AiïrtÉ- k Iiliilla En vergeef ons onze schulden! Zondag, 13 Mei 1S88. 31ste Jaargang. Ho. 2193. AMSTERDAMSCHE KRONIEK. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCHAGïiW, Laan, B, 5. G ent een te Sc ha gen Bekendmaki n g e n. SCHAGER QURANT. Dit bl»d verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER- TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STEKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f3. Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVEBTENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.1 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Burgemeester en Wethouders van de gemeente Schagen, maken hiermede bekend, dat naar aanleiding van Art. 186 en volgende van het Politie-reglement dezer gemeente, betreffende de dienst plichtigheid bij de brandspuiten alhier, alle geëmployeerden bij die spuiten den ouderdom van 50 jaren bereikt hebbende en verlangen uithoofde van lichaamsgebreken of zwakke gezond heid hun ontslag te bekomen, worden opgeroepen, om zich tot dat einde, voor of uiterlijk op den 24en dezer, van s' morgens 9 tot 12 uur, ter Secretarie der gemeente aan te geven en hunne herkenningsteekenen terug te brengen, zullende na dien tijd, de zich niet aangemeld hebbende porsonen, nog voor een jaar worden gecontinuëerd. Schagen, den Hen Mei 1888. Burgemeester en Wethouders vooinoemd, G. LANGENBERG. De Secretaris. DENIJS- Ofschoon moeder natuur ons nog altijd gelieft te zegenen met een weersgesteldheid, die den mensch op straat naar zijn dikste winterjas en in huis naar de, helaasspoorloos verdwenen kachels en haarden doet verlangen, beginnen we toch zoo zachtjes aan het zomerseizoen te naderen. Het best bespeuren wij dit in de wereld der publieke ver makelijkheden, waar de gewone jaarlijksche Mei-verande ringen weer een aanvang hebben genomen. Vooreerst is onze algemeen gewaardeerde vriend Carré met zijn twee- en vierbeenigen kunstenaarsstoet van hier vertrokken, om jRoman van GEORGE HöCKER. 17.) VII. Terwijl de zwaar beproefde man in eenzame opsluiting zijne dagen sleet, groeide het gras op den kleinen heuvel, onder welken zijn zoon den eeuwigen slaap sluimerde, steeds hooger. Het graf van een terecht gestelde mag niet met bloemen getooid worden, zelfs nog in den dood was de ongelukkige verstooten. Slechts hier en daar lag een bundeltje los bijeengeplukte veld bloemen op den reeds ingevallen heuvel dat was de. liefdegave van den zoon des terecht gestelden, die gedurende het schoone jaargetijde bijna dagelijks aan de hand van den goeden, grijzen pastoor van Wolfenstein in de bosschen of velden wandelde en op wiens aanmaning hij den dooden vader een gave der liefde bracht. Op het graf der ongelukkige Margriet daarentegen verhief zich een fraai grafgesteente, dat Katzenberger dadelijk na haren dood in de stad had laten vervaardigen. Haar graf geleek op een geurigen bloemenheuvel en als tot vergoeding voor het ge brek aan bloemen op het graf van den onthoofde, zocht de oude geestelijke dezen heuvel met alle hem ten dienste staande middelen op te sieren. Die middelen waren zeer beperkt, zoodat hij voor de bloe men al zeer weinig kon uitgeven, temeer nu er voor hem en zijne gemeente zeer harde tijden waren aangebroken. Wel was het dorp uit zijn asch herrezen, maar iu plaats van de vroegere sterke boerenhuizen, die getuigden van den welstand der eige naars, stonden er nu grooteudeels leemen hutten, die maar al te welsprekend de ingrijpende veranderingen verkondden, die in de geldelijke verhoudingen der dorpsbewoners hadden plaats gegrepen. Ja, hel waren harde tijden geweest, die de Wolfensteiner boeren hadden moeten doorworstelen. De schade werd begroot op ettelijke duizenden, die door het vuur in dien eenen nacht waren verslonden. Menigeen onder de boeren had zich van zijn verlies niet meer kunnen herstellen. Daarbij kwam nog, dat meer dan de helft der mannelijke ingezetenen van Molfenstein korteren of laugeren tijd in de gevangenis had moeten door brengen, waardoor niet alleen hunne huisgezinnen in nog bitter der ellende gebracht werden, maar vooral ook aanmerkelijke sommen verslonden waren geworden. De staat is eenmaal een onverbiddelijke schuldeischer en int het geld, zonder te vragen of de menschen het ook betalen kunnen. In den eersten tijd had het den schijn, alsof het dorp Wol- in andere oorden der wereld het publiek met de talentvolle „verrichtingen" van zijn kunstenaarspersoneel in verruk king te brengen. Woensdag morgen vroeg, bij het aanbre ken van den dag, vertrok hij met zijn heele kolonie van menschen en beesten per extra-trein van den Rijnspoorweg naar Dusseldorf. Zulk een extra-troin kost natuurlijk heel wat geld, maar dit maakt voor een onderneming als van Carré niets uit, en het vervoer van zulk een omvangrijk lichaam is ook op andere wijze niet wel mogelijk, daar er verschillende maatregelen voor moeten genomen worden, die zich niet met de aanwezigheid van het gewone reizigers publiek laten vereenigen. Thans ging alles zeer ordelijk toe, en de stiptheid, waarmede de verschillendo onderdeelen der reis geregeld waren, leverde weer een welsprekend bewijs voor de uitstekende orde, die bij de exploitatie van Carré's Circus iu acht wordt genomen. Onder trompetge schal reed de trein weg. Nu, ik geloof dat er ook wel reden was voor een blijmoedig afscheid, want Carré heeft hier dezen winter met zijn nieuw gebouw op den Binnen- Amstel goede zaken gemaakt, die menig collega op het gebied der publieke vermakelijkheden wel jaloersch zal hebben gemaakt. Want speelt men in andere lokalen (schouwburgen, concertzalen, enz.) wel eens „voor stoelen en banken," bij Carré is het altijd vol en ziet men nooit leêge plaatsen. Velen zullen hem dus gevoelig missen maar zij moeten tot December geduld hebben, want zóólang duurt het eer de geweldige beheerscher van schoolvossen (heeren onderwijzers gelieven hierin geen hatelijkheid te zienWant dit is eenvoudig de officieele benaming van voskleurige paarden die in de hoogere rijschool gedresseerd zijn), springhengsten, afgerichte varkens en rijkbegaafde kaketoes, hier weer terug komt. Ook de beide dwergen in de Kalverstraat zijn in hun nadagen, of misschien nu reeds voor goed vertrokken. fenstein niet meer opgebouwd zou worden. Doffe verslagenheid had zich meester gemaakt van het grootste deel der dorps bewoners; zij wisten niet anders te doen dan de handen in den schoot te leggen en woeste verwenschiugen uit te stooten tegen den vermoedelijken bewerker van al hun ellende, tegen graaf Wolf van Wolfenstein. Deze was in den beginne zijn leven niet meer zeker in het dorp. Was hij niet geweken voor openlijk geweld, thans stond hij bloot aan arglistige overvallen. Twee malen waren hem, uit goed verborgen geweerloopeu, de kogels rakelings langs de ooren gezonden en een derde maal waren ze hem bijna door het hart gegaan. Zoo had graaf Wolf er den voorkeur aan gegeven, met de zijnen naar de residentie te trekken en daar eenige jaren door te brengen. Misschien had hij er nog wel andere redenen toe, om den aanblik van het verwoeste dorp te ontvluchten. Voor de boeren was de eerwaar dige geestelijke inderdaad een reddende engel geweest. Toen had hij zoo ruimschoots zijn groote menschenliefde getoond; hij was onvermoeid geweest in het geveu van raad en hulp. Wat hij bezat, had hij blijmoedig gedeeld met de armen cn ongelukkigen, hem was geen offer te groot geweest en dikwijls had de oude man het geld, dat hij voor een veisterkende flesch wijn voor zich zeiven bestemd had, aan een arme kraamvrouw gegeven, die nu op een ellendigen stroozak haar kind het leven moest schenken, terwijl zij vroeger in weelde had geleefd. Aan de toespraken van den ouden geestelijke was het ten minste eenigermate gelukt, de boeren op het rechte pad lerug te brengen; hen de kokende haat jegens graaf Woli uit het harte te rukken, dat mocht hem niet gelukken. Die haat zat zoo diep geworteld, dat moeders hunne kinderen schrik aan joegen met den graaf von Wolfenstein, gelijk men vroeger daar voor den „zwarten" man gebruikte. Dat werd zelfs niet anders, toen de diepe wonden, die in dien rampzaligen nacht geslagen waren geworden, reeds eeniger mate geheeld waren. De haat bleef dezelfde en toen graaf Wolf na ongeveer een achtjarige afwezigheid met zijn familie in den zomer weder naar het slot Wolfenstein kwam, toen ontmoette hij dezelfde vijandige en trotsche blikken als vroeger. Geen muts werd er voor hem afgenomen, maar men duwde hem wel hatelijke woorden toe. Zelfs de kinderen maakten geen uit zondering, hunne ouders hadden hen met nadruk ingepreut niet beleefd te zijn jegens den graaf en diens aanhang, en de kleinen volgden dit bevel stipt op. Ongeveer een groot uur gaans van Wolfenstein verwijderd, lag een klein gehucht, insgelijks aan den voet van een vrij hoogen berg, op welks kroon een beerenslot lag. Het behoorde aan den baron van Almenrode en het gehucht ontleende aan hem zijn naam. Het bestond uit slechts weinige huizen; er bevond zich niet eens een keik in de kleme plaats, maar de Almenroder boeren waren kerkelijk ingedeeld bij Wolfenstein. Naast de onontbeerlijke herberg stonden misschien nog zes Verleden week lieten zij zich reeds voor „maar één dub beltje" Kijken, kinderen half geld. Schooljongens met hunne tasschen op den rug, en dreumissen van „dienstmeiden" met zuigelingen op den arm, liepen er in, om voor vijf centen den miniatuur markies en markiezin te gaan be wonderen. Wellicht zijn de kleine schepseltjes nu op weg naar Engeland, om er zich door den band des huwelijks te laten verbinden, als het er namelijk ooit toe komt. Maar in ieder geval zullen zij in Amsterdam een aardig stuivertje bijeengegaard hebben om het jonge huishoudentje mee te beginnen, want iedereen kwam hen hier met een bezoek vereeren. Zoodra er een talrijk genoeg gezelschap in het lokaal bijeen was, bracht de impressario een schelletje in beweging en nam de vertcouig een aanvang. Een zon derling leven, den ganschen dag achter een gordijn te zitten wachten tot men telkens door een schel voor het publiek wordt geroepenMen moet er een dwerg voor zijn, om in zulk een kostwinnig behagen te hebben. Maar wat wordt er al niet in de wereld gedaan voor een stukje brood Geld is de ziel van alle zaken, zegt het spreek woord, en zoo zullen de dwergen er waarschijnlijk óók over denken. Aangelokt door de goede zaken die zij hier gemaakt hebben, laat zich nu ergens op den Nieuwendijk een man met een reusachtigen baard (1.76 meter lang, naar ik gehoord, maar nog niet gezien heb) voor een gelde lijke opoffering kijken. Ook zoo iets is zeker heel interes sant, maar het publiek, grillig als het is, schijnt er de schouders over op te halen, en voorloopig heeft de man met den langen baard veel minder toeloop dan de twee bovengenoemde inenschjes met hun kleine gestalten. Ook de Hollandsche Opera in den Parkschouwburg, onder directie van den wakkeren en ondernemenden heer De Groot, heeft voorloopig hare deuren weer gesloten. Zij heeft een tijdperk van vele eigenaardige, onvermijdelijke moeie- boerenwoningeu, en, een weinig zijwaarts, een lustig klapperende, zelfs netjes er uitziende molen. Dat was de gebeele omtrek van het gehucht. In den molen nu had de geestelijke, die voor den kleinzoon van den grooten boer beloofd had te zorgen, den kleinen Mar tin besteed. In de pastorie zelve had natuurlijk de oude man den kleinen schreeuwer niet kunnen gebruiken. Wat verstond hij ook van kinderverzorging, en zijn oude huishoudster ging het evenzoo. Die kon wel goed kooken, wanneer zij voorraad had in de keuken, iets, wat in de laatste jaren evenwel zelden voorkwam maar kinderen opvoeden kende zij alleen van hooreu zeggen. Bij den wakkeren, eerlijken Tobias Sturm, den molenaar van Almenrode, was daarentegen de kleine Martin uitstekend verzorgd. Sturm was een vermogeud man, daarbij een verre bloedverwant van den grooten boer, die den wees gaarne in zijn huis opnam, en zijn jonge vrouw had ingelijks den knaap har telijk welkom geheeten. Sëtlert den dag waarop Martin bij den molenaar zijn intrek had genomeu, was hij uitstekend verzorgd en als een eigen zoon behandeld geworden. Deze verhouding veranderde niet, toen de vrouw van den molenaar zelve beviel van een wonder schoon meisje, dat Antje gedoopt werd. De beide kinderen groeiden met elkander op. Martiu, die ongeveer vier jaar ouder was dan zijne kleine speelgenoote, was reeds van de eerste dagen at aan de natuurlijke beschermer van Antje. Deze liet zich dat welgevallen, want ook in Almenrode waren er ondeugende jongens genoeg, die er schik in hadden met Antje's lange blonde strengen paardje te spelen. Maar dat bekwam hen slecht bij den sterken Martin, die, nauwelijks tien jaar oud, er reeds uitzag als een veertienjarige. Die eenmaal met zijn vuisten kennis maakten, lieten in het vervolg hem en klein Antje niet rust. Maar daarmede was bet ook afgeloopen met de vriendschap en zoo kwam het dan, dat de beide kinderen met niemand anders omgang hadden. Doch dat beviel hen zeer goed. Zij hadden beide groote, diepe, blauwe oogen en blond haar. Bij zulke menschea- kinderen, zegt men, is de liefde tot de schoone natuur zeer sterk ontwikkeld. Zoo vonden ook de beide onafscheidelijke speelgenooten geen hooger geluk, dan in woud en veld rond te dolen. Vooral tiet woud, met zijn hooge, reusachtige boomen, zijn braambeziestruiken en zijn talrijk gevogelte was hun lie velingsplaats. Wanneer zij maar eenigszins konden, doorkruis ten zij, hand aan hand het woud. Martiu kende spoedig alle wegen. Hij w as overigens geen mooie jongen; wel was hij stevig en goed gebouwd. Zijn zomersproetig gelaat mocht zelfs een weinig onaangenaam er uitzien, tot vergoeding daarvoor bezat hij echter een paar schoone, sprekende oogen, waaruit een heuiel vol on schuld, goedhartigheid en schalkschheid iemand tegenblonk. Bij Antje was dit insgelijks het geval. Zij was een klein ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1