Ingezonden.
ï)e stad nam dit besluit op het voorbeeld van vele harer
zusters, die reeds geruimen tijd te voren de vroedschaps
penning hadden ingevoerd.
Ze zag zich echter in 't volgend jaar teleurgesteld in
hare verwachtingen, daar de stempelsnijder Arondeaux te
Amsterdam, aan wien de levering van den stempel gegund
was, besliste, dat een zoo groot aantal beelden niet op een
zoo kleinen penning kon worden uitgevoerd.
In Augustus besloot de stad nu, de penning van 12
stuivers te doen vervangen door eenen van 25, welke dan
dienst zou doen voor 2 zittingen.
Drie maanden daarna volgde het besluit, voor f 4000
zilver te koopen, en toen deze voorraad langzamerhand
verminderde, besloot men in 't laatst van 1708 een gouden
penning te laten slaan, welke men voor 27 zilveren kon
inwisselen.
In 1711 reeds was een nieuwe hoeveelheid noodzakelijk
geworden, en besloot men, 1000 nieuwe zilveren penningen
te laten slaan, en eindelijk in 1784 tot het hernieuwen
der stempels en weder tot het slaan van penningen.
't Is dus zeker geen wonder, dat er zoovele zijn bewaard
gebleven, en dat een vroedschapspenning als broche voor
de Alkmaarsche dames voor weinige jaren, toen munten
als damessieraad zoo en vogue schenen te zijn, volstrekt
geen zeldzaamheid was.
Wordt Vervolgd.
Slot volgt. .T. v. d. 13-
Binnenlandsch Nieuws
Schagen 4 April 1888.
Omtrent het uitstekend geslaagde Concert der Harmonie
kapel, dd. 2 April jl., verwijzen wij naar het dienaangaande
in dit No. voorkomende iDgezouden stuk, met welks inhoud
wij ons volkomen kunnen vereenigen.
Het Nutsdepartement te Anna Paulowua, heeft tot de
oprichting vaneen ziekenfonds besloten. Dit is reeds de vijfde
instelling, welke door dit 11-jarig departement is in het leven
geroepen.
En terwijl de Standaard het onmogelijkste aanvoert om
aan te toonen, dat Domela Nieuwenhuis niet door de antirevo-
lutieonairen is gekozen, komt zij de keus van een sociaal-de
mocraat toch ook weer goed spreken.
Hoe kan men, zegt ze, nu zoo tegen republikeinen zijn. 01-
denbarneveld, Hugo de Groot en Jan de Wit waren toch ook
republikeinen
Tijdens de Republiek, zeer zeker. Zou de Standaard verlan
gen dat deze staatsmannen koningsgezind waren in een land dat
geen koninkrijk was?
Naar wij vernemen, zijn in ons land bolangrijke bestel
lingen gedaan van haring, ten behoeve van het Duitsche leger.
Zooals men weet, bezit deze visch groote voedingswaarde,
en worden daarmede in de laatste jaren bij het leger in Duisch-
land goed geslaagde proeven genomen, om te dienen ter ver
vanging van vleesch in die gevallen, waarbij dit voedingsartikel
niet verkrijgbaar is. Daar bovendien deze visch in gezouten
toestand lang kan worden bewaard, wordt zij door de Duitsche
bevelhebbers zeer geschikt geacht voor de approviandeering van
forten, en ook in sommige omstandigheden als voeding voor het
leger te velde.
Volgens de „samenstelling van enkele levensmiddellen," van
Dr. A. H. Pareau, bezit de haring 22 pCt. eiwit (dus onge
veer evenveel als het rundvleesch) en 10 pCt. vet. In zijne
in de Vereeniging ter beoefening vau de krijgswetenschap ge
houden voordracht over„Hoe men gekomen is aan de nor-
maalcijfers voor de voeding van den soldaat," zegt Dr. Pareau
„Maar ik zou gaarne den hariug als een hoofdvoedingsmiddel
in de rations der soldaten opgenomen zien. Wanneer men eens
te Vlaardiugen aanschouwt welke kolossale ladingen van, door
Hollanders gevangen, zeebanket naar het noorden van Duitsch-
land vervoerd worden, om daar te dienen tot een krachtig en
toon uit, ik ken uwe trouwe diensten en weet die te waar-
deeren
De kamerdienaar boog zich diep.
„Maar," ging graaf Wolf voort, zonder het lichte, ironische
lachje van zijn ondergeschikte op te merken, wgij brengt u
zei ven in een onhoudbaren toestand, wanneer gij er .niet den
slag van hebt, mijne echtgenoote beter te behagenHet
zou u toch zeer gemakkelijk vallen."
Wederom vertoonde zich het cynische lachje om den mond
van den kamerdienaar. „Het is mij niet mogelijk, mijnheer de
graat, eene zoo diep ingekankerde antipathie te doen verdwijnen;
ik moet dat geheel en al overlaten aan de welgezinde tusschen-
komst van mijnheer den graaf."
'Graaf Wolf wilde toornig opspringen, doch toen hij den,
met eene loerende uitdrukking op hem gerichten blik van
zijn kamerdienaar ontmoette, sloeg hij zijn blik neder en be
dwong zich. „Gij kunt gaan, ik lieb u niet meer noodig,"
zeide hij toen.
De kamerdienaar boog zich zwijgend en wilde zich verwijde-
ten, doch hij had de deur nog niet bereikt, toen graaf Wolf
driftig van zijn stoel opsprong en hem terugriep. „Treed nader,
dicht bij mij," gebood hij den dienaar. Voor dezen moest zulk
een bevel niets nieuws zijn, want hij gehoorzaamde dadelijk
en luisterde met onbewegelijk gelaat naar de schildering, welke
de graaf hem met gedempte stem gaf van de even onverwachte
als verontrustende ontmoeting met den grooten boer.
Toen Wolf weder zweeg, glimlachte de kamerdienaar en haal
de onverschillig de schouders op. „Die oude dwaas is rijp voor
het gekkenhuis," meende hij gelaten, „het is een geluk, dat
men aan zijn krankzinnig gezwets geen geloof schenkt." Daar
bij was zijn blik met eene doordringende uitdrukking gericht
op het gelaat van den graaf. Deze werd bleek en rood en sloeg
den blik neder.
Een korte poos stond hij als verpletterd, daarna stampte hij
eensklaps heftig met den voet op den grond. „Mensch, waar
toe hebben uwe duivelachtige raadgevingen mij al niet gebracht?"
stamelde hij met loodkleurige lippen?
tevens goedkoop dagelijksch voedsel voor 't volk, dan roept
men onwillekeurig uit: O! Nederlanders, gij die het geld mist
om dagelijks vleesch te eten, wat zijt gij toch verwend, daar
gij een der meest voedzame levensmiddelen versmaadt en toe
laat, dat deze aan verstandiger naburen bijna zonder winst
wordt verkochtp. d. D.)
Uit de Langstraat wordt geschrevenDe toestand
ten gevolge van het hooge water ia in dit voorjaar allertreu
rigst. Reeds eenige weken zijn de Baardwijksche overlaat en de
Bosscheweg nu eens meer dan minder overstroomd en de com
municatie is steeds minder en slechter geworden. Zoo lang
mogelijk hebben de diligences van Yan Gend en Loos en van
Doedyns den dienst door het water volgehouden, zelfs met levens
gevaar voor de passagiers. Herhaaldelijk is. de wagen van Van
Gend en Loos blijven steken in het water, en moest er met
extra bespanning worden uitgetrokken. Eenmaal zelfs zijn
nota bene de passagiers uit den wagen met een bootje moeten
worden gered. De wagen was bij het uithalen in den kant van den
weg gekomen en lag zoodanig op zijde dat de portieren niet konden
worden geopend, trouwens de passagiers zouden in een halven
meter water zijn gesprongen. Nn kan men met roei- of zeilbooten
naar 's Bosch, en dan gebeurt het ook dikwijls dat men 11/2
a 2 uren op het water tusschen 's Bosch en Vlijmen ligt Om
naar Waalwijk te komen kttn men wel de spoorbrug over
den Baardwijkschen overlaat passeeren, maar er is dan geen
verdere communicatie dan te voet. Bij eenigen wind vooral is
de wandeling over de spoorbrug geweldig koud, en eenmaal
er over zijnde is de afstand naar de stations van tram— of
spoorweg te Waalwijk 3/4 uur gaans. Dit alles veroorzaakt
aan velen niet alleen groot ongerief maar ook aanmerkelijke
schade. In de laatste jaren zijn juist in bovenbedoeld gedeelte
der Langstraat talrijke bloeiende mandenmakerijen ontstaan,
die vooral voor de botertabrieken werken, terwijl ook vele
boeren aan de fabrieken melk leveren. Deze melk wordt
dikwijls door tusschenpersonen opgekocht en aan die fa
brieken bezorgd. Daarom rijden velen dagelijks naar het
station te 's-Bosch om melk te verzendende fabrieken staan
niet stil, maar moeten melk en manden hebbenmanden
makers hebben behoefte aan aanvoer van materiaal, en nu
zijn vervoer en aanvoer niet alleen zeer kostbaar, maar zelfs
nu en dan geheel onmogelijk. Hetzelfde ongerief en dezelfde
rosten hebben de schoenmakers, en die toestand kon nu toch
verbeterd worden. Het betreft hier niet eene armoedige
onbeduidende landstreek, maar eene talrijke, handel en industrie
drijvende bevolking, die in de laatste jaren veel geleden heeft
door den tegenslag in den landbouw en nu nog gedrukt wordt
door het zoo goed als onmogelijke verkeer met andere plaatsen.
Welk een stoornis en ongerief het in tal van gezinnen geeft
wanneer het water zoo geruimen tijd blijft staan, is ongelooflijk.
Het is geen wonder, dat Noord Brabant een el dorado voor
Waterstaat is. Er zijn zoo wat 42 ambtenaren van den Rijks-
en Provincialen Waterstaat, benevens een SOtal voor de ver
legging van den Maasmond en bij zooveel water is dan ook
wel een talrijk personeel noodig. Wat echter de talrijke amb
tenaren voor den aanleg van Staatsspoorwegen te doen heb
ben, is voor velen een onopgelost vraagstuk. Behalve de
ingenieurs zijn er nog verscheidene opzichters en teekenaars,
ook langs de reeds opgeleverde maar nog niet in exploitatie
zijnde lijn van Vlijmen naar Waalwijk. Het is alleraangenaamst
te zien, wat dat alles een geld kost, en intuschen rondom in
het water te moeten zitten zonder er uit te kunnen, Bitum
teneatis amici
Petroleumkooktoestellen vereischen groote voorzichtig
heid en dat men ze nooit zonder opzicht ka.i achterlaten onder
vond eene vrouw, wonende te Utrecht, die van huis gegaan
was, zonder het licht van het toestel uit te blazen. In hare
afwezigheid was het toestel gesprongen en had zich de bran
dende olie een weg gebaand over de tafel en den vloer, waar
door een binnenbrand ontstaan was. De vrouw keerde geluk
kig nog tijdig terug, en na het inroepen van hulp had men
de vlammen spoedig gebluscht.
H ui ten landsch Mieuws.
Welielijksch. IPolitiek Ovexrziclit.
Bij gelegenheid vau het Paaschfeest heeft de Duitsche keizer
Friedrich op den eersten Paaschdag door het verleenen van
Amnestie zich den dank van het Duitsche volk verworven-
Intusschen heeft keizer Friedrich zich er van kunnen over
tuigen, dat hij met hetzelfde recht, als eens de Schwabische
Eberhard met den Baard, zijn hoofd gerust kan nederleggen in
den „Schoot van eiken onderdaan." De onverwachte eerste ver
schijning van den keizer onder zijne Berlijuers heeft hem de
vaste overtuiging moeten schenken, dat de bewoners der hoofd
stad, mogen zij ook al bij de stembus hunne vrijzinnige of
ook oppositioneele gevoelens volgen, zich aau trouw jegens
den koning en keizer, zich door niemand laten overtreffen.
Het gejubel, hetwelk deu Souverein omgaf, toen hij op Goeden
Yrijdag over „de Linden" reed, moet zelfs van beteekenis zijn
in het leven van een zoo hoog vorstelijken man, wien het waar
lijk aan huldebetoon van allerlei aard niet heeft ontbroken.
Maar zoo juicht alleen een volk, dat in zijn leider vertouwen
stelt, hem liefheeft en hem aanhangt.
Dat is het juist wat het Duitsche volk onderscheidt van de
Fratischen, die het gevoel voor de innige verbinding vaD Yorst
en volk, het gevoel voor de traditioneele rechten eener natio
nale dynastie ten eenen male geheel hebben verloren. Instinkt-
matig zoeht men aan gene zijde der Vogezen zich schadeloos
te stellen door een of anderen „Afgod" op te richten, dien men
in de bontste lappen van het nationalisme kleedt, om hem voor
het volk zoo bekoorlijk mogelijk te maken. Alleen uit dien
grond is het te verklaren, dat een man als generaaal Boulanger
kon worden geroepen om de rol te spelen, die hij nu niet
zonder virtuositeit voor de oogen van het verbaasde Europa
opvoert.
Men merke wel op, dat deze hoog geplaatste officier trots
zijn ontslag uit het leger, aan populariteit niets heeft verloren.
Integendeel, in de anders zoo kalme provincie Picardië waren
nu 45000 kiezers, die voor hem stemden, ofschoon zij wisten,
dat zijne verkiezing onwettig was- Het ministerie Tirard, dat
den moed gehad heeft, recht en wet tegen dezen dictator-in-
spe te doen gelden, moest zijn houding boeten met zijn val en
dat alles tegenover een kamer, die overigens de symphatie van
het volk volstrekt niet bezit. Deze volksvertegenwoordiging,
die geheel is opgegaan in zelfbelang en partijzucht, heeft het
parlementaire systeem zulk een slechten naam bezorgd en het
land, dat die eeuwige ministerieveranderingen, al die ijdele her
vormingsbeloften moede is en niet in staat is zich zeiven te
regeeren, het land zucht naar een „sterke hand," naar een van
„God gezondene", naar een „Redder", en in zijn vurig ver
langen gaat het zoover, dat het bereid is, zelfs den schijn voor
de werkelijkheid aan te nemen, zelfs een generaal Boulanger
voor een Bonaparte te houden, verondersteld namelijk, dat deze
generaal genoeg kracht tot handelen bezit om de parlementaire
Coteriën samen te doen gaan.
Zoo is dan op nieuw een staatsgreep het onuitgesproken,
naar algemeen gevoelde verlangen dezer natie, die zich jaren
achtereen met de gedachten gestreeld heeft, dat het nu gelukt
was, de republikeinsche gezindheid diep wortel te doen
schieten Men kan daarbij de opmerking maken, dat de
drijvende krachten, die generaal Boulanger dragen, door
de meest tegenstrijdige beweeggronden geleid worden. De
Bonapartisten ondersteunen hem openlijk en in het geheim,
omdat zij in hem de verpersoonlijking zien hunner Caesaristische
gevoelens en hunner plebéscistische idieën. De Monarchisten
kiezen zijne zijde, omdat zij hopen, dat de generaal de repu
bliek zal ten val brengen en zoo den voorbereider zal zijn tot
het reddende Koningschap. De Radicalen en Intransigenten
eindelijk, in gemeenschap met de Chauvinisten, spelen Boulan
ger uit als de „Troef der Wrake", die den onderdrukten vier
den stand moet brengenvergelding tegenover de heerschende
Bourgeoisie en revanche voor de gekwetste nationale ij delheid,
door het terugwinnen van Elsasz—Lotharingen.
Zoo ziet men dus den generaal, evenals wijlen Bonaparte,
toen hij het Directorium omverwierp, door drie politieke stroo
mingen gedragen, van welke elk voor zich meent, dat de ver
hevene" zich aan haar dienstbaar zal maken. Daarin ligt mis
schien ten slotte de misrekening, en gelijk Bonaparte, die wel
is waar kon bogen op Montenotte, Lodi en de Egyptische expe
ditie, de partijen, die zich van hem hadden willen bedienen,
in het beslissende oogenblik, toen hij naar de Consulaire macht
de hand uitstak, een ontnuchterend „Gij zijt slechts werktui
gen geweesttoeriep, zoö ook zou zeer gemakkelijk generaal
Boulanger ten slotte voor eigen rekening gewerkt kunnen heb
ben, zoodat zijne egoistische beschermers van heden, ten slotte
konden toezien.
Yoorloopig zijn de heeren blind voor het naderend gevaar
van deze zijde en verspillen zij hunne krachten in den dwazen
strijd om een ministersportefeuille, die van de eene bevende
hand in de andere bevende hand valt. Op Tirard die gisteren
ging, volgt heden Floquet. Maar ook hij is niet de man, die
het zinkende staatsschip der republiek boven water kan houden.
Misschien, dat in het laatste oogenblik nog de een of ander
de poging waagt, de regeering door een afleiding naar buiten
te redden. De wanverhouding tusschen de Republiek en Italië
is juist ver genoeg gestegen, om eene ontploffing naar die
richtiug niet als een onmogelijke zaak te doen schijnen. Maar
men zal in Parijs toch moeten erkennen, dat een aanval tegen
Italië dit land niet zonder bondgenooten zal vinden. En dat het
oogenblik, waarin de Negus van Abessinie de Italianen vredes
voorwaarden aanbiedt en zoo het Quirinal volle vrijheid tot
handelen hergeeft, dat dit oogenblik voor Fransche aanvalplannen
niet juist gunstig kan zijn, zal toch wel de meest verblinde
„overwinningszuchtige" moeten en kunnen erkennen.
Deze Fransche toestanden moeten eigenlijk als eeu afschrik
wekkend voorbeeld werken. Maar gelijk de gebeurtenissen in
Rumenie aantooueu, hebben de ervaringen van anderen voorde
volkeren doorgaans weinig nut. De vertooning in Bucharest,
die de radicale en conservatieve partijen in de Rumeensche
kamer bewerkstelligden, om met geweld den ministerpresident
Bratiano te doen vallen, tegenover wien zij evenwel niet waren
opgewassen, deze vertooning bewijst, dat men zich in het jeug
dige Donau-koniukrijk op een hellende baan bevindt. Mag de
revolutionnaire beweging nu ook bloot van de oppositie-partijen
een jagen naar ambten zijn, mag zij ook te verklaren zijn uit
de Fransche en Russische neigingen, die het aansluiten van
Rumenië bij het Duitsch-Oostenrijks-Italiaansch vredesverbond
niet zouden kunnen verdragen het zij genoeg, dat de poli
tieke revolverschoten in de straten vau Bucharest zeer gevaar
lijke voort.eeKenen zijn. Het is maar te hopen, dat de Hohen-
zoller op de Rumeensche troon, die reeds menige netelige
positie heeft weten te bezweren, ook ditmaal de kunst zal
verstaan de volkshartstochten le bedwingen, die door geweteu-
looze lieden worden opgeruid. Want als het waar moest zijn
dat de opruiende elementen van uit het buitenland worden aan
gezet, dan verliest de oproerigheid wel niets van hare machte
loosheid, doch dan zal men moeten toegeven, dat deze wijze
van landverraad van de zijde van de Troon niet scherp genoeg
gegeeseld kan worden.
Hedenavond gaf de Harmoniekapel (Afdeeling Strijkorkest)
haar laatste winter-concert, met welwillende medewerking, wat
betreft de solo-nummers van Mejuffrouw H. M. Denijs, Elève—
violiste van het Conservatorium te Amsterdam, de Heeren Hantschz,
Violoncellist van de stafmuziek te Helder, en J. Winkel, alhier.
Dit concert mag, volgens de opinie van velen als zeer goed
geslaagd geacht worden.
Onder de uitstekende leiding van den Heer L. E. Kögersy
Directeur van deze tweejarige afdeeling der Harmoniekapel,
werden de nummers van het programma, behoudens enkele
vlekjes over het geheel genomen, zeer voldoende ten gehoore
gebracht.
Het glanspunt van den avond mag terecht gerekend worden
te zijn, de ten gehoore gebrachte solo's van onze verdienstelijke
plaatsgenoote Mejuffrouw H. M. Denijs, die door haar alleszins
schoon, hartverheffend spel en virtuositeit, het kunstgenot, dezen
avond gesmaakt, ten toppunt voerde, in een trio van Haydn, op