 der Gemeentewet, brengen ter kennis van belanghebbenden, dat het door H< eren Gedeputeerde Staten op den 21en Maart 1888 goedgekeurde kohier van den hoofdelijken omslag dezer gemeente en dat voor de belasting op de honden, dienst 1888, gedurende vijf maanden ter Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing is nedergelegd. Bezwaren tegen den aanslag kunnen, binnen 3 maanden na den dag der uitreiking van het aanslagbiljet, bij den Raad, op ongezegeld papier, worden ingebracht. Schagen, den 30en Maart 1888. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. LANGEN BERG. de Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter al- gemeene kennis, dat door Jochem Smit en anderen vergun ning is aangevraagd, om in de, in die gemeente op te richten kaasfabriek op het perceel Sectie B No. 302, aan de Nes al daar, een stoomketel te mogen plaatsen. De bij dit verzoek overgelegde stukken liggen ter inzage ter Ge m eentesecretarie. Bezwaren tegen het verleenen dier vergunning kunnen schrif telijk worden ingediend, en, desverkiezende mondeling worden toegelicht, in eene door het Gemeentebestuur te houden zit ting ten Raadhuize, op Woensdag den 18en April e. k., des voormiddags van 10 tot 12 ure. Schagen, den 3en April 1888. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. LANGEN BERG. de Secretaris, DENIJS. Roman van GEORGE HöCKER. 6.) III. «Zeer juist,* viel gravin Clotilde haren gemaal in de rede, „maar daar brengt gij mij op een punt, hetwelkik reeds sedert lang met u wilde bespreken. In deze naaste omgeving broeien ernstige dingen nog weinige dagen geleden waren eenige der voornaamste vrouwen uit het dorp bij mij en be zwoeren mij, dat gij hunne mannen niet zoo wreed zoudt onderdrukken om de tiendenbelasting de laatste jaren waren slecht geweest en gij hadt anders toch altijd het toe zicht gehouden De graaf keek verstrooid rond. „Zeer juist, maar het is werkelijk niet mijne zaakgij weet, ik heb Frans volmacht gegeven, hij is een bruikbaar, bekwaam mensch zij moeten zich tot hem wenden #0, gij weet niet, welk een namelooze verbittering tegen dezen mensch in het dorp bestaat," antwoordde de gravin driftiger, dan het anders hare gewoonte was, terwijl ook uit hare oogen een vertoornde blik den echtgenoot trof. „Ik begrijp niet, wat gij toch in dien man zoo zeer op prijs stelt," ging zij toen voort, „het is mij juist, alsof achter zijn koel, onverschillig gelaat een daemon schuilt, die het op ons verderf heeft gemunt „Gij ziet spoken op klaarlichten dag, mijn waarde,* zeide de graaf geruststellend. „Neen, neen, Wolf, gij kent mijne inzichten ten deze,* weersprak de gravin hardnekkig. „Wanneer gij besluiten kondet, aan mijn verzoek gehoor te geven en dien man te ontslaan „Onmogelijk,* zeide de graaf, „gij weet, hoe hoog ik Frans waardeer, hij is niet alleen een zeer bruikbaar kamerdienaar, maar ook een zeer nauwgezet beheerder mijner goederen.' Gravin Clotilde zuchtte. „Er ligt in zijn blik voor mij iet» vreeselijks, zijn geheele gedrag is zoo eigenaardig „Hebt gij er over te klagen r* vroeg graaf Wolf op scher pen toon. Eene stad, zoo rijk aan geschiedenis als Alkmaar, moet noodwendig kunnen bogen op eene groote verscheidenheid van munten en penningen het Museum bevat dan ook vele exemplaren van onderscheiden vorm en beteekenis. 't Zou te ver voeren, ze allen op te noemen daar zijn penningen van 't Schoenmakers-, van 't Lakenkoopers-, van 't Baanders- en 't Schildersgild, maar, hoe belang wekkend ook, ze laten ons koud. Anders is het gesteld met de beide roodkoperen kaas- dragerspenningen. Eene der grootste eigenaardigheden toch van de Alkmaarsclie markt, is het, trots tijd en zeden, in stand gebleven, Kaasdragersgilde; en al beweren som migen nu ook en zeker ten rechte, dat het niet meer past in de lijst onzer eeuw, en thans slechts onbillijkheid kweekt - de Alkmaarsche kaasmarkt zou zeker veel van hare eigenaardigheid missen, als men er te vergeefs moest zoeken naar die in witte buizen gestoken, sloffende figuren, welke met hunne groene en gele hoeden met fladderende lintjes zoo aardig uitkomen tusschen de zwarte massa van marktgangers. Zij schijnen nu eenmaal bij 't Waaggebouw tebehooren en het uitgebreide plein te moeten stofteeren; de brug naar 't Fnidsen schijnt nu eenmaal Vrijdags zoowat onveilig te moeten zijn door de kaasdragers, die, als zoodanig onaf hankelijk van iedereen, langzaam tnaar zeker, terwijl ze van tijd tot tijd eene soort van waarschuwingskreet uit- stooten, met hunnen gelijkmatigen slofgang voortgaan en liever de voorbijgangers zouden omverloopen, dan ook maar een haarbreed voor hen wijken. 't Zou werkelijk vreemd zijn, wanneer er verandering in dien toestand kwam, zoo vreemd, als wanneer een lastige zieke had opgehouden te leven, en het wel kalm en rustig, maar toch ook akelig stil en verlaten was geworden in zijnen familiekring. Eveneens belangwekkend zijn verscheidene exemplaren van munten, 30 en 13 stuivers waard, tijdens het beleg in 1573 geslagen, toen de regeering der stad gebrek bt'gon te krijgen aan zilvergeld, en tot betaling van soldij en De gravin schudde met het hoofd. „Niet, dat ik weet,' antwoordde zij aarzelend, „maar ik kan uit dien man niet wijs worden hij schijnt mij onoprecht toe ik mag hem nu eenmaal niet lijden.' „Maar daarom kunt gij toch niet verlangen, dat ik hem zijn ontslag zal geven.' „Hij zal nog eenmaal ons ongeluk zijn," fluisterde de gra vin met bezorgd gelaat. „Denk slechts aan de grenzelooze ver bittering, die reeds tegenwoordig onder de boeren jegens hem heerscht beveel hem tenminste, dat hij geduld moet uitoefenen met de behoeftige bevolking van het dorp; het jaar was werkelijk ongunstig; men moet den armen lieden tijd laten, zich te herstellen bedenk, dat de ontevredenheid met den dag vermeerdert, reeds leest men in de dagbladen van enkele gewelddadigheden, die hier en daar gepleegd zijn. Mijn God, wanneer ik er aan denk, dat het bij ons ook tot het uiterste zou kunnen komen,* ging zij handenwringend voort, „denk aan onze kinderen, aan u zeiven en ook aan mij wij zijn zoover van de stad en van elke mensche- lijke hulp verwijderd wij staan zoo geheel alleen De graaf barstte nu in een schaterlach uit. „Zottinnetje, dwaas zottinnetje,* fluisterde hij, terwijl hij haar liefkoosde, „ik herhaal, gij ziet spoken, waar er geene zijn. De boeren in het dorp Wolfenstein hebben leeren gehoorzamen; ik verlang van hen niets meer, dan waartoe zij bij de wet zijn verplicht en voor de rebellen,* voegde hij er met gefronste wenk brauwen aan toe, „zijn hier op het slot Wolfenstein wapenen dus wees onbezorgd, mijn waardste, ons zal geen haar gekrenkt wordenreeds over enkele dagen zal het wel blijken, dat de lust tot oproer maken alleen spookt in de hoofden van eenige krantenschrijvers, die te veel vrijen tijd hebben wees onbezorgd, een goed georganiseerd leger zal ook in het ergste geval wel gereed komen met een onte vreden, opgeruide volkshoop". en eden op het slotplein waren de spelende kinderen in- ben opmerkzaam geworden op hun ouders, die bij het venster stonden. De kleine, levenslustige knapen hieven juichend de armep omhoog en verlangden dat hun moeder tot hen zou komen. De gravin vroeg, of de echtgenoot met haar naar de kinde ren ging. Toen zij van hem een ontkei nend antwoord ontving, verduisterde baar gelaat. „Neem mij niet kwalijk, ik kom zoo dadelijk," bracht Wolf in het midden, „maar gij herinnerdet andere schuld, besloot, tinden geld in omloop te brengen, 't welk na de belegering weder kon ingewisseld worden voor zilveren munt. 't Was niet het eenige goede besluit, dat de regeering nam in dien hangen en onrustigen tijd. Om het beleg niet eene „rijkmakerij" voor slagers, bak kers, grutters en andere winkeliers in dagelijksche behoef ten te doen worden, vaardigde zij het bevel uit, dat de aanwezige waar voor niets meer dan een bepaaldi-n prijs mocht worden verkocht; overal werden plakkaten aange bracht, waarop de te vragen som vermeld stond als de voorraad verbruikt was, zou men wel zien, wat er verder te doen was, maar 't zou onbillijk zijn, der armoede reeds in de eerste slagen der belegering het brood te ont nemen, en zoo ellende te stichten, voor het noodig was. Maar ik dwaal af ik zou de noodmunten en het beleg vergeten, en zoover zeilen, tot ik eindelijk ankeren ging bij de vroedschap der goede stede van Alkmaar. Trouwens ik zou nog zoo kwalijk niet gedaan hebben, want de nummers 2 en 3 hadden mij eveneens tot het stadsbestuur gebracht. 't Zijn 2 gouden en 4- zilveren vroedschapspenningen van 3 verschillende stempels. Hoewel in het Museum niet al te rijk vertegenwoordigd, bezitten Alkmaarsche particulieren er nog verscheidene exem plaren van. 't Zijn munten ter grootte van een rijksdaalder, maar iets dunner dan een gulden. De eene zijde toont de Alkmaarsche stedemaagd, een gelauwerd zwaard in de rechter, een schild met burg in de linkerhand, en Alkmaars zinspreuk er onder: Alcmaria Yictrix. Op de andere zijde prijkt het wapen der stad, beschut door twee leeuwen en twee vurende kanonnen, terwijl een aan een zwaard opgehangen weegschaal met twee pijlen bundels door een lauwertak omkranst, en de als vrouwen voorgestelde Vrede en Gerechtigheid ter weerszijden het symbool der Alkmaarsche vrijheid voltooien. In April 1692 besloot de vroedschap, het presentiegeld, dat aan hare leden bij elke zitting werd uitgereikt, af te schaffen en er een penning voor iD de plaats te geven, die 12 5, I2V2 stuiver waard was. mij er aan, dat ik niet Frans nog iets gewichtigs had te be spreken." „Altijd dien mensch," antwoordde gravin Clotilde met afkeer „alles ontrooft hij ons, u uw goed humeur en nu zelfs mij en den kinderen uwe tegenwoordigheid." De graaf wenkte zijne gade met de hand een afscheid toe. Graaf Wolf was nauwelijks alleen of hij schelde. Dadelijk daarop werd de deur geopend en dezelfde in het zwart gekleed- de, gladgeschoren man trad met eene onderdanige buiging het ver trek binnen, dien eenige oogenblikken van te voren den graaf op de trap ontmoet had. Wolf, die zich intusschen in een fauteuil had geworpen, knikte den binnentendende flauw toe. „Wat zijn dat voor ge schiedenissen, die mijne vrouw mij vertelde," duwde hij op ge- strengen toon hem toe, „ginds in het dorp moet men weder ver bazend vertoornd op u zijn mijn arme vrouw ziet in hare verbeelding de geheele boerenbevolking reeds tegen ons in opstand." De kamerdienaar was in onderdanige houding naar den graaf toegetreden. Nu haalde hij even de schouders op, terwijl zich geen trek van zijn onbewegelijk gelaat veranderde. „Er is niet meer en niet minder voorgevallen, dan anders, genadige heer,* antwoordde hij op afgemeten toon „Eenige weinigen, die hun geld in de kroeg verdronken, in plaats van de vervallen tien den te betalen, heb ik laten executeeren Ik heb nauwge zet gehandeld volgens het mij door u gegeven voorschrift.' „Zeer juist," zeide de graaf, „maar gij weet, dat ik met zulke zaken eens voor altijd niet lastig gevallen wil worden. Gij vat de zaak niet goed aan, hoe zoudea anders de boerinnen op den dollen inval komen, mijne echtgenoote te molesteeren Een spottend lachje vertoonde zich eensklaps om de vast toegeknepen lippen van den kamerdienaar, doch het verdween weder in hetzelfde oogenblik. »Ik zal er voor zorgen, dat dit niet weder voorkomt," antwoordde hij lakoniek. „Bovendiendien ben ik zeer slecht tevreden over u," ging de graaf na korte stilte voort, terwijl hij het angstvallig ver meed, zijn dienaar in de oogen te zien. „Gij verstaat niet de kunst, met mijn vrouw op een goede voet te leven Wat zal dat in de toekomst geven; nu reeds dringt zij er voortdurend bij mij op aan, u te ontslaan.' „I'at zal mijnheer de graaf niet doen,' antwoordde Frans met onverstoorbare kalmte. Graaf Wolf verbleekte. „Zeer juist," stiet hij op barschen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1