En yergeef ons onze sclnlflen!
Dt, derdag, 5 Juli 1383.
31ste Jaargang. Ho. 2208.
JACHT.
Een bekende onbekende.
UitgeverJ. WINKEL.
Bureau: üCHACiM, Laan. I>, 5.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
ZIJIAALD.
XYI.
Een vreemde titel niet waar? Hij klinkt raadselachtig
en toch niet ongewoon. Sedert eenigen tijd heeft men, om
groote en kleine kinderen te oefenen in scherpzinnigheid
eene soort van vragen verzonnen, die feitelijk op speculatie
gegrond zijn. Wie kent ze niet, eerst die plaatjes, en daarna
de grove houtsneden, op sigarenzakjes overgebracht, die
als lokvogels worden gebruikt'? Zijn de kinderen er niet
dol op en smeeken ze vaders of broeders of bekenden niet,
om sigaren te mogen halen in zoo'n winkel, al waar de
sigaren worden algeleverd in zakjes, prijkende aan de eene
zijde met opgave van naam en woonplaats van den ver-
kooper en vertoonende aan den anderen kant eene soort
van gravure, onder welke te lezen staatWaar is de ezel
of de beer of de man Dan is 't een waar genot, om zulk
een raadsel op te lossen. Gewoonlijk smaakt men de aan
gename voldoening, dat men den onbekende vindt, en wat
is 't niet eene bron van trots voor het kind, wanneer
enkele huisgenooten moeten erkennen, dat zij het raadsel
met geen mogelijkheid kunnen oplossenZeer dikwijls zijn
ze als met de haren er bij gescheurd en komt men tot de
conclusie, dat het vernuft van den uitvinder was uitgeput,
maar nu en dan moet men den teekenaar bewonderen.
Maar hoe het ook zij, men eindigt, met het onbekende te
vinden en dit is op zich zeiven beschouwd, reeds veel
waard, want waarlijkmen vindt immers niet altijd, wat
men zoekt.
Is er een misdaad gepleegd, dan eindigt het relaas in
de nieuwsbladen gewoonlijk met de woordende justitie
doet onderzoek. Dtc onderzoek leidt in de meeste gevallen
tot de ontdekking der schuldigen en 't behoort tot de zeld
zaamheden, wanneer de daders totaal onbekend blijven en
zich aan 't scherpziend oog d8r gerechtigheid weten te ont
trekken. Noch het eerste, noch het tweede geval had ik
op 't oog, toen ik den titel van dit opstel neer schreef. Ik
bedoelde eenen onbekende, die gewoonlijk onbekend blijft,
waarvan het bekend is, dat hij steeds onbekend is en blijft.
Spreek ik nu nog raadselachtiger, dan wil ik u spoedig
uit den droom helpen en zeggen, wien ik bedoel. Ik dacht
aan iemand, die den zeer korten naam van men draagt.
Onophoudelijk leest men berichten, waarvan de aanhef
luidtmen zegt, men verneemt, men beweert en doe dan
maar gerust de vraag: wie is toch die men Gij kunt het
vragen, maar een goed, volledig antwoord bekomt gij nooit.
Hij of zij is iemand, die zich op zulk eene slimme wijze
weet te verbergen, dat gij vruchtelooze moeite aanwendt,
om hem uit te vinden. „Dat zou ik toch wel eens willen
zien" roept gij vol zelfvertrouwen uit. „Als men 't een of
ander van mij had gezegd, zou ik niet rusten, voor ik den
lasteraar had gevonden."
Ik neem aan, dat gij u dit voorstelt, u daarvan overtuigd
houdt, maar laat mij uit de massa voorbeelden van bet
tegendeel, die ik zou kunnen aanhalen, er op goed geluk
af maar één nemen.
Mijnheer Anker is een koopman, die groote zaken drijft
en als welgesteld bekend staat. Op zekeren dag komt hij
in hoogst opwonden stemming thuis. Zijne vrouw ziet de
onweerswolken op zijn gelaat en vol bezorgdheid waagt zij
het om te vragen, wat hem deert.
,,'tls een schandaal" roept de heer Anker terwijl hij
zenuwachtig de kamer op en neer loopt. „Maar ik zal 't
dadelijk onderzoeken. Ik zal zien, of men iemands goeden
naam zoo maar mag bevlekken 1"
„Maar zeg dan toch, beste manwat het is" zegt de
vrouw.
Haar man rukt een krant uit zijn zak, opent die, terwijl
SCHA6ER
A iïertsntie-
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoenidat- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEH-
TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
Ter Secretarie dezer gemeente zijn inlichtingen te bekomen
omtrent een alhier gevonden
De Burgemeester der gemeente Schagen
Brengt ter kennis van belanghebbenden, het navolgende
De Commissaris des Konings in Noord-holland.
Gezien het besluit van gedeputeerde Staten dier provincie
van 20 dezer no. 20
Gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857 (Staatsblad no. 87);
Brengt ter kennis van belanghebbenden
Dat de jacht op waterwild in den kring, begrepen binnen
den Westfrieschen omringdijk en in de gemeenten Petten en
Oallantsoog zal worden geopend op Maandag 16 Juli 1888 en
in de overige deelen der provincie op Woensdag 1 Augustus 1888.
En zal dit besluit in het Provinciaal blad worden geplaatst
en in alle gemeenten van Noord-Holland worden aangeplakt.
Haarlem, 28 Juni 1888.
De Commissaris des Konings voornoemd,
(Get:) Schorer.
Schagen, 3 Juli 1888.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
Roman van GEORGE HöCKER.
32.)
Eenige nieuwsgierige ledigloopers, gelijk die overal in de
straten te vinden zijn, hadden in een oogwenk een dubbele
rij gevormd tusschen het rijtuig en het kerkportaal. Zij maak
ten hunne hatelijke opmerkingen er over, dat de jonge tengere
vrouw aan den arm van den slanken jonkman beefde, als hui
verde zij van koude, terwijl toch een onbeschrijfelijk zalig lachje
om hare rooskleurige lippen speelde.
Het jonge paar had slechts weinige schreden te doen, en
verdween in het stille bedehuis. Er heerschte in het kerk
gebouw een schemerachtige duisternis. In de nabijheid van het
altaar brandden in een halven cirkel groote kaarsen. Bij hun
tooverachtig schijnsel herkennen wij in het jonge paar den
toekomstigen majoraatsheer van Wolfenstein en schoon-Antje,
de dochter van den molenaar van Almenrode.
Voor het altaar wachtte reeds een oud, gebogen man in
priesterkleeding. Met onverschilligen, kouden blik liet hij de
oogen over het jonge paar gaan, nadat hij diens eerbiedigen
groet met een vluchtig lachje had beantwoord. Eerst toen de
blik van den ouden man de lieve, zedige verschijning der jonge
bruid trof, werd hij zachter en milder. De oude priester had
zijn leven lang in de kleine kerk gearbeid en daarbij zelfs
veel schoons gedurende dit lange tijdvak aanschouwd; hoe velen
waren voor hem met de heiligste gevoelens van zoet geluk
zijn altaar genaderd, hoe velen ook met een gelaat, zoo koud
en versteend, als het maar door de bitterste vertwijfeling van
het hart gestempeld kon worden; maar de oude man herinnerde
zich niet ooit in zijn leven, zulk een bekoorlijk, onschuldig
schepsel voor zich te hebben zien verschijnen, om zich door
hem te laten vereenigen in den onverbreekbareu band des
huwelijks. Deze zoo eenvoudige plechtigheid, waarbij zelfs de
getuigen ontbraken, die alzoo geheel in het geheim en ver
borgen moest geschieden, had zelfs voor den in zijn ambt
verstompten priester iets zonderling treffends. Men moest den
schoousten dag van zijn leven niet in het geheim vieren. Het
is jammerlijk, wanneer men de bezieling, die twee harten in
een slag saamverbindt, gelijk een sluwen dief met den sluier
des geheims moet omhullen. Daarvan komt in den regel niet
veel goeds, want zulke verbonden, in overijling gesloten,
meer uit vluchtige, zinelijken bekooring, dan uit werkelijke,
opofferende liefde tezamen gekoppeld, brengen in het vervolg
zelfs meestal zeer bittere tranen van berouw.
Misschien dacht ook de oude priester daaraan, toen zijn
blik deelnemend rustte op de lieflijke vrouwengestalte vóór
hem.
Een klein orgel liet nu zijn magere toonen hooren,
maar hoe trillend de toonen ook klonken, zij maakten op
Antje's hart een plechtigen indruk. Met heilige aandoening
was zij voor het altaar op het eenvoudige kussen nedergeknield;
zij had de handen voor de borst saamgevouwen en keek met
deemoedigheid voor zich neder. Van hetgeen de oude man nu
zeide, verstond het jonge meisje geen woord. Maar zelfs wan
neer de priester de taal eens engels had gesproken, zou zij
nauwelijks naar hem geluisterd hebben; zij was zeer aange
daan door de wijding van het oogenblik, die over haar geheele
verdere leven besliste en een keerpunt in haar leven vormde.
Eerst als de naast haar geknielden jokman haar aanraakte,
begreep zij dat nu de ringen verwisseld moesten worden.
Als zij het blinkend metaal aan haren vinger voelde, voer
haar een rilling door de leden en keek zij den ouden priester
voor de eerste maal in de oogen. Deze moest het smeekgebed
in haren blik verstaan hebben, want hij breidde zegenend
beide handen over haar uit. Ootmoedig boog Autje haar
blond gelokt hoofd en bad in stilte; daarna liet zij het gewil
lig begaan, dat Wolf haar hartstochtelijk in de armen sloot en
hare lippen met vurige kussen der liefde bedekte.
Het was haar zoo onbeschrijfelijk zoet en heilig te moede.
Een zachte weemoed, die gewoonlijk het heiligste geluk pr-
gezelt, had zich meester gemaakt van haar gemoed; zij was
zoo gelukzalig in dit oogenblik, dat zij gestorven zou zijn,
zonder ook maar een enkel morrend woord te lispelen. De
herinneringen aan hare kindsheid lagen ver achter het tegen
woordige, zij gevoelde zich zoo geheel en al één met den man,
die haar zooeven in de armen hield, dat zij niet eens meer
kon denken aan het harteleed, dat zij natuurlijkerwijze haren
ouders moest berokkend hebben. Zij had slechts ééne gedachte:
Wolf liet te hebben, hem toe te behooren voor tijd en eeuwig
heid.
Het jonge paar verliet nu de kerk. De paarden trokken
weder aan, en de jonge vrouw gevoelde zich bevangen door
een zoeten, gelukkigen droom, toen zij naast haar echtgenoot
zittende, in diens armen rustte en de oogen sloot. Of zooveel
geluk ook eeuwig duren zou
Terzelfder tijd trachtte ook Martin Katzenberger zijn toe
komstig lot te bepalen. Hij was niet meer de vroolijke, vrien
delijke jonkman, die hij nog was bij zijn terugkomst. Een
duistere, wrevelige trek lag op zijn anders zoo open gelaat en
de lippen om zijnen mond schenen zoo onwrikbaar, alsof zij
zich nimmer weder tot een blijden lach zouden kunnen
plooien.
Hoe zeer Martin geleden had, sedert het bewustzijn in hem
doorgedrongen was, de geliefde zjjns harten voor altijd en
eeuwig verloren te hebben, dat wi.t alleen de Almachtige.
Martin was te lomp en te onbeschaafd, dan dat hij in woorden
zou hebben kunnen uitdrukken, wat zijn hart folterde, maar
zelfs al had hij in zulk een mate de kunst der rede verstaan,
aan wien had hij dan de ongehoorde smart, de vreeselijke
teleurgestelling, die zijn hart had ondergaan, kunnen uitstorten
Den molenaar mocht men niet over zijn kind spreken. Hij was een
onverzettelijke, trotsche man, die hoog liep met tucht en eer
baarheid. Met afkeurend hoofdschudden had hij reeds de laatste
maand opgemerkt, dat zijn kind anders geworden was, dan dat
hij het gaarne zag; doch nadat zij bij nacht en ontijden uit
zijn huis gevlucht was, kende hij haar eenvoudig niet meer.
Hij was geen van die liefhebbende naturen, die alles vergeven
en vergeten kunnen; de ware en echte liefde was aan zijn hart
vreemd gebleven; wat hem tot zijn kind had aangetrokken
was slechts een gevoel van trotsche teederheid geweest. Nu
hij met zijne verwachtingen had schipbreuk geleden, wilde hij
de ondankbare vergeten. Voor geene verontschuldiging was hij
toegankelijk, hij dacht er niet aan, dat hij in de eerste plaats
voor het hem veroorzaakte verdriet den ontvoerder van zijn kind
had aan te klagen; hij verzette zich met kracht tegen de gedachte
dat Antje eigenlijk slechts een eenvoudig, zwak, onervaren
meisje was, dat in vergeeflijke zwakheid had toegegeven aan
de influisteringen van een in het geheim beminden man en
zich door diens schuld had laten verleiden tot eene onbezon
nenheid. Tobias Sturm hield zich onverbiddelijk vast aan de
overtuiging dat zijn huis, de eer van zijn naam door de han
delswijze van Antje, die nu het dagelijks gesprek uitmaakte
van de streek, waar hij woonde, een onuitwisehbare schande
was betrokkend. De bezoedelaarster zijner eer wilde hij echter
niet meer kennen.
Als derhalve op zekeren morgen een brief, die het post
merk »Calais« droeg, hem door den postlooper gebracht was
geworden en het met bevende hand geschreven adres hem
verkundde, dat geene andere, dan de van hem weggeloopen
dochter de schrijfster was, toen had hij met ijskoude beslistheid
het schrijven verfrommeld en het ongeopend en ongelezen in
de vlammen van het haardvuur geworpen. Eveuzoo was het
gegaan met een tweede en derde schrijven toen was
er geen brief meer gekomen.
Maar ook bij de molenaarsvrouw vond Martin met zijn
gewond, verbrijzeld hart, geen troost. De arme vrouw, die onder
de verwijten van haren ruwen man nu zelfs veel te lijden had,
zocht haar eenigen troost in geween. Zij was buitengewoon lijk
aan tranen en wilde wel beklaagd zijn, doch had voor den
bedrogen jongen man geen enkel woord van medelijden.
Zoo stond Martin met zijn hevige smart alleen. Hij was
ook man genoeg, om zich met geweld te ontrukken aan de
doffe verslagenheid, die hem in den beginne had overmeesterd,