den. Eene tijdelijke rust, tot versterking en herleving der ingespannen krachten, mag gegund worden, maar slechts voor korten tijd en dan moeten op nieuw alle mogelijke krachten aangewend; Hoe luide wordt ons die waarheid gepredikt, wanneer wij een blik naar buiten slaan. Ook daar is rust geweest, langen tijd een gedwongens rust. Het aardrijk had zijn winterrust en veroordeelde de aardbewoners, om rust te nemen. Meer nog dan anders belette het winterkleed, alle mogelijke werkzaamheid en alle arbeid stond stil. Nauwelijks zijn de lenteboden daar en is de sneeuwmassa verdwenen, of alles gevoelt instinctmatig, dat de tijd van rust voorbij is en de hervatting van 't werk luide wordt verkondigd. Wat een opwekkend gezicht, wanneer men die bedrijvig heid gade slaat, die zich allerwege ontwikkelt. De veran derde temperaruur doet haren veelvermogenden invloed reeds gevoelen. De scherpe, snijdende, koude wind maakt plaats voor den zachten adem van 't lente koeltje. Ver ruimd halen wij adem en evenals 't aardrijk schijnen ook wij te ontdooien en als uit den winterslaap te ontwaken. Wanneer wij de geschiedenis der oude Noormannen nalezen, dan vinden we daarin vermeld; hoe zij bij de eerste nadeiing van 't voorjaar als wakker werden uit den langen winterslaap. Dan werden de wapenen te voorschijn gehaald, blank gemaakt en gescherpt. De vaartuigen werden gereed gemaakt om de lange tochten te ondernemen, waardoor hunne beruchtheid en vermaardheid in het nieuwe jaar nog zou toenemen. Dan werd de zeekoning gekozen, die hun aanvoerder zou zijn bij de rooftochten,, waardoor ze opnieuw angst en schrik zouden verspreiden onder de volken die aan de kust woonden. Roof en brandschatting zouden dan andermaal hun rijke schatten bezorgen Gelukkig zijn die ruwe tijden voorbij. Wel weergalmt de lucht nu en dan van oorlogsgeruchten, maar we weten ook, hoe vaak die door speculatie en andere oorzaken ont staan en later blijken niets dan looze geruchten te zijn. De werken des /redes zijn van zachter en nuttiger aard en we verheugen ons, dat het zoo is. De kracht van den menschelijken geest heeft in menig opzicht die van 't lichaam vervangen. Hoe dit zij, na de rust de arbeid. Laat ons dit niet ver geten. Laat ons toch bedenken, dat we de oogen moeten openhouden en wakker zijn. Laat ons met inspanning van al onze krachten voortzetten, den begonnen arbeid voort zetten en niet vergeten, dat -we nog verre van 't voorge stelde doel verwijderd zijn. Laat het terugkeerende voorjaar ons nieuwe geestkracht schenken en de verjongde natuur voor ons een beeld zijn, dat ons aanzet tot nieuwe ont wikkeling van datgene, wat in menigeen nog sluimert. Waarlijkals we om ons heen zien, dan is er nog zooveel te ontginnenEr ligt nog zooveel braak, dat op onze hand wacht. Nieuwe lente, nieuw levenLaat het ons toonen in onze daden. Geene lauwheid, geene onverschilligheid mag ons aankleven. Niemand legge de handen in den schoot in de meening, dat men nu genoeg heeft gedaan. Daar zijn dagen van opgewondenheid, van sterke, hevige prikkeling tot den strijd geweest. Maar dat is niet vol doende. Daarop mag geeD rust volgen. In tegendeel. Daar is zooveel onafgewerkt gebleven, daar is hier en daar een grondslag gelegd. Zou men dan niet alles doen, om 't gebouw verder op te trekken en zoo mogelijk te voltooien? Vergeten we niet, dat het goluk van ons allen en van hen, die na ons komen, daarvan afhangt! Wordt Vervolgd. Deutincbem. v. d. Velde Mz. zes krachtige, gespierde knapen, vrienden van den terechtge stelde. Maar op het kleine dorpskerkhof, hetwelk niet ver van de hofstede van den boer geleden was, ontstond een hardver- scheurend tooneel. Stom en in zich zeiven gekeerd stond Se- verin Katzenberger bij het frisch gedolven graf. Hij merkte het niet op, met welk een oprechte, ongehuichelde deelneming aller blikken op hem gericht waren, maar in tegendeel had dit aanstaren hem gekrenkt en vertoornd. Het bewustzijn ont waakte bij hem, dat hem in den bloedigen dood van zijn ee- nigen zoon een ongehoorde, onuitwischbare smaad was aan gedaan, en dien insgelijks bloedig uit te wisschen zou zijn eenig streven voortaan zijn. Toen nu de geestelijke een kort gebed had uitgesproken en de dragers de lijkkist in de groeve hadden laten nederdalen en toen de opgetrokken touwen gierend langs de kist liepen, toen kon de groote boer het niet langer uithouden en een wilde kreet ontwrong zich aan zijne lippenhij sloeg de han den wanhopend omhoog en wilde toen in de groeve springen. Slechts met moeite en geweld gelukte het den naastbij staanden, hem van zijn vertwijfelde daad terug te houden. De smart en de in zijn hart kokende woede hadden den ouden man bijna zinneloos gemaakt; hij schreeuwde en sloeg om zich heen als een bezetene, en eerst na een geruimen poos kwam hij eenigs- zins tot bedaren. Men haastte zich toen hem te doen blijken van deelneming in zijn treurig lot, maar met eene bijna spot tende beweging met de hand, wees de groote boer de door zijne vrienden hem toegestoken handen af. „Laat dat, ik geef daar niets om," zeide hij met eene stem, die duidelijk de onbeschrijflijke ontroering van zijn gemoed verried. „"Wanneer gij kerels waart, dan wist ik wel, wat ik u zeggen wilde ziet daar ginds op den berg, daar zit de moordenaar en mijn jongen heeft voor hem moeten sterven," daarbij wees hij met de uitgestrekte rechterhand naar het slot Wolfenstein maar het is waar, hij is immers mijnheer de graaf," ging de groote boer met verbittering voort, „gij kunt u verdrukken laten, zooveel het hem behaagt, maar bij mij heeft hij gedaan de mooie mijnheer en wanneer er een God in den hemel is zeg ik, dan zal het mij moeten gelukken, dat ik het vergoten bloed mijns zoons wreek. Hij mag inslapen in de ongewijde aarde, maar ik geloof, dat hij beter zal rusten dan mijnheer de graaf, daar ginder in zijn slot Ik zal er voor zorgen, dat hij niet tot rust komt, mijnheer de graaf Hij wilde nog meer zeggen, maar zijne ontroering overwel digde hem en verwarde zijne gedachten, hij haperde en zweeg, ierwiil hii zijne omstanders met gloeienden blik mat JBinnenlnnrisch innrs Schagen 11 April 1888. Zondagavond hield de Dames-Zangvereeniging Caecilia, alhier eene openbare repetitie in het locaal de Beurs, van den heer W. Roggeveen Cz., welke repetitie door een groot getal genoodigden werd bijgewoond. Tot opluistering van het programma had men zich verzekerd van de medewerking van eenige dillettant-instrumentalisten. Het programma bestond uit de volgende nummers 1 „Marsch,* 2 „Nanni "Walzer,* v. Asscher, 3 „Vriendschap,* zang, v. Mozart, 4 „Mijn Vaderland,* zang,5 »Goeden Nacht," zang, Heijblom, 6 „Serenade Solo Für Clarinet,* v. Schubert, 7 „Hoclizeitsmarsch,* v. Mendelssohn, 8 „Gavotte," v. Francke, 9 „Elegische Siimmungen,„ v. Walzer Rixner, 10 „de Herfst,* zang, v. Worp, 11 t Eenzame Roosje in 't dal,* zang, v. Hennes, 12 „Meditation,* Trio voor Viool, Pi mo en Orgel, v. Bach, 13 „Lieder ohne Worthe," No. 15, voor Piano en Orgel, v. Mendelssohn, 14 „Lentebloesem," zang, v. C. C. A. de Vliegh, 15 „Caeciliamarsch,* v. Carl. Wanneer men te gast is, mag men de gaven der gastvrouw niet critiseeren, doch 'ze loven is toch zeker wel geoorloofd en daarom willen wij een woord van hulde niet onthouden aan de zangvereeniging Caecilia, die door de zeer gunstige uitvoering der respectievelijke zangnummers te recht aller bijval ver wierf. Het klankgeluid was zuiver, de teekens werden behoorlijk in achtgenomen en het geheel schonk ons de overtuiging dat „Cmcilia" haar repetiën niet vruchteloos houdt en dat zij in den heer Joh. H. Borstlap, een goed directeur heeft gevonden aan wien de leiding der vereeniging uitstekend is toevertrouwd. Vooral de uitvoering van „'t Eenzaam Roosje in 't dal" klonk uitmuntend en werd zeer lief gezongen. Ten opzichte van de instrumentalmuziek insgelijks een woord van waardeering, inzonderheid aan den heer Bouwman, die in het trio Meditatiën, van Bach, door zijn werkelijk gevoelvol en geaccentueerd vioolspel, en aan den heer Rieu, die door zijn uit stekend voorgedragen Clarinet-Solo het kunstgeuot van dezen avond, op verdienstelijke wijze verhoogden. Aan Caecilia den dank voor den genotvollen avond, haren gasten bereid. Zondagmiddag had te Purmerend in de Doelen eene ver gadering plaats van het hoofdbestuur van den provincialen bond in Noord-Holland van harmonie- en fanfarekorpsen, Hitsluitend bestaande uit dillet.tanten, waarin o. a. werd bepaald dat de dit jaar te Purtnerend te houden onderlinge wedstrijd zal plaats hebben den 8 en 9 Juli, en dat die opgeluisterd zal worden door optochten, concerten en eene gondelvaartdat voor het concours drie medailles en twee getuigschriften be schikbaar zullen worden gesteld, en dat Zaandam de plaats zal zijn waar in 1889 het concours zal gehouden worden Verder werden tot juryleden benoemd de heeren Joh. M. Coenen, F. Wedemeijer en Joh. Zangmans Bij gelegenheid van dil concours zullen er van en naar Purme rend extratreinen loopen. Ook in de gemeente Sint Maarten is er sprake van het oprichten eener kaasfabriek. Een paar kleine jongens te Nieuwleusen hadden het voor nemen opgevat een „paaschvuurtje" te branden, en staken met dat doel eene schuur in brand. Gelukkig dat de eigenaar wel- dra bemerkte, wat er gaande wasanders ware niet alleen de schuur, maar ook het huis en de hooimijt, die er naast ston den, eene prooi der vlammen geworden. Men meldt uit Alineloo van 9 April De werkstakers zijn heden middag weder bijeen geweest om een voorstel van enkelen onder hen te bespreken het voorstel nl. om aan de heeren SchoUen aan te bieden voor l/2 cent be neden het vroeger ontvangen loon het werk te hervatten. Met 142 tegen 12 stemmen werd dit voorstel aangenomen, en daar van aau de fabriekanten kennis gegeven. Later s> int men, dat het voorstel der fabriekarbeiders door de fabrikanten aangenomen is. Donderdag a. s. worden de werkzaamheden hervat. De „goede oude t ij d." Men schrijft uit het oostelijk deel der Graafschap aan de Zutf. Ct.: Het is wanr, het gaat den boer niet meer zoo voordeelig, als voor 10, 20 jaar, en vooral zij, die nog de hooge pacht van de vette jaren moeten opbrengen of hunne lande rijen met hypotheek bezwaard hebben, beleven thans een moeie- lijken tijd. Toch is de hedendaagsche boer, vergeleken met zijn collega uit het begin dezer eeuw nog een heer. Toen zei men: Eeu ambacht is zoo goed als eigen land.* De boter deed toen 15 a 20 cent het halve kilo en het versche spek dikwijls nog minder. Toen kon de boer wegens zijn geringe welvaart geen laken of bukskiu dragen. Hier in de Graafschap droeg hij daags een grijs linnen en Zondags een zwart linnen pak, het was geverfd, zwart gemaakt door midddel van eene soort zwarte aarde, modder, die men verkreeg, door de slooten dieper uit te graven. Ook wel andere stoffen, als pilo, later mollenvel, (Engelsch leer), werden Zondags gedragen, maar altijd was daarbij „goedkoop en sterk" het wachtwoord. De trouwjas, van betere stof vervaardigd, was een kleerenstuk voor het leven, werd spaarzaam gebruikt en diende den zoon soms weder als trou «jas. Aan voedsel had de boer geen gebrek, maar geld was een artikel, dat wegens den lageren prijs der voedingsmidde len schaars, zeer schaars bij hem te vinden was, maar had hij het eeumaal in de vingers, dan moest het een pootige of slimme kerel zijn, die het hem ontnam of ontfutselde, op welke wijs ookhet werd zeer zorgvuldig achter slot en grendel ge- boreen, verstopt soms, op eene zonderlinge, geheimzinnige manier- Die gebechlheid aan zijn geld is den achterhoekscheu boer in menige opzichten nog bijgebleven vooral aan belasting en uitgaven voor geestelijk genot hteft hij een broertje dood. "Van de belasting zegt hij „Dat is nu geld, waarvoor men hoegenaamd niets krijgt" en vergeet, wat hem persoonlijke veiligheid en zekerheid van eigendom, plus nog zooveel ineer, al r.iet waard is. Zelden is een boer lid van een leesgezelschap al kost dat hen ook maar 10 cent per week. Ik hoop niet, dat iemand mij verdenkt dien „goeden ouden tijd" voor den boer terug te wenschenintegendeel de ver arming van onzen talrijken boerenstand heelt vrij spoedig op vele takken van bestaan en op den duur op alles een' nadee- ligen invloed. Gaat het den bner slecht, direct ondervinden de handelaar, met name de kleinhandelaar, de ambachtsman en anderen daarvan de nadeelige gevolgen alleen de ambtenaar profiteert in den eersten tijd daarbij, doch ook zijn inkomen klimt of daalt allengs, naarmate de algemeene welvaart vermeerdert of vermindert. In dien „goeden ouden tijd" verdiende een boerenknecht 'sjaars f20, een paar hemden, een paar schoenen en eene pilosche broek, eene dienstmeid aan geld nog wat minder. Het loon van den eerste varieert tegenwoordig tusschen f 50 en f 100, dat van eene dienstmaagd bedraagt nu ongeveer f 50. Het daggeld van een daglooner is gedurende eene reeks van jaren stationair gebleven. Vele gezeten landbouwers hebben een of twee kleine pachters, die op verlangen van hunnen landheer steeds bereid moeten zijn, dezen op zijne landhoeve behulpzaam te zijn. Zij verdienen zomers den kost en 30 cent per dag. 's winters niet zelden nog minder. Het is een sober loon en toch treft men bij zulke daglooners nog zelden armoede aan. Hunne pacht is in den regel niet hoog, althans niet te hoog. Gewoonlijk weten ze tijd te vinden zelve hun plaatsje te be werken, en verbouwen ze voor eigen gebruik genoeg aardappels, rogge en tuinvruchten. Hunne kippen en de koe stellen hen in staat, de dagelijksche uitgave te bestrijden, terwijl de opbrengst van een of meer vette varkens of varkentjes moet dienen, om de belasting te betalen, een kleedingstuk te koopen en andere niet dagelijks terugkeerende uitgaven te doen. Treuriger is de toestand van de daglooners, die weinig of niets verbouwen en ook maar 30 cent per dag verdienen met den kost, vooral als ze een talrijk gezin te verzorgen hebben. Men schrijft het volgende 1865. Voorjaar. Den 31 Maart was het water nog met ijs bedekt, sneeuw en hagel wisselden elkauder af. De 1 April bracht veranderingallengs werd het weder warmer, zoodanig dat men den 17n April in de Maas zwom. Het Paschen, 16 April, was alles groen. De graanvelden stonden weelderig en frisch gestruikt, de vroege fruitboomen in bloei. De trekvogels waren reeds aangekomen, en sedert den 12 April hoorde men den nachtegaal. Een kerseboom, welke op 14 April nog dor was, stond op den 1^ April in volle bloei. Bovenstaand bericht is te vinden in een ouden Van Zwaamen's en Thompson's almanak. Wat zijn we in 1888 nog verre van zoo'n verkwikkenden toestand Hoe grillig de natuur ook moge zijn, hoe sterk ook de wisselingen van temperatuur in ons land, een wonder zou moeten gebeuren om op 12 April a s. den nachtegaalslag in het stille bosch te Kunnen hooren en het oog te verlustigen aan fijn jong groen en vruchtboomen in bloei. Alles om ons heen is wanhopig dor, naar, kil en koud; de rivieren gezwollen; in stede van een doorschijnend nat, eene dikke gele brij, afval van dijken, enz. naar zee voerende; te land niets dan sneeuw of modder, waar het oog zich wendt. Regen en nog eens regen, hagel en sneeuw van medio Augus tus jl. af; daartusscheu zes korte doch hevige wiuters, temper atuursverschillen vau 40, 45 F., ten slotte in de laatste weken een wedstrijd van oosten—, noord-oosten en noordenwiuden. Wat een heerlijk klimaat toch is het onze, wat een waardige pen dant van Engadin, waarvan Beadeker zegt„9 maanden win ter en 3 maanden koud." Ach, mochten we toch snel, binnen enkele dagen, kunnen uitroepen „Der Frühling ist gekommen, Der liebe Lenz ist da Het open bad in de Maas zouden wij dan op 17 April desnoods er nog aan geven. Hoezeer de zucht om toch maar vreemde woorden te gebruiken bij ons Volk is ingedrongen, diene een bericht in een der Haagsche bladen, waarin o. a. medegedeeld wordt, dat Maart 1888 „extraordinair buitengewoon" nat is geweest. Zoo'n „extraordinaire buitengewone nattigheid" doet iemand dadelijk zoo'n „extraordinair Haagsch gevoel" krijgen Een zeeman, wiens handen en voeten op de reis van Amerika naar Holland bevroren waren, werd Donderdag in het Gasthuis te Amsterdam opgenomen. Bij een veehouder te Berkel (bij Rotterdam) zijn tal van koeien plotseling hevig ongesteld geworden waarvan twee al spoedig stierven, en twee andere, om aau hun vreeselijk lijden een einde te maken, opzettelijk zijn gedood geworden. Het zonderlingste was, dat nog slachter, noch veeinspecteur, noch gepatenteerd veearts konden opgeven, wat de beesten scheelden de rijksveearts echter heeft verklaard dat hier vergiltiging beeft plaats gehad; en wel door dat zich in het hooi schimmelplan ten moeten bevinden, wat is aan te nemen als men weet dat het hooi overjarig is en onder uit den berg komt. Daar thans vele veehouders hun vee oud hooi, dat ouder uit den berg komt, te eten geven, zij dit geval hun een aanmaning tot voorzichtigheid. De heer S grossier te Helmond ging dezer dagen zijn klanten in een naburig dorp bezoeken. Bij een winkelier aldaar gekomen, zou hij betaling voor geleverde winkelwaren ontvan gen. Het geld ligt reeds op tafel, door de zorgvuldige huis moeder geteld, klaar. De heer S. heeft reeds de kwitantie, van plakzegel voorzien, geteekend en wil zijn glas bier (want 't is er ook café) uitdrinken. Onverhoeds valt de winkelierster én op de kwitantie èn op 't geld aan en strijkt alles in haar voor schoot. Tableau Niemand was er getuige van dan den heer S. Men schrijft uit Rotterdam, 5 April. Hoe diep dikwijls een mensch vallen kan, toonde de Rechtbank d. d. aan. In het bankje der beschuldiging stond een vroeger respectabel

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 2