SCHIJN BEDRIEGT.
Langzaam en kalm vloeit de eene dag in den anderen,
de morgen daagt en de avond valt, en de wereld blijft,
zooals ze was gisteren en eergisteren, en zooals ze ook
morgen zijn zal. De rijke gaat ter beurs, de arme bidt
om een aalmoes, de middelstand leeft en werkt dag in en
dag uit, en sedert het„God schiep de wereld" is daar
geen nieuws onder de zon.
Zoo schijnt het.
Maar de zon, die sedert eeuwen haar licht giet over de
aarde, zou eiken dag, elk uur van „nieuws" kunnen spre
ken ze zou kunnen verhalen van die eeuwige, nooit vol-
streden, worsteling tusschen het goed en het kwaadze
zou kunnen vertellen, hoe die aarde, die daar zoo gestadig
ouder haar voortwentelt, bij wijlen gegeeseld werd door
de wilde uitingen dier hartslochten, die bloed willen zien
ze zou kunnen zeggen, hoe de mensch op die aarde soms
sidderde, als de krijgstrompetten klonken, en de grond werd
bemest met de lijken der gesneuvelde strijders. Maar ook
zelfs van de dagen, waarin het, „Vrede op aardein
vervulling scheen te zullen overgaan, zou de zon niet dur
ven verklaren, dat zij niets nieuws zag, en dat daar rust
was in de wereld beneden.
De dag vloeit in den dag, en de wateren keeren terug
naar hunne beddingen en storten zich opnieuw in den
oceaan; de bloemen sterven en andere ontluiken; naast een
wieg wordt een graf gedolven; naast een eersten levens
kreet het gereutel vernomen uit een stervenden mond;
de zon gaat op en neigt ten ondergang; en de winden
keeren terug naar hunne hoeken 't Schijnt alles,
alles hetzelfde te blijven, en toch blijft die eeuwige cirkel
gang altijd nieuw.
De rijke gaat ter beurs, en schaggert, en wordt rijker
nog, tot op een onzalig oogenblik zijne 6ffecten dalen; benijd
en gevierd ging hij eenmaal zijn levensweg beklaagd,
of geminacht moet hij zich thans afscheiden van de
wereld; eenige dagen, eenige weken nog wist hij zich
staande te houden en den schijn van eer en rijkdom te
bewaren, maar toen ook moest hij zwichten voor het nood
lot en men keerde zich minachtend af van het klatergoud,
dat een oogenblik verblindde, maar dat nu met voeten
getreden wordt
De arme bidt om een aalmoes niets nieuws
De gewoonte doet hem de hand bedelend ophouden en
maakt hem ongevoelig voor koude en vernedering
De gewoonte heeft hem daar op den weg geworpen bij
zijn bakje schoensmeer; ineengedoken zit hij daar, terwijl
de wind door zijne gescheurde kleederen blaast; van tijd
tot tijd houdt hij de hand op voor een voorbijganger, maar
om ze snel terug te trekken, wijl men öf „neen" schudt,
of, zonder de magere hand ook maar een blik waardig te
keuren, voorbijstapt.
„Gewoonte!" zegt men„gewoonte! Zat ik daar dag aan
dag, ik zou er eveneens aan gewennen 1"
Jawel, alsof ook de paria zijne schande niet gevoelt!
't Schijnt dat de arme tevreden is uit gewoonte, helaas!
hij is slechts lijdzaam uit onmacht!
Indien hij de hand mocht afkappen, die hem terugwijst
indien hij de tong mocht uittrekken, die hem bespot, hij
zoude 't niet nalatenhij ook gevoelt elke beleediging,
maar hij moet haar aanhooren wat vermag de aan
klacht van een bedelaar
't Schijnt, dat hij daar zit, ongevoelig als de honden,
die de beentjes kluiven, weke afvallen van de tafels der
rijken soms nog benijdt hij den hond, daar die nog
tanden heeft.
En de middelstand werkt en leeft van den Zondag in
den Maandag, van den Maandag in den Dinsdagde tim
merman timmert, de smit smeedt, en de kruidenier weegt,
tot zij hunne koetjes op 't droge hebben, en hun zoon
hunne zaak overneemt, om te worden als zij.
Hoe ook hier de schijn bedriegt!
De winkelier, wiens vader en grootvader als hij hebben
krenten gewogen, moet zien, hoe de zoon zich de sloof
zijns vaders schaamtmoet zien, hoe hij zich schaamt
voor het geoliede winkeljasje, dat naar vet riekt en kaas
en petreleumde zoon wil iets anders worden. Hélèna
de naaister, zoude hem bedanken, als hij zei, dat zij de
vrouw zou worden van een kruidenierin eene hand, waar
aan inkt kleeft, legt zij de hare gaarne 't staat
Wordt Vervolgd.
veel voornamer, een toehuis te bewonen
Vraag niet, wat de toekomst is dier armzalige penne-
likkersvraag niet, hoe hunne kinderen zullen wegkwijnen
door gebrek aan degelijk voedsel; vraag niet, welk onder
goed er schuilt onder de rijk gegarneerde japon der huisvrouw;
vraag niet, hoe de arme zich afslooft, om fatsoenlijk voor
den dag te komenhoe zij strijkt tot laat in den nacht
hoe zij wascht, wanneer de zon nog niet boven den horizon
isoverdag moet zij naaien voor eon dier vele vereeni-
gingen, die vrouwen werk verschaffen vraag dat alles
niet, maar ga naar onze groote steden, en zie, hoe daar
op achterkamertjes geheele familiën dier stille armen hun
ellendig bestaan voortslepen, en ge zult het me toestemmen,
dat de zon, wanneer ze een bleek kindergezichtje beschijnt,
altijd en altijd weer iets nieuws ziet. De wereld kan mom
pelen en gissen, ze durft niet luid spreken, maar de zon
zendt hare stralen ook in het ellendigste binnenkamertje,
en zij weet, welke de kleederen, wat het voedsel is der
armen uit den netten stand. Zij weet, hoeveel tranen van
berouw er vielen over den misplaatsten trots, die een
winkel versmaadde, zij weet, waarom zoovele jonge lijkje3
ten grave dalen, en de vroolijke lach geweken is van 't
gelaat van den grootvader, die zoo gelukkig was met zijn
zoon, den „heer".
Zij weet ook, hoe die zoon, de ellende moede, zijn troost
zoekt bij den drankduivel, die hem bedwelmt; zij weet
ook, hoeveel lichamelijk lijden de /rouw te dulden heeft,
die eenmaal met de hoop op een gelukkige toekomst, hare
hand in die van den bruigom legde.
Och, duidt het haar niet ten kwade, wanneer ook hdar
de moed soms ontzinkt altijd werken en toch achter
uitgaan altijd een glimlach toonen en toch verschopt
worden waarlijk het is niet te vergen, dat de arme
vrouw moedig voortgaat, en met zorgende hand spaart,
wat nog gespaard kan worden.
Wanneer zij hare kinderen ziet wegkwijnen; wanneer
zij ziet, dat hun vader het karige loon door het keelgat
laat vloeien en haar met waanzinnigen lach komt vertel
len, hoe weinig ze ontvangt dezen keer, dan is het niet te
verwonderen, dat zij den moed verliest, dat haar hare
veerkracht begeeft en dat de armoede meer en meer voet
krijgt, tot het gouden licht der verblinding verdooft, en de
eerst nog verbloemde werkelijkheid naakt en dor te voor
schijn treedt.
En dergelijke voorbeelden zijn er zoo velen in onze
beschaafde maatschappij; daar zijn zooveel huishoudens,
die nimmer het genot van een onbezorgd leven kenden,
omdat zij in den beginne de zeilen te hoog heschen.
Natuurlijk ligt de schuld hiervan niet alleen bij den man
integendeelschrikwekkend is het aantal van die jonge
meisjes toegenomen, die voor dame spelen zonder eenig
recht te hebben op die rol.
De naaisters met de neepjesmutsen zijn uit de mode
een fijn figuurtje, blanke handjes, sierlijk gekapt haar en
een onberispelijk gesneden costumetje zijn meer in den
smaak bij de couturieres, die de linnen- en wollen naaisters
vervangenintusschen, eene degelijke opvoeding behoort
maar zeer zelden tot de sieraden dier jonge dames, en,
wanneer ze eenmaal een eigen haard bezitten, is het niet
te verwonderen, dat de vrouw weinig spaarzaam is, waar
het meisje reeds coquet en spilziek placht te zijn.
En dat is nog niet het ergsteder vrouw, die eenmaal
in eigen behoeften kon voorzien, staat altijd nog een weg
tot arbeid openmaar hoe wemelt de burgerstand van
meisjes, die, pronkjuweeltjes van mama, slechts voor uit
spanning en ijdelheid levendie zich opsieren als een
kapel, en even weinig innerlijke waarde bezittendie
gevernist zijn met een laagje beschaving dat echter bij
nadere kennismaking de ruwe onderhuid laat doorschemeren.
Zij wandelen gaan naar concert of comediespelen in ge
zelschap een marschje op de piano; dansen heel aardig;
hebben een lief figuurtjesomtijds ook een dito gezichtje
coquetteeren met alles, wat een jas draagtschitteren met
wat valsche diamanten en wat pocherij; doen in 't huis
houden nietszenden alles naar de naaisteren hebben
op school een bitter klein ziertje wetenschap opgedaan,
terwijl het naïeve harer ideeën uit onbeschaafdheid en
halve ontwikkeling geboren wordt.
Maar als zij eindelijk een man hebben verschalkt, die
door het uitwendig vertoon van rijkdom en kennis zich
verblinden liet, dan eerst toonen zij, wie zij zijn: de toe
gevendheid van mama heeft haar verwendzij kunnen
zich niet schikken in de ontberingen van een beginnend
huishoudenzij verlangen terug naar hare feesten en par
tijen maken den echtgenoot radeloos door haar weinig
doorzicht en de duurte van het huishouden, tot hem eindelijk
hare gesprekken walgen, en hij elders gezelligheid gaat
zoeken.
Wij allen weten, hoe het gedurig koffiehuis-loopen na-
deelig werkt op de zaken bedekte armoede begint
er te heerschende vrouw weet zich niet te schikken
de man gaat meer en meer uit, tot eii delijk de harmonie
in huis verbroken wordt, met die tusschen inkomsten en
uitgaven
Dergelijke voorbeelden toont elke dag opnieuw. „De
tragedie van het menschelijk leven berust op misverstand,"
„op dwaling en op bedriegelijken schijn," zouden wij er
willen bijvoegen. Want op de meeste loten in de loterij
des levens vallen nieten, en dat is, schoon dan onwille
keurig, de schuld van de hand, die, op den schijn afgaande,
ze verkeerd trok. «J. v. d. U.
Binnenlandsch Nieuws
en dat met de weder bijeenverzaraeling dier verklaringen op den
18en Mei daaraanvolgende zal moeten begonnen zijneen en
ander intusschen met uitzondering van de patentplichtigen,
vermeld onder No. 37 tot 40 van Tabel 14 (Tappers enz.) aan
welke de bedoelde verklaringen, welke binnen drie dagen na de
uitreiking zullen worden opgehaald, afzonderlijk eu onverwijld
bij den aanvang des dienstjaars zullen afgegeven worden;
4. Dat zij die bij de uitreiking of terughaling van verkla
ringen betrekkelijk het patentrecht mochten overgeslagen zijn,
zich daarop niet zullen kunnen beroepen, maar integendeel
verplicht zijn zorg te dragen, dat de vereischte en behoorlijk
ingevulde verklaringen door hen worden ingediend; hetwelk zal
behooren te geschieden, ten kantore van den Ontvanger van 's
Rijks Directe Belastingen waartoe de Gemeente behoort, o n -
v e r w ij 1 d nadat den uitersten dag voor de terughaling der
verklaringen zal verstreken en dus van de omstandigheid van
vergetene uitreiking of wederophaling zal gebleken zijn, aan
welk kantoor tevens de vereischte biljetten kunnen worden
verkregen
5. Dat de dag waarop de patenten voor de patentplichtigen
vermeld in No. 37 tot 40 van Tabel 14 (Tappers enz.), ter
afhaling gereed zullen zijn, nader en in tijds zal worden aan
gekondigd, doch dat deze pitenten, ingevole art. 2 der wet
van 24 April 1343 (Staatsblad No. 17) niet mogen uitgereikt
en de bedoelde patentplichtigen (Tappers enz.), deze hunne
beroepen niet mogen uitoefenen alvorens hun verschuldigden
aanslag wegens het patentrecht dier beroepen, over het vorig
dienstjapr ten volle en dien over het nieuwe dienstjaar voor de
helft te hebben betaald, waarvan een ieder bij de afhaling van
het patentblad, door vertoon van de vereischte kwitantiën zal
moeten doen blijken.
"Wordende eindelijk een ieder, ten alle overvloede herinnerd,
dat de noodzakelijkste inlichtingen betrekkelijk eene behoorlijke
invulling der beschrijvings-biljetten, zoo voor de personeele
belasting als het patentrecht, op die biljetten afgedrukt zijn om
door belanghebbenden te kunnen worden geraadpleegd.
Behagen, den len Mei 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGEN BERG.
De Secretaris,
DENIJS.
zult ons leeren kennen."
„Dezen hoon zult gij mij boeten," riep graaf Wolf tanden
knarsend uit, terwijl hij den kamerdienaar terugstootte, die
hem herhaalde malen iets toefluisterde.
„Ik zeg het u voor de laatste maal, verwijdert u en houdt
u bedaard
„Neen, neen, bloed willen wij, bloed klonk het terug.
Wederom kraakte er een schot en boorde een kogel in het
hout.
„Heer graaf, gij moogt hier niet langer blijven staan/duwde
de kamerdienaar hem toe, „hoe licht kan er een kogel door
het houtwerk slaan Hoor maar, heer graaf," voegde hij
er aan toe, „hoe zij met bijlen en kolven tegen de deur beu
ken, zij begint reeds in hare hengselen te kraken."
„Ha, wees onbevreesd, hazenhart," antwoordde de graaf. „De
zware deur zal geruimen tijd stand houden maar het
is waar, wij kunnen hier niet blijven," voegde hij er na kort
beraad aan toe, „wij moeten ons bij de uitgangen verdeelen en
vooral moet ook de poort naar het park scherp bewaakt wor
den Voor de laatste maal zeg ik u, gaat rustig heen,"
schreeuwde hij nog eenmaal het volk daarbuiten toe. Toen
een veelstemmig geschreeuw hem daarop antwoordde, zeide hij
beslist tot zijn kleine manschap: „Nu heeft elk van u zich
als een man te gedragen Een ieder, die het slot binnen
dringt, schiet gij neder als een dollen hond op mijne
verantwoording, zeg ik u
Daarna bracht hij met veel zorg de bedienden en knechts
in verschillende gedeelten van het slot op post, terwijl hij zelve,
gevolgd door den kamerdienaar, zich naar zijne gade begaf.
Toen de oproerigen hunne pogingen verdubbelden en luid huilend
en schreeuwend met bijlen en kolven opnieuw op de deur
los hamerden, bleef hij staan en zuchtte diep. „Had ik maar
toegegeven aan de beden mijner echtgenoote," zeide hij, „nu
zou een renbode reeds in de stad kunnen zijnWij
zouden ons staande kunnen houden tegen die bende, tot er
militaire hulp kwam opdagen, maar nu
Als Erans hem bekende, dat hij uit eigen beweging een
renbode had afgezonden, haalde graaf Wolf ruimer adem. „Des
te beter," zeide hij, „dan willen wij de vrouwen en kinderen
gerust stellen. Die zotten daarbuiten zullen zich slechts hun
eigen schedel ten bloede loopen maar wee hen," zeide
hij tandenknarsend, „wee hen!"
Intusschen was de gravin met hare kinderen in de kleine
kamer der benedenverdieping der vertwijfeling nabij.
Met een luiden kreet snelde zij toe op haren echtgenoot.
„O Wolf WolfWelk een jammerlijk einde wacht ons
klaagde zij.
Te vergeefs trachtte graaf Wolf zijne vrouw en zijne kinde
ren gerust te stellen, trouwens hem zeiven was nog maar een
geringe hoop gebleven. Zijn laatste hoop bestond hierin, dat
de militaire hulp nog ter elfder ure zou komen opdagen. Maar
er liet zich nog niets zien, terwijl de oproerlingen daaren
tegen met verdubbelde inspanniug op de poort losbeukten.
Daar, in het oogenblik van het hoogste gevaar, toen graaf
Wolf werkelijk reeds beefde voor het leven zijner dierbaren
eu hij erkennen moest, dat slechts een strijd op leven en dood
hen voor de dolle rebellen kon beschermen, naderde hem de
kamerdienaar Eraus, die tot nu, over zijn geheele lichaam
bevende, in de nabijheid van zijn heer had gestaan, eu smeekte
hem met bevende lippen om gehoor.
De van angst bijna zinnenlooze gravin luisterde ter nauwer-
nood naar den hatelijken mensch en zijne woorden. Bij elk
schot, bij eiken bijslag kromp zij ineen. Zij had zich met hare
beide kinderen op de knieën geworpen, en de handen vouwende,
stiet zij in haren angst, onsamenhangende klanken uit, om
hulp, om redding.
„Onmogelijk, dat ware ontzettend!" hoorde zij haren echt
genoot zeggen.
„Het is de eenige uitweg, heer graaf," antwoordde de kamer
dienaar. „Hoor zelve, hoe de onmenschen woeden er
blijft ons niets anders over, wanneer wij ons eigen leven
willen redden."
„Mensch, mensch, gij zijt een duiveljammerde graaf
Wolf.
„Neen, neen, een engel ben ik, tenminste voor u en de uwen,"
bracht de kamerdienaar hier tegen in.
Er ontstond een korte, gewichtige pauze. Van beneden
drong het ontzettend gejoel door, met hetwelk de oproerlingen
hunne verdubbelde pogingen deden vergezeld gaan.
„Zoo ga dan ga dan !-" zeide de graaf met matte
stem, „doe, wat gij niet laten kunt."
In de groenachtige oogen van den kamerdienaar, zou de
graaf een duivelsch glinsteren hebben moeten zien, wauneer de
omstandigheden hem geschikt hadden kunnen doen zijn tot
bedaard opmerken.
Zij zullen zich verwonderen, dat canaille," fluisterde Erans,
zij zullen nu wel spoedig aflaten, met ons te bestoken
Zonder een woord te verliezen, sloop hij haastig weg. Hij
begaf zich naar eeu venster aan den achtergevel van het slot,
dat toegang gaf tot het park. Behoedzaam opende hij het en
luisterde. Alles was stil aan deze zijde, alleen boorde men de
echo van het gejoel voor het slot. Nog een oogenblik aarzelde
de kamerdienaar, daa na kroop hij uit het venster en verdween
in de duisternis.
Schagen 2 Mei 1888.
Dinsdag 1.1 was het voor den heer J. J. C. Everhardt,
wien Maandag bevorens, als actief stationschef te dezer plaatse
zijn eervol ontslag is verleend, een dag, die zeer zeker tot de
aangenaamste in zijn leven zal behooren.
De heer Everhardt, heeft gedurende de ruim twaalf jaren