En vergeef ons onze schilden!
Zondag, 29 April 1383.
31ste Jaargang. ITo. 2189.
AMSTERDA1SCHE KRONIEK.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCIMftEjV, Laan, D, 5.
Gemeente Schagen.
Bekendmakingen.
Aangifte van Verhuizing.
M arktwezen.
Roman van GEORGE HöCKER.
L
SCHAGE
AIieieci Nieuws-
GOURAN
AiirtÉ-
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEE-
TENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.1
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen voor
zooveel noodig, met het oog op het verzuim betrekkelijk het
doen van aangifte ter Secretarie, bij verhuizing binnen de ge
meente, der ingezetenen in herinnering, de volgende artikelen
van het politiereglement dezer gemeente, als
Art. 11.
Ingeval van verhuizing binnen de gemeente, zal daarvan,
binnen acht dagen, behooren te worden kennisgegeven, ter
Secretarie der gemeente, op den voet als hierna is bepaald,
te weten
Voor een geheel gezin, inwonende dienst— en werkboden
daaronder begrepen, door het hoofd van dit gezin.
Voor afzonderlijk levende personen door hen zeiven.
Art. 12.
Overtreding van het vorig artikel wordt gestraft met eene
boete van een gulden.
Schagen, 24 April 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter ken
nis van belanghebbenden, dat wegens den invallenden Hemel
13.)
VI.
De menigte, die nog verzameld was voor het huis van den
huurboer, wiens have en goed dien dag was verkocht, had den
graaf in de verte reeds opgemerkt, die op zijn edel renpaard
pijlsnel op den naar het dorp voerenden straatweg kwam aan
rennen. Nauwelijks hadden zij den tijd gehad, uitroepen van
toorn en verwenschingen te doen hooren, of Wolf hield ook
reeds midden onder hen met een korten ruk zijn paard in.
Onwillekeurig weken de dichtst bijzijnden achteruit. Schuch
ter grepen eenige volgens oude gewoonte naar hun hoed, maar
de bespottende kreten hunner plaatsgehooten hielden hen van hun
voornemen terug. Zoo ontving de graaf geen enkelen groet, maar
wel een onheilspellend, sterk sprekend stilzwijgen.
Graaf Wolf beet zich van woede op de onderlip, zoodat de
tanden er in bleven staan. Dit verzet van de vroeger zoo oot
moedig ondergeschiikle boeren ergerde hem meer, dan hij zich
zeiven wilde bekennen. Dreigend hief hij in zijn woede de
rijzweep op en kon zich met moeite bedwingen, den eerste den
beste er niet mede af te rossen.
„Welke schurk onder u heeft het gewaagd, mijne gemalin
te beschimpen begon hij met heesche stem.
Er volgde geen antwoord, doch wel keken de boeren elkander
aaD en lachten elkander toe.
„Ik wil den naam van den schurk weten," riep de graaf
tandenknarsend uit. Zijn doordringende blik gleed van de een
op den ander en bleef eindelijk gericht op de groote gestalte
van den grooten boer, die onmiddellijk voor zijn paard stond.
„Gij zelf zijt een schurk riep de oude man hem op uit-
dagenden toon toe.
Wolf verbleekte en huiverde. Wederom hief hij de rijzweep
op om te slaan, doch liet ze in hetzelfde oogenblik weder dalen
„Ik heb met u niets te maken, oude man," zeide hij met barsche
stem, terwijl hij het vermeed den ander in de oogen te zien.
„Ik ben u dank verschuldigd, dat gij mijne gemalin aan het
dreigende gevaar hebt ontrukt, maar
De groote boer deed een spottend gelach hooren. „Ik heb
het reeds aan uwe vrouw gezegd, dat ik op een bedankje van
u niet gesteld ben," begon bij evenals te voren den graaf uit
dagend aanziende. „Wat ik deed, deed ik aan eene hulpelooze
vrouw, niet uit genegenheid voor uwe vrouw."
Scboudeiophalend viel de graat hem in de rede. „Dan heb
met n niets meer uit te s;aaD," antwoordde hij kort. „Maar
gij daar, laaghartig gespuis," wendde hij zich tot de anderen,
vaartsdag, de wekelijksche Donderdagsehe markt zal gehouden
worden op Woensdag den 9 en Mei a. s.
Schagen, 27 April 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Nationale Militie.
De Burgemeester van Schagen, daartoe de noodige aanschrij
ving ontvangen hebbende, brengt ter algemeene kennis, dat tot
den werkelijken dienst worden opgeroepen, de onderstaande verlof
gangers, der lichting 1886, te weten
Pieter Smit, 1 behoorende tot het 4e Regiment.
Jan Dekker, Vestingartillerie (garnizoen Helder),
Dirk Langedijk, tegen 8 Mei a. s.
Welke verlofgangers op genoemde datums bij hun korps
present zullen moeten zijn voor des namiddags 4 ure.
Schagen, 27 April 1888.
De Burgemeester voornoemd,
G LANGENBERG.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter al
gemeene kennis, dat aan Jochem Smit en anderen vergunning
is verleend om in de, in die gemeente, opterichten kaasfa-
briek op het perceel Sectie B No. 302, aan de Nes alhier, een
stoomketel te mogen plaatsen.
Schagen, 27 April 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
„wie van u heeft het gewaagd mijne gemalin aan te houden
en haar in den weg te treden
De beschonken boer werd nu door zijne makkers naar Toren
geduwd.
„Zeg het hem maarBreng het hem maar aan zijn
verstandduwde men hem van alle zijden toe.
„Wanneer het ernst wordt, laten wij u niet in den steek."
„Hij zal u geen haar kreuken."
„Nu, wat hebt ge te zeggen?" vroeg graaf Wolf den be-
schonkene, wiens verglaasde blik hij met afgrijzen op zich
gevestigd voelde.
„Ziet, gij hebt mijn boedel laten verkoopen, groote mijnheer
huilde deze met schorre stem, aangemoedigd door eenige ribbe-
stooten van degenen, die achter hem stonden. „Nu sta ik zon
der dak, en mijne vrouw en mijne arme kinderen kunnen van
honger sterven." Daarbij barstte hij los in krijschend gehuil
„Ik heb het slechts eau uwe vrouw willen tooneu, hoe het gaat
als men arm is.... Waarom komt zij met haar zijden prullen
ons de oogen uitsteken.... en met haar goud en juweelen, he?
Dat doet pijn, heer, wanneer men zelve niets heeft te eten.*
„Hij heeft gelijk bevestigden eenigen.
„Zeg het hem maar goedriepen eenigen den beschon-
kene toe.
De toorn deed de aderen op het voorhoofd van den graaf
ten berstens zwellen. „Dus gij zijt de ellendeling, die het
gewaagd heeft mijne echrgenoote te beleedigen
De ander deinsde bevreesd achteruit voor de dreigend opge
heven rijzweep, doch weder aangespoord door de tartende uit
roepen van zijne omstanders, nam hij weder eene uitdagende
houding aan. „En wanneer ik het geweest ware?" vroeg bij
vermetel.
„Zoo neem dat dan tot loon schreeuwde graaf Wolf bui
ten zich zeiven van woede en hieuw den beschonkene, nog
voor hij het ontwijken kon, met de rijzweep herhaalde malen
over het gelaat.
Vuur roode striemen beweren, dat hij goed getroffen had.
De geslagene huilde van woede en smart. Een oogenblik wa
ren de omstanders schuw voor den vertoornden man terugge
weken en het was, alsot zij alle met elkander voor hem wilden
vluchten.
r "Maar dat duurde slechts een seconde, toen rekte de groote
/boer zich uit en, dreigend de gebalde vuisten zwaaiende, riep
hij de andere lieden toe. „Is het reeds zoover met u gekomen,
dat gij u slaan laat van dien moordenaar daarbij wees hij
op graat Wolf „Gij lafaard," riep hij den beschonken huur
boer toe en stiet hem voor de borst. „Ga heen, en kus de
hand nog, die u de schandvlek op bet gelaat heeft geteekend.
„Rok hem van bet paard schreeuwde een knaap uit de
hoop, die zich veilig waande voor de dreigende rijzweep.
„Recht zoobruldeu eeuige anderen.
't Is een slecht land, waar het niemand goed gaat,
zooals het spreekwoord zegt, en een slechte stad ook,
zal ik er maar byvoegen. Want nu is het spreekwoord op
Amsterdam toepasselijk, op „ons goede Amsterdam," gelijk
men pleegt te zeggen, waar het tegenwoordig den beoefe
naars van sommige bedrijven en ambachten bijzonder goed
gaat. 't Is nu de tijd van trouwen, van verhuizen, van
sehoonmaken, van vertimmeren enz. enz., en al die maat
schappelijke en huiselijke drukte weerspiegelt zich in de
bedrijvigheid van smeden, schilders, stukadoors, behangers
en wat dies meer zij. Voor velen hunner is nu naden ijzeren
winter de „gouden eeuw" aangebroken, en zij verdienen
nu meer in een week dan anders in twee maanden. Zij
hebben „geen asem voor geldKachels wegnemen, pla
fonds witten, huizen schilderen, kleeden en gordijnen be
zorgen, dat alle3 geeft aan vele nijvere handen werk,
soms meer dan zij af kunnen. „Meneer Gijsbrecht," be
zwoer mij gisteren een ridder van de witkwast, wiens kalk-
strijkend talent ik ten behoeve van mijn portalen en kamers
had ingeroepen, „al gaf uwe mij subiet twaalf armen,
zou ik uwe nog niet vóór de volgende week kunnen hel
pen 1" Daar ik macht noch lust had om den braven wit-
jas in een twaalfarmigen polyp te herscheppen, moest ik
mij goedschiks kwaadschiks aan zijn uitspraak onderwer
pen, daar ik van al 's mans gildebroeders waarschijnlijk
hetzelfde of althans een soortgelijk antwoord zou ontvan
gen hebben. Zeker het is voor velen van die luidjes nu de
gouden tijd, en zij zouden wel willen, dat het den gan-
schen zomer zoo voortduurde. Doch daar is, helaasgeen
uitzicht op; want behalve dit gewone voorjaarsvleugje,
heerscht er hier nog altijd een bedroevende slapte in de
„Geef het hem te voelen, dat wij ons niet laten slaan, gelijk
een stuk vee."
Morreud en met dreigende gebaren schaarde de menigte zich
om het onrustig geworden paard van den graaf.
De laatste was doodsbleek geworden. Een oogenblik kwam
bij hem de vrees op, dat hij beter gedaan zou hebben, met
deze raenschen niet tot het uiterste te brengen, maar reeds
plooide zich een minachtende lach om zijn mond. Hij vatte
de rijzweep bij het verkeerde einde en dreigde zijn tegenstan
ders met de zwaren zilveren knop. „De eerste, die een vinger
naar mij uitsteekt, is een kind des doods riep hij woedend uit.
De groote boer lachte spottend.
„Juist zool* riep hij verbitterd uit. „Dood maken maar
wat beteekent voor mijnheer den graaf ook zulk een nietig
boerenleven Eerst de houtvester Anton, daarna mijn
arme jongen laatst was ik bijna het slachtoffer geworden
en nu hier de overigen Nu, wat staat gij daar met
open mond wendde hij zich tartend tot de menigte. „Het
is immers mijnheer de graaf.... mutsen af en de ruggen ge
kromd Laat de rijzweep er maar flink over heen dansen
„Katzenberger, drijf het niet tot het nitertste schreeuwde de
graaf hem toe, terwijl hij bijna stikte van woede. „Ga, niette
ver, ik waarschuw u nogmaals.*
Severin Katzenberger mat hem met verachtenden blik. „Wilt
gij mij misschien dreigen Alsof ik bang voor u ben
vreest gij God, zeg ik u, gij moordenaar! Het uur der
vergelding komt reeds voor u, daarop kunt gij staat maken.*
„Geef hem, den mooien mijnheer!* schreeuwde nu de gesla
gene, die intusschen in zijne zakken had gesnuffeld eu eens
klaps een dolkvormig mes had g. trokken. Daarbij bukte hij en
wilde ter zijde den graaf bespringen, om hem te doorsteken.
Maar Wolf had zijn vijand geen oogenblik uit het oog ver
loren. Hij deed zijn paard zwenken en tegelijk sloeg hij zijn
aanvaller met zooveel kracht met de rijzweep op zijn hoofd,
dat deze luid brullend in het zand beet. Doch dit was het
teeken tot volslagen oproer.
Luid huilend van toorn en woede stortten de boeren zich
van alle zijden op den graaf en wilden hem met geweld van
het paard rukken. Wanneer het hen gelukt was, zou de graaf
er niet levend ziju afgekomen. Doch zijn edel ros steigerde
geducht, wist de voorste onder den voet te krijgen en het ge
lukte den graaf te ontkomen.
Een ontzettende kreet weerklonk, toen de aanvallers hun vij
and zagen ontvluchten, terwijl eenige hunner met stof bedekt
en bloedend van den grond opstonden.
Maar, alsof de edele renner het wist, welk gevaar er in tal
men lag, droeg hij zijn meester zoo snel en vlug voort, dat
deze niet eens meer de verwenschingen kon hooren, die hem
naklonken.
Een der boeren was in hoogste woede raar zijn vlak by