iMaar 'de 'kléine," die angstig naar den vader omziende, en ijverig voortdribbelend een winkeldeur bad overgesla gen. keerde terug en opende baar. Maar als hij intrad, struikelde hij en viel. De vader, die nu met zijn liedjes rondging, was dicht bij; maar in stede van het kind op te rapen, trapte hij het ter sluiks in de zijde „Stommeling!' hoorde ik hem mompelen op dien hatelijken toon, die door alles heendringt. Ik wilde toesnellen, maar de moeder was mij reeds voor. Zij raapte het kind op en kustte het. „Vader, vaderzei ze verwijtend. „Wat raakt het je klonk het barsch terug. „Ik mag met den jongen doen, wat ik wil." En hij keerde zich nijdig om. En de kleine, mot steelsch6n blik naar den ellendeling ziende, dribbelde weder ijverig voort, met het handje in de zijde en schreiende van de pijn. Even daarna kwam hij ook bij mij. Ik wilde geen geldstuk geven, waarvoor de vader zich drank zou kunnen koopenmaar ik kocht wat lekkernij en gaf het het kind. Hoe ik wenschte, dat gij het blijde gezichtje gezien had, waarmede hij het aan zijne moeder bracht, die er wat afnam en hem de rest terug gaf Zij zelve kwam mij bedankèn. „Het kind krijgt zoo weinig,", zei ze, en op haar zak wijzende„Dit blijft voor van avond." Ik gaf haar een kleinigheid en keerde mij af. En ik dacht aan die andere jonge vrouw en dat andere kind en aan ongestoord geluk en maar peinzen was geen kermiswerkIk ging achter de kramen om naar huis. En steeds maar zag ik die arme jonge vrouw voor mij, en dat lieve, kleine ventje want ik had het reeds lief gekregen, al had het ook, door den honger een spookachtig voorkomen. Was het toeval, dat ik weer die eerste jonge moeder moest ontmoeten met haar kind aan de hand, lachende en gelukkig? 01 Hoe ik op dat oogenblik de maatschappij haatte, die een dergelijk verschil dulddeHoe ik haar haatte, omdat ze tooneelen toeliet, als dat, wat ik daar even had bijgewoond. Ik bedacht niet, dat de politie niet overal kan zijn, waar zij vereischt wordt, maar vooral ik bedacht niet, dat er geen termen zijn, dat er geen straf is voor een man als deze, die zijn huisgezin vermoordt met het langzaam werkend vergift, dat hij de zijnen door ruwheid en dronkenschap toedient. Maar, als ter verzoening ging daar een kunstemaker langs mij heen, gekleed in eng tricot, dat slechts even door een kort versleten jasje was bedekt. Een kind van een jaar vijf, zes, zooals ook dat andere was, had hij op den arm. Het kleine lichaampje eveneens door tricot omsloten, was zorgvuldig tegen de koude beschermd door een warmen, zij 't ook ietwat ouden doeken zóó zacht rustte het hoofdje op des vaders schouder, en zóó liefdevol omvatte de gespierde arm de kleine ledematen, dat het me goed deed aan het hart. De man bleef staan voor een klein stalletje. Hij nam wat centen uit den zak van zijn dun jasjede arme, hij had er niet veelMaar hij had er toch nog genoeg, om een versnaperingetje te koopen voor zijn kind En toen hij het overgaf, lachte hij zoo gelukkig, en kustte den kleine zoo blijde op het voorhoofd Och, waarom had die andere, kleine knaap ook zulk een vader niet. .7. v. cl. B. Binnenlandsch Niemvs. Wordt Vervolgd. geklonken. Te vergeefs beproefde de huiswaarts keerende zich vrij te maken, van het beklemmende gevoel, hetwelk hem eensklaps had overvallen. Het was hem te moede, evenals voor menigen vreeselijken slag in den oorlog, waarbij het leven om leven gold. Eindelijk vatte hij moed en ging hij met versnelden tred naar den molen, waar hij wist, dat het liefste woonde, wat hij op de wereld bezat. Ook toen hij naderbij kwam, scheen de molen nog altijd uitgestorven. Het eerste levende wezen trof hij aan op den hof. Het was Sultan, de hond, die tot nu in de zon had liggen te droomen en nu gapend opstond en den nieuw aangekomene aanstaarde. Hij moest Martin herkennen, want hij kwam kwis pelstaartend naar onzen vriend toe. Maar hij deed geen vroolijk geblaf hooren, zooals vroeger, doch vergenoegde zich er mede, met nu de hand van den teruggekeerde, die hem streelde, te lekken." »Nu, waar is uwe meesteres, Sultan?" vroeg Martin. „Heeft zij zoo weinig verlangen naar mij, dat zij niet eens naar buiten komt om te zien welke vreemde wandelaar daar aan de deur klopt Alsof de hond hem geen antwoord wilde geven, keek het beest hem met stomme droefheid aan, maar in hetzelfde oogen blik werd de huisdeur geopend en kwam de molenaarsvrouw naar buiten. „Gegroet, moederriep Martin haar toe en was met een sprong bij haar. „Daar ben ik nu wederen waar is Antje Nu ontdekte hij, dat de molenaarsvrouw in het zwart gekleed was, alsof zij kortelings een lieve doode naar het kerkhof had gedragen. Een blik op het anders vriendelijke, gezonde gelaat der wakkere vrouw, die voor hem een tweede liefderijke moe der was geweest, onderrichtte den teruggekeerde, dat hoog roode randen de opgezwollen oogen der vrouw beschaduwden, een zeker teeken, dat zij in de laatste dagen veel en hevig geweend moest hebben. „Bij God, wat deert u, moeder riep Martin uit, terwijl ontzetting zich op zijn gelaat afteekende. „Is er iets gebeurd met Antje Het beangstigde zooeven reeds mijn hart, dat zij mij niet tegemoet gekomen is. Het vorige jaar heeft zij toch zoo hartelijk van mij afscheid genomen.' Moeder Martha zuchtte diep en kon het niet verhinderen, Schagen, 27 Juni 1888. Met het drama „De Negerhut van Oom Tom," bewerkt naar den roman van dien naam, heeft het gezelschap onder directie van den heer W. Hart, afscheid genomen van onze plaats. Zondagavond was de tent bepaald te klein, om alle bezoe kers te bergen en moest de heer Hart er zeker een driehon derdtal terugzenden. Het drama „De Negerhut van Oom Tom," werd door dit gezelschap met denzelfden ijver en ambitie opgevoerd, als wij van den heer Hart gewoon zijn. Ook dezen avond verwierf het zich den bijval van het zeer talrijke publiek eu toen de heer Hart, in de pauze zijn dank betuigende voor de talrijke opkomst en de vriendschappelijke belangstelling, gedurende de kermisweek hem betoond, beloofde een volgend jaar wederom met zijn gezelschap deze plaats te bezoeken, werd zijn „tot weerziens" dan ook met handgeklap beantwoord. Ook het gezelschap van den heer Wittkower Gerson, viel op zijn Matinee en Soiree van Zondag een buitengewoon talrijk bezoek ten deel en moest ook hier, aan een zeer groot aantal den toegang geweigerd worden. Wij willen hopen dat de uitstekende recette van Zondag voor den heer Gerson vergoed heeft, wat de minder gunstige recettes der vorige avonden voor dit uitstekend gezelschap onaangenaam maakte. De specialiteiten toch, die de heer Gerson op ver schillend gebied van kunst en sport hier heeft doen optreden, hebben door hunne verrichte werkzaamheden zich bij het kunst minnend publiek een zeer goeden naam verworven. Yerder roepen wij ook nog een tot weerzien toe aan den heer N. de Haas met zijn gezelschap, en aan den heer Bamberg. De heer de Haas blijft steeds de voor ons bevriende Holl. Komiek, die ditmaal door zijn nieuw programma heeft bewezen in zake Komische voordracht een specialiteit te zijn. De heer Bamberg, die mede een zeer druk bezoek heeft ge had, heeft beloofd aanstaande jaar onze kermis te zullen bezoeken met iets buitengewoon merkwaardigs op zijn gebied, hetgeen zeer zeker niet ten achter zal staan bij zijne dezer dagen ver toonde en door allen geroemde illusie Galathé. Aan de Universiteit te Leiden hebben met gunstig gevolg examen afgelegd de heeren R. Slot te Groenveld als candidaat in de letteren eu B. L. van Albada als candidaat in de medicijnen, beiden uit de gemeente St. Maarten. Sedert April is er in de gemeente St. Maarten en hare omgeving niet zooveel water gevallen, dat de grond overal tot op 2 c.M. diepte is bevochtigd geworden. Elke vurig gewenschte onweersbui dreef telkens naar eene andere streek over. De felle droogte geeft vrij spel aan de ontwikkeling van schadelijke insecten in boomen en in de veldgewassen, voornamelijk in de uien en paardeboonen, terwijl de landman een allertreurigsten hooioogst te ge moet ziet. Het 50-jarig bestaan van het Nuts-departement Hoogwoud zal door de leden op 3 Juli gevierd worden met een rijtoer over Winkel, Barsingerhorn, Schagen, Schagerbrug, Callantsoog, Zijpe langs de groote sloot, Schoorldam, Bergen, Heiloo, Alk maar en Heer Hugowaard. Maandagavond is de bliksem geslagen in eene boerenwo ning in den Beciuspolder onder Nieuw-Vosmeer. Langs den schoorsteen binnengekomen, nam hij zijnen uitweg door den muur, zonder brand te veroorzaken. Van de drie personen die zich in het vertrek bevonden, viel er een bewusteloos neer, vermoedelijk door de luchtdrukking, daar hij na eenigen tijd, zonder meer letsel bekomen te hebben, weder bijkwam. dat de tranen haar onafgebroken over de wangen rolden. „God zij met u, lieve jongen," riep zij uit met door snikken half verstikte stem. „Ik kan er niets aan veranderen, dat het zoo gekomen is gij moet daarom op mij niet boos zijn; mijn God," jammerde zij en bedekte het gelaat met beide handen. „Wie had het ook kunnen denken, dat zoo vreeselijk iets zou gebeuren." „Ja, wat is er dan om Gods wil gebeurd riep Martin uit, terwijl hij bleek als een doode werd. De sterke man begon te sidderen en hij moest zich aan den deurpost vasthouden, om niet in een te zakken. „Mijn vermoeden O God, is er met Antje een ongeluk geschied F' De goede vrouw wenkte met de eene hand naar de woonkamer. „Ga naar vader, beste jongen, hij zal het u zeggen. Het is nu reeds een week geleden, dat het vreeselijke plaats had maar ik kan het nog niet begrijpen. Lieve Hemel, ik heb het kind toch gekend van den eersten zucht, ik heb het toch zelve ter wereld gebracht Neen, sn dat ongeluk en de schande, o, dat kan ik niet overleven, zeg ik u, Martin." Juist verscheen Tobias Sturm in de deur. Toen hij Martin zag, liep hij op hem toe en gaf hem de hand. „Gegroet Mar tin," zeide hij op bijna vijandigen toon, en toen de jonge man hem aankeek, bespeurde hij de ontzettende verandering, die er op het gelaat van den wakkeren man had plaats gehad. Een verbitterde vijandige trek blonk uit zijn anders zoo welwillend gelaat, doch voor hij nog den tijd kon vinden een nieuwe vraag te doen, had de molenaar hem reeds bij de hand ge nomen en in de woonkamer getrokken. „Ik houd het niet langer uit," riep Martin, „zeg mij om Godswil, vader Sturm, waar is uw kind, waar is Antje Toen straalde er een verterende gloed uit de oogen van den mole naar. Hij rekte zich uit en stampte met den voet op den grond. „Spreek dien naam niet weder uit," antwoordde hij op doffen toon, „die is vervloekt tot in eeuwigheid mijn halve leven gaf ik er voor, wanneer ik de goddelooze deern nooit had j*ezien.« „Om Gods wil, vader Sturm," riep Martin vol ontzetting, „wat brouwt gij daar toch een wartaal ik kan het toch niet gelooven, dat gij spreekt van uw vleesch en bloed, van uw dochter." De molenaar knikte bevestigend met het hoofd. „Ik heb Te Kapel-Avezathe sloeg eergisteren middag de bliksem in den korenmolen, waardoor eene der roeden werd vernield en van biuneu kleine beschadigingen werden veroorzaakt. Op een half nur afstand van den molen werden in eene weide drie ossen doodelijk getroffen. De Haarl. Ct. meldt Reeds herhaaldelijk werden losse geruchten vernomen, vol gens welke ergens in de Haarlemmermeer eene minerale bron zou zijn ontdekt, zonder dat men echter het rechte van de zaak vernam. Wij kunnen thans mededeelen, dat werkelijk die geruchten niet geheel ongegrond waren. Vóór eenigen tijd n.1. werd de aandacht van enkele belang stellenden gevestigd op een bron in de Haarlemmermeer, waar van het water sterk ijzerhoudend werd bevonden. Een nader onderzoek bracht aan het licht, dat die bron reeds sedert vele jaren vloeit en, ook in zeer warme en droge zomers, dagelijks eenige duizend liter ijzerhoudend water levert, dat ook bij strenge koude of zeer hooge zomerwarmte steeds een constan ten warmtegraad behoudt. Te Zevenbergen sloeg gisteren namiddag de bliksem in het woonhuis van E, Eenige meubelen werden verbrijzeld, doch er ontstond geen brand. Te Zalt-Bommel barstte eergisteren namiddag boven de stad een onweder uit, dat geruimen tijd aanhield- Zware donder slagen, zooals er in langen tijd niet werden gehoord, vergezelden den met stroomen vallenden regen, terwijl er nu en dan hagel- steenen vielen zoo groot als knikkers. De bliksem doodde in eene weide eene koe van den heer Akkerman, en sloeg het boveneind uit den mast van een vaartuig, dat voor de stad in de Waal lag. Door Tesselsche blazerschuiten zijn bij het rogvisschen in hunne netten van den bodem der zee opgehaald een oud scheepskanon en een oud gebroken scheepsroer. Het kanon schijnt eeuwen oud te zijn en vormde als het ware eén klomp roest. Door eene onbekende oorzaak geraakte te Upendam eer gisteren de arbeiderswoning van J. K. aan den Purmerringdijk in brand. De vlammen grepen zoo fel om zich heen, dat binnen een uur het huis tot den grond was afgebrand. Huiseu inboe del waren voor een gering bedrag tegen brandschade verzekerd. Bijna niets is er gered. Het 25jarige jubilé van het nationaal zendingsfeest be looft dit jaar schitterend te worden. Op „Boekenrode" bij Haarlem, waar het 4 Juli zal gehouden worden, zullen zich 500 zangers eu zangeressen doen hooren. Als sprekers zullen optreden, onderstaande h.h., die de vol gende onderwerpen zullen behandelen üs. H. V. Hogerzeil re Amsterdam, Openingsr. Ds. S. H. Buytendijk te IJselstein „een en ander uit de geschiedenis van het Christelijk Nationaal Zendingsfeest"; G. van Asselt„de verschillende ervaringen van den Zendeling"; Dr. H. Barger te Amsterdam „de zen ding als teeken"; Dr. H. E. Daubanton te Heemstede„de Zending en de Wetenschap"; W. Baron van Doorn van West- kapelle te 's Gravenhage „ware bekeeriug"; Ds. W. H. Gispen te Amsterdam „de Zending als Christelijk volksbelang"; Ds. C. L. Laan te Rotterdam „de vrouw in het werk der Zen ding"; Mn. J. E. van Lennep te Amsterdam „het veelzijdig nut der Zondagsscholen"; T. M. Looman te Amsterdam: „ver slag der Zendingsvereenigingen"; Dr. J. J. P. Valeton, hoog leeraar te Utrecht: de „zending op deTangir-en Talauteilanden; Ds. J. P. G. Westhof te Amsterdam »de zending in Hoog- Toba op Sumatra"; Ds. J. H. Wiersma te Arasterdam „de laatste 12 jaren der negentiende eeuw"; Ds H. Wildeboer te Oude water„de gemeente des Heeren, een reddingsleger"; Ds. H. Malcomesius te Rotterdam eerste afscheidsrede"; Dr. G. J. van der Plier te 's Gravehage„Slotrede". geen kind meer," zeide hij met doffe stem. „Gij zijt mij welkom, Martin, gij zijt de eenige nog, die mij herinnert aan vroegere, gelukkiger tijden maar wanneer gij met mij vriendschap wilt houden, spreek dan nimmer meer dien naam uit. gij weet wel, wier naam ik bedoel O mijn God," weeklaagde hij toen en sloeg zich met gebalde vuist tegen het voorhoofd, „zij heeft mij zooveel leed berokkend, die goddelooze deernzij heeft mijn grijs hoofd overladen met smaad en schande, zoodat ik mijn huis bijna niet meer durf verlaten en het allerliefst nog in dit uur stierf.Maar zij zal haar loon krijgen", ging de ongelukkige man voort, „zij zal oogsten wat zij gezaaid heeftVloek over den schurk, die haar uit het ouderlijk huis heeft weggehaald, haar verblind en bekoord heeftVloek over hem Nog altijd vond Martin geen woorden, om de grenzelooze ontzetting uit te drukken, die de niet zeer gastvrije ontvangst op den molen bij hem had doen ontstaan. „Ben ik het, of ben ik het niet," riep hij eindelijk uit. „Heb ik niet al de lieve brieven van uw kind hier in mijn borstjak, heeft zij mij niet nog de vorige week geschreven en nu „Wel, zij is dood," viel Tobias Sturm hem barsch in de rede. „Het doet mij leed, arme jongen, dat gij nu tehuis komt," ging hij voort en reikte Martin de hand. „Bij mijn ziel, ik heb het niet gedacht ik heb in mijn domheid een heel ander plan gehad Nu, het moet zoo ook goed zijnik ben gewaarschuwd geweest en mijne vrouw ook." Hij zuchtte zwaar en liep eensklaps naar de kast in den muur en kwam daarop met twee brieven naar Martin. „Daar, lees," gebood hij. „Dat is allés, wat zij ons heeft nagelaten, die goddelooze deern, „van al ons geluk en hopen De eene brief is aan u, ik weet nog niet, wat daarin, staat maar den ander heeft mijne vrouw open in haar kamer gevonden, toen de deern op zekeren morgen niet naar beneden kwam Weg was zij, weggevlogen als een vogel, zeg ik u, Martin O, dat men van zijn eigen vleesch en bloed zooveel schande moet beleven," riep hij tandenknarsend uit en stampvoette van drift. „Ik wenschte wel, dat zij nooit geboren was, in plaats van nu zooveel ellende over mijn huis gebracht te zien."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 2