Zwijgend legde ik de teekening weg, en verdiepte mij
in een vers van een vriend uit mijne jongelingsjarenlater
ging hij naar Indië en sedert hoorde ik niets meer van hem.
'tWas een goede jongen, ietwat luchthartig en wuft,
maar gul en geestigwat er van hem mag gewor-
zijn?
En na zijn blaadje vind ik de handteekening van een
oud vriend, die mij waarschijnlijk reeds vergeten heeft.
't Was iemand, die aan groote talenten een grerizenlooze
eerzucht paarde hij steeg hoog op den maatschappelijke!)
ladder - hij werd minister. En een breede, door trotschheid
en etiquette gegraven kloof scheidt hem thans van zijne
vroegere vrienden
De verdere bladen wekken nog vele herinneringen, nog
vele beelden roepen zij op voor mijnen mijmerenden geest
Enkelen zijn getooid in den zwarten statierok, anderen
golft de doodwa reeds om de leden en derden rekken hun
ellendig bestaan, ik weet niet hoe, ik weet niet waar, ik
weet niet hoe lang reeds.
Vele geniale koppen zijn ondergegaan in de sleur van
het dagelijks levenslechts enkelen leverden de vruchten,
die zij eens in zoo ruimen overvloed belootden. Velen zagen
zich teleurgesteld in het leven, dat hun zoo poëtisch had
toegeschenen, en dat hun sleehts proza boodslechts zeer
weinigen zijn gelukkig geworden en tevreden.
„Melancholia
Binnenlandsch Nieuws.
Wordt Vervolgd.
Kuitenlandsch ieuws.
Gemengd Nieuws.
.1. v. d. 13.
Schagen, 26 Mei '88.
Gelijk uit achterst, adv. blijkt, zal morgen middag en
morgen avond alhier in het Noordhollandsch Koffiehuis optreden,
de Hongaarsche Zigeuner—Kapel, die in het buitenland in de
voornaamste steden en ook in ons land op verschillende plaat
sen met het meeste succes zich deed hooren. Maandag jl. gaf
deze kapel nog een concert in de parkzaal te Hoorn, welk
concert door de muziekkenners zeer gunstig werd beoordeeld
Bij menigeen is deze Kapel reeds gunstig bekend o.a. door zijn
optreden in het Panopticum te Amsterdam.
Spreekt men over Hongaarsche muziek dan denkt men on
willekeurig aan de beroemde Hongaarsche dansen van Joh.
Brahms, die au fond beschouwd „namaak" zijn. Thans is
men in de gelegenheid origineele-Hongaarsche muziek te hooren.
De laag gestelde entrée-prijs is voor geen enkelen muziek
minnaar bezwaar. In aanmerking nemende, welke zeer vleiende
recehsiën deze kapel o. a. in Duitschland verwierf, dan gelooven
wij niet voorbarig te zijn, met de veronderstelling te opperen,
dat men op dit concert ongetwijfeld veel kunstgenot zal smaken.
vroegte
brandde de boerenplaats
Belkmeerweg in de Zijpe,
Dinsdagmorgen in de
van J. Hz. Smit, staande aan den
geheel af.
-Tl? pTirüfll^ 's nr|bekend, c don inboedel werd nagenoeg
deren door typhus aangetast. Vreeselijke toestandDoch de
publieke liefdadigheid verloochende zich ook onder de Yankees
niet. Er werd een inzameling voor de ongelukkigen gehouden,
die veertig dollars opbracht. Thans moet het gezin goed in
verdiensten zijn.
Bij de weduwe S. de Vries, te Harderwijk, is een big
geboren, zeer zeker tot heden éénig in haar soort. De onder
kaak is langer dan de bovenkaak, ja zelfs over deze heenge
bogen. De neus heeft veel overeenkomst roet dien van een
mensch, terwijl het gezichtsorgaau vertegenwoordigd wordt door
één oog, dat zijn plaats vindt boven, juist midden in den neus.
Men schrijft uit oostelijk Drente
Daar de opbrengsten van den landbouw, welke alhier de
voornaamste bron van volksbestaan is, in onze eeuw alhier al
lengs minder aan de behoeften konden voldoen, heeft men zijne
toevlucht tot andere bronnen van verdiensten moeten nemen.
Op de zandgronden was het de keisteenen-industrie, welke in
die tekorten voorzien kon. Gedurende bijna eene halve eeuw is
er zeer veel gebruik gemaakt van het delven en uitvoeren van
keisteenen, die in alle marken, waar de Hondsrug ligt, over
vloedig aanwezig zijn. De keisteenen-uitvoer hield met de toe
neming van kanalen langen tijd gelijken tred. Zoodra een ka
naal naar een dorp werd aangelegd en er het dagelijksch verkeer
scheen te zullen toenemen was de handel in keisteenen de eerste,
welke er geopend werd. Zoo groot was het gebruik dat er van
het uitvoeren van keisteenen gemaakt werd, dat het spreek
woord of volkgezegde ontstond: „Men maakt van steenen brooden".
Voor duizenden guldens is hier allengs uitgevoerd, en nog in den
tegenwoordigen tijd is de keien-industrie zoo geanimeerd, dat
te Buinen ten vorige jare nog ruim duizend gulden voor de
keien uit een perceel heideveld werd besteed, waarna de koo-
pers deze keien nog moest laten opdelven en aan het kanaal
brengen.
Doch niet alleen als handelsartikel, ook in andere opzichten
heeft men hier de keien tot vele practische doeleinden aange
wend. Zoo zijn te Eeksloo groote omheiningen om het land
gebouwd, welke thans nog onaangetast zijn terwijl een geheel
van keien opgebouwd huis voor eenige jaren door een van
metselsteen opgetrokken huis is vervangen. In oude Drentsche
huizen zijn alle stijlen van het gebintwerk op zware keien ge
bouwd op de esschen zijn de scheidingsteekenen der belen
dende akkers door vaststaande keien aangeduid, en ook in de
heidevelden staan zware keien opgericht, die de scheidteekenen
of limieten uitmaken. Omtrent een paar dezer steenen verhaalt
men de volgende sage Er was tusschen de eigenaren van twee
marken geschil ontstaan, welke van de veelvuldig in het veld
liggende keien de juiste waren. Twee mannen, Waruer en Peter,
zwoeren, op straffe des hemels, dat zij de rechte steenen zou
den aanwijzen. Om echter hun eigen heideveld te vergrooten,
wezen zij valsche steenen aan en drie dagen later werden
zij met volslagen doodheid gestraft. Men wil dat de namen
doove Warner en doove Peter, die twee scheidsteenen in het
Zuiderveld dragen, aan deze volkssage ontleend zijn.
Onder hen, die in dif „nnrtoo,. J-«sei
naar Noord-Amerika vertrokken, bevond zich een arme familie,
bestaande uit man, vrouw, negen kinderen en de stokoude
moeder van den man. Hij had gezegd zijn oude moeder levens
lang te zullen onderhouden. Twee dagen na aankomst in de
nieuwe wereld stierf de oude ziel. Nu moesten alle reispennin
gen, de opbrengst van have en goed, die moesten strekken om
het goede gezin naar de plaats der bestemming te brengen,
worden uitgegeven om het lijk der oude vrouw te doen begra
ven. Tot overmaat van ramp werden man, vrouw en drie kin
derschoenen reeds was ontgroeid. Zoo had de jonge graaf
eenige oogenblikken in stomme bewondering het bekoorlijke
meisje aanschouwd, toen eensklaps het aanslaan van een hond
hem uit zijne overpeinzing opschrikte; een groote Leonberger
hond met gele manen en verstandige trouwe oogen, die aan
de voeten lag van het meisje, sprong nu op en liet den vreem
deling zijn tanden zien.
Het meisje keek den graaf verschrikt aan, terwijl een lichte
blos haar wangen kleurde. „Mijn hemel, ik fluisterde zij
en richtte zich terstond van hare plaats op.
De graaf boog beleefd voor de lieve schoone. „Ik verzoek
u verschooning, mijn mejuffrouw," zeide hij haperend
hij had „schoon kind" willen zeggen, maar het meisje had iets
gebiedends in hare houding, dat hem dergelijke vertrouwelijk
heid ontraadde „ik heb u zeker in uwe aangenaamste
droomen gestoord".
Antje, want geen andere dan de lieve molenaarsdochter,
was de jonge dame, keek den rijzige, schoone gestalte van
den vreemden, jongen man nieuwsgierig aan. Onwillekeurig
kwam de gedachte bij haar op, dat zij die donkere oogen
vroeger reeds had gezien, die nu met zoo onderdanigen blik
op haar rustten. »Toch niet," zeide zij eindelijk, „ik las slechts
een brief
„Des te meer betreur ik het, een onwelkom rustverstoorder
te zijn geweestmaar het was niet mijn schuld, lieve dame."
Antje lachte nu luidkeels. „Maar ik ben geen dame, vol
strekt nietmijn vader is de molenaar Sturm, van Almen-
rode," voegde zij er tot opheldering aan toe.
Graaf Wolf bloosde. Het jonge meisje had iets zoo lieftalligs
en daarbij ook van een beschaafde opvoeding getuigende in haar
geheele wezen, dat hij werkelijk meende te doen te hebben
met eene jonge dame uit de hoogere standen. Toch bleef hij
nu in eerbiedige houding en met ontbloot hoofd voor het
jonge meisje staan. Hij was anders in den omgang met het
vrouwelijk geslacht niet beschroomd, want men had hem overal
verw end, maar zonderling, tegenover deze jonge maagd gevoelde
hij zich onbeholpen en bedeesd en liet zelfs zijn gewone wijze
van schertsen hem in den steek.
Te Opijnen bij Tiel heeft men in eenen boomgaard, toe-
behoorende aan den burgemeester 1 »«-
boomen moedwillig- Uast Dovenaan den stam
~c
Twee boeren te Reuzel hebben zich door hun flink op
treden zeer verdienstelijk gemaakt. Een Duitscher, in de buurt
schap bedelende, kwam hun eenigszins verdacht voor. Zij volgden
hem op de hielen en zagen hem toen een huis bini. entreden,
dat tijdelijk onbewoond was. Weldra traden ook zij de woning
binnen en vonden den kerel druk aan 't werk. Hij had reeds
een kast opengebroken. De vrijwillige politiemannen namen het
heerschap gevangen en leverden hem aan de maréthaussée te
Bladel over.
Dezer dagen had te Maastricht een aardig voorval plaats.
Nadat reeds het huwelijk van 6 paren was voltrokken, wacht
ten de ambtenaren met ongeduld op het zevende en laatste
paar. Toen dit niet verscheen, zond men een bode en deze kwam
van de moeder der bruid terug met de boodschap, dat de hee-
ren niet behoefden te wachten, dat de bruidegom, een arbeids
man, na zijn loon getrokken te hebben, op den loop was gegaan
en verder niets van zich had laten hooren en dat het huwelijk
dus niet kon doorgaan
Een polderwerker ging Maandag naar zijn werk aan het
Merwede-kanaal, nabij den Leidschen weg, buiten Utrecht, en
zag aan eene sloot een ooievaar krampachtig zich heen en weer
bewegen. Hij liep naar het dier toe, pakte het zonder moeite
van den grond op, onderzocht het en merkte dat het een ko
geltje in het lijf nabij den staart gekregen had.
Onze werkman nam den gevleugelden invalide onder den arm
en liep er mee, besluiteloos, den weg op, toen hem een boer
tegenkwam, die den ooievaar dadelijk als het mannetje van het
paar, dat zich op zijne hofstee aan den Vleutenschen weg ge
nesteld heeft, herkende. De boer nam den ooievaar over "en
bracht hem naar de rijks-veeartsenijschool, alwaar men hem
door eene operatie hoopt te behouden.
Maar nu het wijfje, dat verlaten op het nest zit
Ook daar weet de boer raad op. Met een touw, dat over een
kastrol loopt, wordt van tijd tot tijd een mandje opgeheschen,
waarin zich een paar vischjes of kikkertjes bevinden. De ooie
vaar ledigt oogenblikkelijk het mandje, en weet zich, dank zij
die voortreffelijke verzorging, in haar droevig lot te schikken.
Centrum
Eene oude vrouw, wonende in een der huisjes aan de
Stallenkazerne te Breda, was aan het ziekbed, dat op den vloer
lag uitgestrekt, gekluisterd. De arme vrouw had eenigen tijd
geen huishuur kunnen betalen en nu besloot de eigenaar van
het huisje de ramen en deuren weg te nemen, aan welk plan
hij met behulp van eenige knechts uitvoering gaf, de vrouw
aan haar lot overlatende. Toen echter de maréchaussée zich met
de zaak bemoeide, heeft de eigenaar het huisje weer in den
vorigen toestand teruggebracht, hetgeen evenwel niet belette,
dat proces-verbaal tegen hem is opgemaakt. (N. B. C.)
Welielijlïscli IPolitiek: Overziclit.
Sedert zijne genezing van de acute verschijnselen, die de
kwaal vergezelden, wijdt de Duitsche keizer zich nu met ver
dubbelde werkzaamheid aan de regeeringszaken. Nadat het hem
vergund is geweest zonder merkbaar nadeelige gevolgen de ver
moeienissen te boven te komen, die de deelneming aan de
huwelijksplechtigheid van zijn tweeden zoon, prins Heinrich,
met prinses Irene von Hessen, na zich moesten slepen, heeft
de keizer zich geheel gewijd aan die militaire hervormingen,
die hem zoo zeer aan het hart liggen. Het schijnt, dat de Monarch
bij alle hoogwaardigheidsbekleeders niet die tegemoetkoming
ondervindt, op welk hij heeft gemeend te mogen rekenen. In
ieder geval meent men te weten, dat behalve de reeds plaats
geha 1 hebbende veranderingen, in de hoogere rangen van het
leger binuen korten of langeren tijd nog meerderen zullen vol
gen, waartoe zekere aanvragen om ontslag aanleiding gaven,
die reeds sedert Mei bij het Keizerlijke kabinet werden ingediend,
zonder tot nu afgedaan te zijn.
Al deze door den keizer met blijkbare voorliefde voorgenomen
militaire hervormingen passen niet bijzonder bij den pochenden
toon, dien de Duitsche vrijwillige-regeeringsbladeti sedert gerui-
men tijd in alle richtingen aanslaan. Het krijgt bijna den schijn,
als zou voor organen als de Kreuz-Zeitung, de Kölnische Zeitung
de Post en tutti quanti alleen nog de bekende Heiwegh'sche
brief aan Koning Eriedrich Wilhelm IV, als motto tot voor
beeld dienen:
„Vraag niet: waar zijn de vijanden?
De vijanden komen als de wind
Behoedt ons voor het Franktnkind
En voor den Czaar, uw zwager!"
Hiertegen moet nu niet aangevoerd worden, dat deze Her-
wegh'sche waarschuwing ook heden nog volle reden van bestaan
heeft, maar de vermaning op zich zelve is nog altijd'geen vol
doend bewijs, dat men de bovengenoemde bladen moet gelooven,
dat een oorlog voor de deur staat. Wat betreft de aangekondigde
verhoogde invoerrechten van graan uit Rusland in Duitschland,
zoo is dit spook verdwenen en mag men aannemen, dat de
vermelding er van een politieke handeling is geweest, om de
aandacht van het publiek zacht af te wenden bf van de mili
taire maatregelen van Oostenrijk—Hongarije in Gallicie, bf van
de Engelsch-Duitsche toenadering.
Wederom geheel anders is de verhouding ten opzichte van
de nieuwe maatregelen, door Duitschland genomen in de rijks-
landen, Elsasz—Lotharingen, omtrent het grensverkeer, en wel
op grond van een wet, die dagleekent uit de dagen der groote
Eransche revolutie. Men zal noch in Berlijn, noch in Straats
burg wanen, in de weder-instelling van de verjaarde pas
voorschriften het universeel geneesmiddel gevonden te hebben.
Men zal bij het wetgevend lichaam zonder twijfel zeer goed
ingelicht zijn omtrent de gebreken, die aan dat verouderde systeem
kleven. Maar men zal zeer zeker den bal niet misslaan, wan
neer men aanneemt, dat als eigenlijke grond voor het nemen
van dezen pseudo-veiligheidsmaatregel ten grondslag ligt, het
Touiucmcn, om den Franscheu op duidelijk, verstaanbare wijze
onder het tecugen, dat de Frankfortor-vrede niet moet
beschouwd worden als een ijdelen voorzorgsmaatregel en het
scheen hoog tijd, om de Parijzenaars aan het verstand te bren
gen, dat het verlies van Elsasz—Lotharingen een beslist reëel,
tastbaar en door niets te loochenen feit bleef. In één woord,
het voorbehoud, met hetwelk men de annexatie van de rijks-
landen bij Duitschland in de republiek erkende, moest op
ondubbelzinnige wijze uitgerukt worden uit den bodem van het
zeltbedrog, waarop het tierde en dat kan misschien alleen nog
bereikt worden door de pas—wet, die natuurlijk ook voor niet—
Franschen onaangenaamheden zal opleveren.
Den eersten tijd zal men in de Eransche Republiek als
altijd den schijn aannemen, aisot de geheele zaak slechts een
sluw berekende uitdaging der Franschen is, om hen te verlok
ken tot een domme streek. Maar met den tijd, wanneer die
soort van troost versleten is, zal men toch omtrent de paeda-
gogische draagkracht van de paswet zelfs op de Boulevards,
een duidelijk begrip krijgen, verondersteld namelijk, dat dé
ontwikkeling der binnenlandsche toestanden der republiek, den
politici aldaar nog tijd laat, om zich aan dergelijke rooreele
bespiegelingen over te geven. In Parijs loopt alles meer en meer
uit op een verschrikkelijk einde. Nu wil men, om zich tegen
het hand over hand toenemende Boulangisme te verzetten, door
eene „maatschappij der menschen- en burgerrechten," de'oude
macht der Jacobijnen-Club weder doen herleven. Met andere
woorden de duivel van den dictatuur moet door den Beëlzebub
der Convents (nationale vergaderingen) verdreven worden. Beide,
de duivel zoowel als Beëlzebub, zijn echter in even hoogé
mate de doodsvijanden van elke eerlijke bnrgelijke republiek
zooals Thiers en Gambetta zich die droomden en gelijk Carnot
nu trachtte te verwezenlijken. Deze republiek, tegelijkertijd
aangevallen door de vrienden van het dictatorschap, de Jacobij-
uen en de Monarchisten, mag wel een sterkere constitutie be
zitten, dan zij tot nu getoond heeft, om aan zulk een aanval
weerstand te kunnen bieden.
Een geheimzinnige ontdekking. Eenige boerenjongens, die
in een bosch bij het dorpje Catus (Frankrijk) aan 't spelen waren,
werden overvallen door een hevigeu stortregen en wind die aan
een orkaan grensden. Zij zochten eene schuilplaats en vonden
een gat in een heuveltje. Zij kropen er in, doch meenden uit de
donkere ruimte daarbinnen eeaig gesteun te booren; zelfs hoorden
ze flauw een stem roepen. Hevig verschrikt ijlden zij weg en
kwamen druipnat en ontsteld bjj hunne ouders aan, wien zij°ver-
haalden hetgeen zij gehoord hadden. De ouders stelden er den
veldwachter van in kennis en deze begaf zich met den boer en
zjjn jongens naar de plek in het bosch. De veldwachter wrong
zich door de opening en bij het licht van een lantaarntje dat hij
had medegenomen, ontdekte hij een menschelijk wezen dat met
een dik ijzerdraad aan een vooruitstekenden boomwortel was
vastgebonden. Dadelijk rende de man naar bet dorp terug en
haalde den burgemeester, een paar gravers en een vijl. Zij groeven