Wordt Vervolgd. zijn handen beven en met den vinger op eenige regels wijzende, zegt hij „Lees, wat men daar durft zeggen 1" Ontsteld over de opgewondenheid van haren man leest ze daar„Men verneemt, dat ook eenige onzer stadge- nooten bij 't faillissement in Amsternam betrokken zijn, en dat vooral de heer Anker zeer zware verliezen heeft gele den, zoodat hij waarschijnlijk zijne zaken niet zal kunnen voortzetten Nu kan de vrouw 't begrijpen. Verbaasd staart zij haren man aaD, die haar op zijne beurt vragend aanziet en ein delijk uitbarst „Wat een allergemeenste streek. Al mijn krediet in den geheelen omtrek bederven Al kan ik bewijzen, dat het zoo niet is, kwaad doet het mij toch. Vooral tegenwoordig, nu er zoo menigeen wrak staat, gelooft men die dingen dadelijk. Maar hij zal 't mij waar maken, die uitgever. Als ik maar wist, wie zijn correspondent was. Weten moet ik het." Mijnheer Anker vertrok nog dienzelfden dag naar de stad, waar het dagblad werd uitgegeven. In den beginne gaf de uitgever ontwijkende antwoorden, maar toen Anker met eene aanklacht bij de rechtbank dreigde, bekende hij eindelijk, dat het bericht hem door zijnen correspondent, den heer Bremmer was toegezonden, en hij er natuurlijk niets kwaads in had eevonden, om het bericht op te nemen. Zie zoonu was hij op 't spoorDien onverlaat zou hij weten te straffen. In de stad teruggekeerd is zijn eerste gang naar den heer Bremmer, dien hij thuis treft. Hoowel hij niet zoo opgewonden is als 's morgens, is hij toch nog alles behalve beleefd en vriendelijk, toen hij in de tegenwoor digheid van den misdadiger is toegelaten. Op barschen toon legt hij hem de reden van zijn bezoek bloot en eischt, dat hij hem op staanden voet den naam zal Doemen van den lasteraar, die zulke geruchten uitstrooit. Bremmer is niet zeer genegen, om aan zijn verzoek te voldoen en biedt den gekrenkten man aan, om in een volgend nummer het gezegde te herroepen, maar daarmede is Auker niet voldaan. Hij wil en moet en zal weten, hoe Bremmer aan dat bericht gekomen is. Eindelijk wordt den correspondent het mos zoo op de keel gezet, dat hij uitroept„Als gij 't dan weten moet, wel nu, van Norden, de houtkooper heeft het mij verteld en verwonderde zich, dat ik 't nog niet had gehoord. Dat valt Anker tegen. Van zulk iemand als van Norden had hij dit het aller minst verwacht. Welke reden mag hij hiervoor hebben Dadelijk naar hem toe. Op niet zeer vriendelijken toon vraagt hij om opheldering en wat zegt van Norden? „Anker!" zegt hij, „'t spijt me, .dat het ge beurd is. Een paar dagen geleden ontmoet ik Bremmer en over 't faillissement sprekende, vertel ik hem, dat ik op de sociëteit te Nederveen eenige heeren daar over hoorde praten en ik tot mijne verbazing hoorde beweeren, dat gij er zoo in betrokken waart. Nu heeft Bremmer daar weer dadelijk van geprofiteerd, om er munt uit te slaan". „Maar wie vertelden dat dan?" „Dat kan ik je niet zeggen, 't Leken wel aannemers 1 Als ik had kunnen voorzien, dat het die gevolgen had gehad, zou ik wel gezwegen hebben. Ik heb 't zoo terloops zonder eenige kwade bedoeling mij laten ontvallen Zie daar één voorbeeld, waarbij ik vraag": wie is men? waar is men? Zoek hem piaar. Gij denkt hem te grijpen en eindelijk verdwijnt hi) en krimpt in een als tot een schim, zoodat gij 't moet opgeven. Deutinchem. JE», v. tl. Velde Mz. Ifinnenlandseh Nieuws. Jongstleden Maandag heeft in de Doopsgezinde kerk te Barsingerhorn een vergelijkend examen plaats gehad ran solli citanten naar de betrekking van Organist bij de Doopsgezinde gemeente aldaar, tnsschen de heeren M. Lürsen van Wormerveer, Perrin, W. de Vries en C. Pameijer van Amsterdam, J. Zwart van Sint Maartensbrug, F. Ad. N. Brandts Buijs van Deventer, G. A. J. ter Linden van Elburg, A. Kooger van Alkmaar en H. Stapel Pz. van Monnickendam. Tot organist is benoemd de heer J. Zwart. Bij de beoordeeling werd de kerkeraad bijgestaan door den heer Utermöhlen, organist en muziekleeraar te Hoorn. Des avonds had een vergelijkend examen plaats voor de betrekking van voorzanger bij de Doopsgez. gemeente en werd diensYolgens voorloopig benoemd, de heer J. Westerman van Barsingerhorn. Door de Vereeniging „Het Nederlandsche Bundvee—Stam boek" is onderstaande missieve gericht aan belanghebbenden en belangstellenden in den Nederlandschen veestapel .Mijne Heeren I In 1889 worden alle Natiën opgeroepen, om te Perija deel te nemen aan de groote Internationale Tentoonstelling, die dan in die wereldstad zal worden gehouden. Algemeen is het bekend, dat de Nederlandsche Regeering niet voornemens is daaraan officieel deel te nemen. Velen hebben zich afgevraagd: Zal nu Nederland door atwezigheidschitteren Wij hopen en vertrouwen van neen! Een particuliere Commissie toch heeft zich samengesteld, om de belangen der Nederlandsche inzenders te behartigen, en die Commissie treedt bij de Parijssche Commissie als zoodanig op en is door laatstgenoemde erkend. Met die Commissie samen te werken, was ook het doel van het besluit der Algemeene Vergadering van de Vereeniging „Het Nederlandsche Rundvee- Stamboek", op 28 Mei j.1. te Amstffrdam genomen, om de inzending van rundvee op de bedoelde Tentoonstelling zooveel mogelijk te bevorderen. Nattig, ja noodig, wordt toch geacht om onzen zoo beroemden Nederlandschen veestapel op dien internationalen wedstrijd waardig te doen vertegenwoordigen, om den vreemdeling te toonen de goede eigenschappen van ons vee, en vooral ook, om geen poging na te laten, om te trachten den achteruitgaanden toestand van onzen landbouwer en veehouder weder te verbeteren. Maar om aan het voornemen gevolg te geven, ontbreken aan onze Vereeniging de noodige fondsen. Wel heeft de Algemeene Vergadering besloten eene bijdrage van f 500.uit de kas der Vereeniging te geven en voor f 500. deel te nemen in een waarborgfonds, doch dat bedrag is natuurlijk verre van voldoende om de hoog noodige kosten te bestrijden. Het is daarom dat het Hoofdbestuur der Vereeniging „Het Nederlandsche Rundvee-Stamboek" deze richt tot alle Besturen van onze Nederlandsche Maatschappijen en Vcreenigingeu, die zich bevordering van Veeteelt ten doel stellen, tot alle belanghebbenden, tot alle belangstellenden in onzen veestapel, met dringend verzoek door het geven van bijdragen of door het nemen van één of meer aandeelen in het waarborgfonds deze zoo gewichtige zaak te steunen. Wanneer men zich herinnert op welk een schitterende wijze Frankrijk is vertegenwoordigd geweest op onze Internationale Landbouwtentoonstelling in 1884 te Amsterdam, dan zal men het ook zeker willen aanmoedigen dat, nu Nederland van Frankrijk de uitnoodiging ontvangt, eene ons Vaderland waardige verzameling rundvee op die Wereldtentoonstelling wordt ingezonden. In die afwachting en met de overtuiging, dat afwezigheid van ons vee na- deelig voor ons Vaderland zoude zijn, bieden wij nevensstaand Inschrijvingsbiljet aan, met beleefd verzoek dat vóór 1 Augustus a.s. aan den Algemeenen Secretaris der Vereeniging terug te zenden. Het Hoofdbestuur der Vereeniging „Het Nederlandsche Rundvee-Stamboek", J. Breebaart Kz., Voorzitter. P. F. L. Waldeck, Alg. Secretaris." Dinsdag j.1. brachten de leden van het Nuts-Departe- ment „Hoogwoud" met hunne Dames een bezoek aan Callants- oog. Hadden velen der Heeren en wellicht ook eenige Dames toen zij dat rijtoertje bepaalden, zich bij voorbaat verheugd met de gedachten aan het nemen van een heerlijk zeebad, jammer genoeg was daarvan geen sprake. Een stevige westenwind, afgewisseld met regenbuien, die ons meer aan den Herfst dan aan eene heerlijke Julimaand deden denken, maakten eene wandeling langs het strand wel wat al te frisch en het nemen van een zeebad onmogelijk. Toch zullen velen zich hebben verlustigd bij den woesten aan blik die de zee onder zulke weersomstandigheden aanbiedt. In weerwil van alle weer en wind beklommen velen de hoogste duinen, om vandaar het woedende element des te beter te kunnen gadeslaan. Na omstreeks 3 nren aldaar te hebben vertoefd, vertrok het gezelschap weder, met het doel, over Zijpe, Schoorldam, Ber gen, Heiloo, Alkmaar en HeerHugowaard, naar huis terug te keeren. Te Nieuwediep is Zondag een moordaanslag gepleegd. De stoker 2e klasse der marine, Spatenboom, viel twee meisjes, waarvan een zijn beminde was, op straat met een dolkmes aan. Een der meisjes bracht hij een wonde aan de hand toe, de andere werd ernstig in hare linkerzijde in de nabijheid van het hart gekwetst. De dader is door de wacht der mariniers gevan gen genomen en naar het wachtschip gebracht. De historische optocht, die, ter gelegenheid van den te vieren „Prinsessedag" te Amsterdam zal gehouden worden, belooft zeer schitterend te zullen zijn. De stoet, die meer dan 130 gekostumeerde deelnemers, waarvan velen te paard, zal tellen, zal tot onderwerp hebben :„üe Nassau's en de Nederlanden", en verdeeld zijn in acht groepeD, even zoovele hoofdmomenten voorstellende uit onze vaderlandsche ge schiedenis. Eerstdaags zal bekend worden gemaakt, waar de regelingscommissie zal zitting nemen. In den omtrek van Zwolle vindt men zooveel mollen, dat de boeren voor eiken mol, dien men in hun land machtig wordt en bij hen thuis brengt, 10 cents geven. De Tweede Kamer is bijeengeroepen tegen Dinsdag 10 Juli, des namiddags te 2 uren. Gedurende het tweede kwartaal dezes jaars zijn alleen van Arasterdam 3947 landverhuizers naar New-York vertrokken. Te Empe (Voorst) leeft eene vrouw, Jacobina Berends genaamd, die bij hare kleindochter inwoont. Zij is geboren 15 Januari 1788 en nog in het bezit van al hare geestvermogens. Zaterdag had ten huize van den heer G. P. J. Klep op den Haagdijk te Breda een droerig ongeluk plaats. Nadat des avonds eene der dienstboden de kinderen naar hunne slaapkamer had gebracht, werd een oogenblik later mevrouw Klep opge schrikt door het geroep om hulp. Naar boven ijlende, ontdekte zij haar ruim vijfjarig zoontje, dat met behulp van lucifers eene courant had in brand gestoken, in lichte laaie, op welk gezicht de moeder in bezwijming viel en daardoor niet in staat was hulp te verleenen. Op het voordurend geschreeuw van den ongelukkigen knaap kwam er spoedig andere hulp dagen, en werden de vlammen gebluscht en onmiddellijk geneeskundige hulp ingeroepen. Het mocht helaas weinig baten. Reeds den volgenden dag overleed het aanvallige kind na smartelijk lijden. (N. B. C.) Omtrent een geval, hetwelk dezer dagen te Roon heeft plaats gehad en waarhij sprake was van vermoedelijke poging tot vergiftiging, verneemt men het volgende. Bastiaan Sloter, arbeider, was des namiddags in den Zeegen- polder, onder Roon, aan het werk met drie andere werklieden. Ieder had eene kruik water bij zich. Nadat die kruiken onder het werk geledigd waren, hadden zij die weder met water ge vuld. Sloter had de zijne na die vulling achter een hoop stroo gelegd. Eenigen tijd later er weer naar toe gegaan zijnde om nog eens te drinken, bemerkte hij dat er damp en eene zwafel- of phosphoorachtige lucht uit kwam. Dit verwonderde hem te meer, omdat hij duidelijk gezien had, niets anders dan schoon water er in te hebben gekregen. Twee zijner medearbeiders had den intusschen gezien, dat huu kameraad L. zich tweemaal van de anderen had verwijderd en eene poos achter den hoop stroo was geweest, waar Bastiaan Sloter zijne nieuwgevulde kruik had uedergelegd. Naar aanleiding van een vroeger voorval ont stond er nu bij de anderen dadelijk verdenking tegen L. Deze, dit misschien bemerkende, heeft hem toen de kruik uit de handen genomen en aan den slootkant tweemaal uitgespoeld. Evenwel, ook daarna kwam er nog diezelfde leelijke lucht uit, en toen had een der anderen bemerkt, dat er iets vreemds in was blijven hangen. De kruik werd hem daarom afgenomen en des avonds na het werk in stukken geslagen, om te zien wat er toch in was. Dit geschiedde in tegenwoordigheid eener jongedochter, die eerst, evenals de anderen, uit de kruik damp zag opstijgen en na bet verbreken der kruik een opgerold zoo genaamd spekwortelblad tevoorschijn zag komen, dat vol gaatjes was en de bovengenoemde onaangename sterke lucht en uit waseming verspreidde. Eergisteren zijn al de bovenbedoelde per sonen door de rechtlijke autoriteit te Dordrecht in verhoor genomen. Door den heer Domela Nieuwenhuis is een voorstel van wet ingediend tot het nemen van maatregelen tegen de gedwon gen winkeluering. De artikelen luiden Art. 1. Zij, die personen in dienst hebben^ zijn verplicht het volle bedrag van het bedongen loon wekelijks en in algemeen gangbare Nederlandsche munt uit te betalen. Uitgezonderd hiervan zijn inwonende dienstboden. Art. 2. Het loon mag niet worden uitbetaald op plaatsen, waar sterke drank wordt verkocht. Art. 3. Alleen bij schade, toegebracht door de schuld vau deu arbeider, kan van het loon een deel worden gekort en afgehou den door den werkgever. Over de vraag of de schade is toegebracht door de schuld van deu arbeider en over de hoegrootheid van het bedrag der schade wordt beslist door eene commissie, bestaande uit een gelijk getal werkbazen uit het vak, gekozen door den werkgever en werklieden uit het vak, gekozen door den betrokken arbeider; deze kiest buiten haar midden een voorzitter, die als zoodanig mede stem heeft. Art. 4. Het is den werkgevers verboden eenigerlei dwang, hetzij direct, het zij indirect, op hunne arbeiders uit te oefenen, ten einde hen te bewegen tot het aankoopen van waren in winkels, hetzij direct, betzij indirect, door hen gedreven. Art. 5. Ingeval de werkgevers zeiven of personen, die tot hen in eenigerlei dienstbetrekking of in betrekking van bloed verwantschap of zwagerschap staan, een winkel drijven of in eene winkelnering zijn betrokken, mogen de waren in die winkels niet hooger verkocht worden dan wordt bepaald in een tarief toen het bewustzijn bij hem was helder geworden, dat de liefde, die hij zoo getrouw gedurende zijne afwezigheid van het vaderland in zijn hart bewaard had, niets was geweest dan een vroom bedrog; dat het meisje, voor wiens lach hij met vreugde zijn bloed zou hebben gestort, het van haar hart verkregen had, hem te vergeten en te verraden. Maar Martin vermocht niet, de liefde voor het blonde meisje uit zijn hart te rukken. Hij gevoelde, hoe elke nieuwe dag die liefde steeds vuriger eu dieper in zijn hart plantte, hoe een koortsachtig verlangen naar de voor eeuwig verlorene in zijn bart zetelde. Hij kon haar niet vloeken. Zelfs wanneer ziine lippen bij het opbruischen van den hartstocht ook al een dreigend woord wilden uitspreken, bleef de liefde in zijn hart, ja zijne liefde werd sterker, naarmate hij haar zekerder verloren wist. Alle nasporingen, die hij had gedaan naar Antje's verblijf plaats, waren tevergeefs geweest. Hij had zich zelfs de moeite veroorloofd, persoonlijk hier en daar naar haar te vragen, maar overal had men zijn vragen met schouderophalen beantwoord. Menigmaal was er een vaag gerucht tot zijn oor doorgedrongen. Men had in den noodlottigen nacht een rijtuig met een ver momde jonge vrouw en een man in woeste "vaart naar het naastbijzijnde spoorwegstation meenen zien rijden, maar een nader onderzoek, hetwelk de onvermoeibare Martin onmiddel lijk instelde, bewees hem slechts opnieuw, dat het niets dan een los gerucht was zonder eenig bepaald gegeven tot basis. Met taai geweld had zich intusschen de gedachte in zijn hart genesteld, dat het geslacht van den Wolfensteiner de hand in het spel had gehad bij de ontvoering van Antje. Hij had wel is waar niet het geringste gegeven daarvoor, maar de ver warde uitroepen van den krankzinnigen grootvader, die niet moede werd, hem telkens weder met stamelende tong te ver tellen, hoe hij den Wolfensteiner met Antje in het bosch had aangetroffen, hadden toch bij hem een sterken argwaan doen ontstaan. Zijne beschroomdheid weerhield hem, persoonlijk op den burg Wolfenstijn te gaan onderzoeken; eindelijk besloot hij toch daartoe. De trotsche heeren moesten niet denken, ongestraft de Katzenberger steeds onheil te mogen berokkenen, zeide hij tandenknarsend tot zich zeiven. Maar ook zijn gang naar Wol- fenstein was vergeefs. De oude graaf had hem "eerst zelfs niet willen ontvangen, en als dit eindelijk toch was geschied, toen was ten slotte de kamerdienaar Frans als bemiddelaar opgetre den tusschen den majoraatsheer en hem, die zijn verloren lief zocht. De graaf had bij dit onderhoud den fieren, jongen man niet durven aanzien en bij het noemen van zijn naam was hij ineengekrompen van schrik en een uitdrukking van vrees had zich op zijn gelaat gezeteld. „Het is dwaze zotteklap, dien gij mij daar voorzwetst, jong meusch," had de graaf eindelijk met bulderende stem gezegd, maar toch had hij beloofd, onverwijld bij zijn zoon te onder zoeken, of deze werkelijk zich zoover vergeten had, dat hij de dochter van den Almenroder molenaar had ontvoerd. Het antwoord van den jongen graaf liet niet lang op zich wachten. Het was gedagteekend uit Rome en in dat schrijven had de jonge graaf zijne verwondering uitgedrukt hoe men hem met zulke dolzinnige praatjes in verband kon brengen; hij was immers reeds ruim zes weken vroeger van zijn huis naar Italië afgereisd, dan de dochter van den molenaar Sturm uit haar ouderlijk huis was ontvlucht. zeker, zoo is het," had Martin moeten gewonnen geven, taen de kamerdienaar hem den brief voorlas. „Nu weet ik waarlijk toch niet meer, waarheen het meisje zich kan heb ben begeven." De glad geschoren man met het dood onschuldige gelaat, haalde de schouders op. „Daarin weet ik u zeker geen raad te geven," meende hij, „in uw plaats liet ik alle verdere onderzoek kalm achterwege, er zijn nog genoeg aardige meis jes op de wereld." Daarbij had de kamerdienaar zoo spottend gelachen, dat de eerlijke Martin vertoornd was en den lasteraar het liefste met zijne gespierde vuisten had nedergeslagen. Hij kon het niet helpen, maar hij had nu eenmaal een heimelijken afkeer van dien glad geschoren, in het zwart geklee- den man. Ofschoon geen menschenkenner, waren de gluipende oogen van den kamerdienaar hem toch terstond verdacht voor gekomen. Hoe onverschillig diens gelaat ook stond, zoo schurk achtig en geslepen stonden diens oogen. Martin kon zich er geen rekenschap van geven, hoe hij aan zulke gedachten kwam, maar instinktmatig ontstond in hem het vermoeden, dat de kaïnerdienaar van graaf Wolfenstein van de ontvoering zijner geliefde meer wist dan hij wilde laten blijken. Intusschen bleef den bedrogen jonkman niets anders over, dan geduld uit te oefenen en het voorloopig aan de Voorzienig heid over te laten, wat hem in de toekomst beschoren zou zijn.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 2