En vergeef ons onze schulden!
Donderdag 31 Mei 1*83.
31ste Jaargang. Ho. 2198
d
MIJN ALBUM
UitgeverJ. WINKEL.
Riircaii: M Laan, l>, 5.
G emeen te Scha gen
Bekend makinge n.
„Melancholiazou ik den kleiaeD bundel betitelen, die
ik mijn album noem, als ik hem betitelen moest.
Melancholia
Eenige losse bladen bijeengehouden door een zwart le
deren bandje, van de handteekeningen en nedergeschreven
gedachten mijner vrienden voorzien ziedaar mijn kleine
schat
Ik ben nooit een dier gelukkigen geweest, welke de
wereld steeds als met een rooskleurigen gloed zien over-
togen. Al stond mijn wieg niet als die van Beets „tusschen
dorre blaren en afgevallen lover in-" toch ligt dezelfde wee
moedige trek, zij 't dan ook niet dezelfde sentimentaliteit,
welke uit de eerste gedichten van den Utechtschen profes
sor spreekt, ook in mijn karakter; en daar ik mijne vrien
den koos uit den kleinen kring, die met mij dezelfde ge
dachten en denkbeelden koesterden, ligt er ovèr de bladen,
die zij invulden, een waas van ernst en kalmte, die op
den eersten oogopslag weemoedig stemt.
Echter, bij nadere kennismaking lost zich veel van dal
schijnbaar stroeve op in eenvoudige maar liefde,
in, hoewel vaak pijnlijk gekwetste trouw en een geest van
X.
zachte rust ademt my, die elk dier bladen ken en lief
heb, tegen, als ik ze ter hand neem.
Het eerste blad is van de hand mijner grootmoeder.
Zij was eene ernstige, maar vriendelijke vrouw, wie
het noodlot zelfs in haren hoogen ouderdom geen vrede
liet, maar die in haar lang leven toch ook veel vreugde
en geluk smaken mocht. Zij was zeer geloovig; maar daarbij
ook zeer verdraagzaam, en als zij bemerkte, dat ik, haar
eenig overgebleven kleinkind, hare streng orthodoxe leer
niet geheel meer heiligde, zag zij mij eenigszins verdrietig
aan, doch zweeg.
Maar toen ik haar een blad uit mijn album aanbood,
om het in te vullen, haastte zij zich, mij op den Hemel
te wijzen, als op h e t plechtanker van 't menschelijk hart.
Hare assche ruste in vrede!
En al heb ik niet onvoorwaardelijk kunnen gelooven,
wat zij mij voorhield, als ik, zooals zij, het goede tracht
na te streven, zou ik dan haren wensch niet even goed
vervullen
Het tweede blad is van mijn vader, een ernstig, prac-
tisch man.
Het papier is reeds geel geworden, de letters zijn reeds
verbleekt, en de hand, die ze in krachtigen vorm terneer-
schreef, is reeds tot stof: maar de woorden leven nog in
sprekend schrift in mijn binnenste voort.
„Kind - als eenmaal mijne haren zijn vergrijsd, laat mij
dan de voldoening smaken, dat verdriet over U er geen
enkel heeft verbleekt."
Al heb ik mogelijK niet geheel aan zijn eisch voldaan,
toch, met opgeheven hoofde durf ik bij zijn graf staan;
want met zulk een vader in de jeugd tot steun, kan men
uuoue iaien.
De derde handteekening is vau
destijds nog in de kracht van het leveH) ê-
XL
ook innig goed, er lag eene zekere gestrengheid in hare
ernstige trekken, eene eigenaardigheid, die een afspiegeling
was van haar karakter.
Zij was niet innemend bij eene eerste kennismaking,
maar die haar goed kenden, hadden haar lief als eene
vriendin, als eene tweede moeder.
Het leed heeft sedert zijn stempel gedrukt op haar eer
tijds regelmatig gelaat en eene zekere zachtheid getooverd
in haren oogopslag, maar toen zij mijn albumblad invulde,
was zij nog de krachtige, zich zelf bewuste vrouw.
„Zorg, dat gij nimmer over u zeiven behoeft te blozen,"
schreef zij met die zaakrijke kortheid, die haar eigen was
en toen ik haar later het blad nog eens vertoonde, glim
lachte zij en sprak„Ik ben altijd eene gestrenge moeder
geweest, maar daardoor toch ook ben ik tot in mijn ouder
dom gelukkig gebleven."
En toen schoof ze mijmerend de bladen op zijde en las ze.
Van tijd tot tijd glimlachte ze als ze een haar lieven naam
tegenkwam, en toen ze een kleine teekening opnam, keurig
en artistiek afgewerkt, zag zij mij vragend aan, en als zij
zag, dat ik even bloosde, legde zij het stuksken papier stil
en kiesch ter zijde.
Maar ik antwoordde op haar blik. *'t Was van Marie
van Straaten," zeide ik alleen, maar ik zag hoe een traan
op haar hand viel bij de herinnering aan een jong meisje,
uitnemend schoon en lieftallig, dat mij waarschijnllijk op
mijn levensweg zou hebben vergezeld, als de dood haren
levensknop niet plotseling had afgerukt.
Mijne moeder wist tot dusverre niet, dat het meisje voor
mij iets was geweest, maar zjj begreep het thans en ze
fluisterde„'t Zou eene lieve schoondochter zijn geweest,
zeker niet zoo beickeuu voor het leven als uwe Anne.
maar toch vast zachter en schooi 1
me. ik wilde niet kwetsen.
SCHAGËR
COURANT
Mé- Lailoovb
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 'a middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN èén dag vToeger.
Prij» per jaar fS.Franco per poet f3.60.
Afzonderlijke nummer» 5 Cent».
ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regel» fO.76; iedere regel meerfO.lt
Oroote letter» worden naar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
Vermist: op Donderdag 17 Mei j.1.,
een Wit Lam,
gemerkt met een roodaard stipje aan de rechterwang.
Inlichtingen hieromtrent worden verzocht ter Secretarie dezer
gemeente.
Roman van GEORGE HöCKER.
22.)
De beide zonen van graaf Wolf waren van hun jeugd on
afscheidelijk geweest, hadden samen de universiteit bezocht en
overal had de invloed van den ernstigen, beraden Erich heilzaam
gewerkt op den woesten, in zekere mate zelfs gewetenloozen
Wolf. Eerst later, als zij na een buitengewoon korten tijd hunne
academische studiën reeds volbracht hadden, scheidden zich hunne
wegen. Erich kon zijn lievelingswensch vervullen en aanvaardde
een reis om de wereld, op welke hij zijne kennis in de natuur
wetenschap aanzienlijk hoopte te vermeerderen. Wolf daaren
tegen had op verlangen van zijn eergierigen vader, die met zijn
eerstgeborene zoo hoog mogelijk op de maatschappelijke
ladder wilde, stijgen, de staatmansloopbaan gekozen. Bij de uit
gebreide betrekkingen, die graaf Wolf bezat, kon het niet falen,
dat zijn lieveling poedig eene diplomatieke carrière maakte.
Nauwelijks vijf-eu-twintig jaar oud, was hij reeds attaché
bij het gezantschap aan het Italiaansche hof. De oorlog van
1870 die ook Erich uit den vreemde naar zijn vaderland had
teruggeroepen, had Wolf gedwongen, het lange kuiUssierszwaard
ter hand te nemen en als reserve-officier mede uit te trekken
tegen den erf-vijand. De broeders stonden gedurende den
veldtocht ver uit elkander, want Erich was als militair-arts
ingedeeld bij een ander legercorps
Den alleen aan geluk en overvloed gewenden Molt waren
Jp KWdiee ruwe wapenfeiten spoedig een walg en de naar
verhouding'lichte wonden, die hij bekomen had, hadden hem
dan ook een hoogst welkom voorwendsel gegeven, het door
de teederen bezorgden vader verkregen verlof aan te nemen,
om zich tehuis te herstellen van de vermoeienissen van den
Sdtocht en de genezing zijner zeer spoedig gesloten wonden
iFle wachten. Daar de jonge graaf geen haast maakte om naar
-■„Veras terug te keeren, maar zeer genoeglijk op het stam-
T l jeT vaderen zich vermaakte, was hij er vo strekt niet
i^tiV onder dat op het slagveld het feit eerder was be-
TfhTdan zijne -enezing en de vrede reeds voor de deur stond,
Sn hij zich weder aanmeldde om zijn plaats in zijn corps te
^uW geheel en al thuis blijven en het lanpaam in
JNu *on nj g verjaar genieten. Deze bracht nu voor
de natuur on verwenden graaf een onafgebroken
de° J<"T' „«mÏÏin?» EtSjS letterlijk op Je
kasteden en villa's van den nnbnrigen adel, om hem te vieren
Elke met dochters gezegende moeder hoopte in het geheim,
hem voor zich te kunnen winnen, maar graaf Wolf, de jonge
levenslustige man, die er voorloopig nog de voorkeur aan
gaf, te verschijnen in de fraaie Kurrassiers-uniform, ofschoon
de intusschen gesloten vrede hem vergunde, weder de burger-
kleeding te dragen, wist behendig al de hem gespannen lief-
des-strikken te ontkomen. Overal hoop verwekkende, meer door
datgene, wat hij vermoeden liet, dan door hetgene hij werkelijk
zeide, was hij spoedig allerwege de gevierde en verwende lie
veling der dames-wereld geworden.
Toen de groote Fransch-Duitsclie oorlog geëindigd was, werd
het ook in de wereld voorjaar. Natuur en menschen, alles
herleefde.
Graaf Wolf Junior, zette met den landadel uit den omtrek
den omgang levendig voort; alleen op het slot Almenrode was
hij tot nu zelden geweest. Mocht het nu zijn, dal de strenge,
rechtschapen aard van den ouden baron, die zich als een echte
landjonker gedroeg en ook niets anders wilde schijnen, hem
niet recht beviel, of mocht het hem bekend zijn, dat zijn
vader onder zijne lievelingsplannen ook telde eene verbinte
nis van den toekomstigen majoraatsheer van Wolfenstein met
de schoone, eenige doehter van den voor rijk te boek staanden
baron van Almenrode en bet hem verdroot, zich in zekere
mate te moeten onderwerpen aan eene buiten zijn toedoen over
hem gesloten bestemming; kortom, de jonge graaf had tot nu,
zeer tot verdriet van zijn vader, duizenderlei uitvluchten weten
te bedenken, wanneer er sprake was van een bezoek naar
het slot Almenrode.
Zeer in tegenstelling met hem verkeerde zijn insgelijks
teruggekeerde broeder Erich veel op den burg, en Wolf, die
zeer goed begreep, dat het ernstige, degelijke wezen van zijn
broeder beter overeenkwam met den eenvoudigen aard van den
ouden landedelman, dan zijn eigen geur-makend optreden,
liet de baan dan ook voor zijn broeder vrij. Het was hem
derhalve niet bijzonder aangenaam, toen hij gehoor moest geven
aan eene uitnoodiging van den ouden baron van Almenrode.
Zijn vader stond er op en hij durfde zich niet openlijk tegen
hem verzetten. In tamenlijk knorrige stemming was de jonge
graaf dan ook op een zonnigen, lachenden Meimorgen van het
slot Wolfenstein uitgereden. Hij mende zelf een licht, twee
wielig rijtuigje, terwijl de bediende achterop zat. Buiten het
dorp gekomen, trol hem daar onverwacht een ongeluk. Een
disselwagen, waarvan de paarden schuw waren geworden en die
door den voerman niet meer in bedw/ang kon worden gehouden,
slingerde geweldig heen en weder aiihter de hollende dieren.
Ongelukkiger wijze was de krommi ng van den weg hier zeer
scherp. Nu was Wolf wel een eve t voorzichtig als geoefend
voerman, maar het mocht hem niet gelukken, zijn eigen schich
tig geworden paarden in bedwang te houden. De wond, hoe
licht ook, scheen hem toch een deel van zijn kracht ontroofd
te hebben. Daarbij kwam nog de dubbelzinnige houding van
de boer, die in wilde vaart bleef doorrijden. Het was voor
Wolf volstrekt geen geheim, dat in de gemeente Wolfenstein
er nog altijd een zeer prikkelbare stemming bestond tegen de
slotbewoners. Zoo kwam het dan, dat in het volgende oogen-
blik de beide rijtuigen met kracht in elkander reden en de as
van Wolfs licht rijtuigje brak terwijl de boerenwagen in sui-
sende vlucht verder rolde.
Behendig en zonder zich in het minste te bezeeren, was
Wolf van het rijtuig gesprongen, terwijl de gelijktijdig op zijn
voeten terecht gekomen bediende naar de paarden omzag,
die evenwel geen letsel hadden bekomen. De jonge graaf
zwaaide geducht met de zweep en zou met vermaak den boer
afgeranseld hebbenals die niet lang weg was geweest.
Goedschiks of kwaadschiks moest Wolf nu den weg naar Al
menrode weder te voet afleggen en den bediende met de paar
den naar Wolfenstein terugzenden.
Wolf had niet bijzonder veel haast. Op het slot Almenrode
wachtte men wel op hem, maar met een spottend lachje zeide
hij tot zich zeiven, dat noch de trouwe landjonker, noch de
bij dezen toevende gasten niet weg zonden ioopen. Daar de
rijweg nog al stoffig was, sloeg hij een voetpad in, dat onder
de schaduwrijke hoornen ongeveer in gelijke richting met den
weg scheen te loopen.
De jonge graaf had anders geen open oog voor de natuur;
de bewierooking, waarmede htj in alle kringen werd overladen,
had hem natuurlijkerwijze geblaseerd gemaakt en zoo ging hij
dikwijls het heerlijkste en schoonste voorbij, zonder dat zijn
oververzadigde blik ook maar zich de moeite gunde, de heer
lijkheden der natuur te beschouwen. Maar heden toch trok de
hem omringende schoone natuur zijn aandacht. Zonder dat hij
het merkte, dwaalde hij van het voetpad af en drong hij die
per het woud iu. Eerst nadat hij zoo geruimen tijd op
het verkeerde spoor had voortgeloopen bleef hij staan, en zich
bezinnende, ging hij nu op goed geluk af dwars door het
woud, om den verloren rij weg terug te vinden. Eensklaps hield
hij zijn vluggen tred in. Hij verbeeldde zich in de verte een
licht kleed van een jong meisje gezien te hebben. Haastig trad
hij nader. Het zachte mos maakte zijn tred onhoorbaar.
Op nieuw bleef hij staan; vlak voor zich zag hij een kleine,
opene vlakte, rondom door boomen afgesloten. Op ongeveer
tien passen afstand van hem, stond een hooge eikenboom en
onder deszelfs schaduwrijk loof zat een jong meisje en las. De
jonge graaf staarde als betooverd naar het lieve meisje, dat
in "hare lectuur verdiept bleef. Half steedsch, half landelijk
gekleed, stond deze jonge dame op de grensscheiding tusschen
kind en maagd. Haar leeftijd deed vermoeden dat zij de kiu-