MïÈflfiÉ- L
En vergeef ons onze scbnlden!
Donderdag, 12 Juli 1388.
31ste Jaargang- Ho. 2210.
De Brievenbesteller.
Jacht.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCIIA€ia:*T. Laan, B, 5.
G e meen te Scha gen
Bekend m aki n ge n.
HOOISTEKEBS.
Jan Boos en Tïjs Hijpost.
COURANT.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÈN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f O.lö
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
BEVOLKING.
TRIJNTJE WIGGERS, laatst wonende te Helder, thans alhier,
wordt in haar belang aangemaand, zieh zoo spoedig mogelijk te
vervoegen ter Secretario dezer gemeente.
De Burgemeester der gemeente Sehagen
Brengt ter kennis van belanghebbenden, het navolgende
De Commissaris des Konings in Noord-bolland.
Gezien het besluit van gedeputeerde Staten dier provincie
van 20 dezer no. 20
Gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857 (Staatsblad no. 87);
Brengt ter kennis van belanghebbenden
Dat de jacht op waterwild in den kring, begrepen binnen
den Westfrieschen omringdijk en in de gemeenten Petten en
Callantsoog zal worden geopend op Maandag 16 Juli 18.38 en
in de overige deelen der provincie op Woensdag 1 Augustus 1888.
En zal dit besluit in het Provinciaal blad worden geplaatst
en in alle gemeenten van Noord-Holland worden aangeplakt.
Haarlem, 28 Juni 1888.
De Commissaris des Konings voornoemd,
(Get:) Sehorer.
Sehagen, 3 Juli 1888.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBEKG.
Burgemeester en Wethouders van Schagoo
Gezien artt. 174 en 175 van het politioreglement dezer gemeente;
Roman van GEORGE HöCKER.
34.)
XVII.
Egon haalde even de schouders op. //Bah, men moet de
dingen nemen, gelijk die eenmaal zijn, beste papa," zeide hij,
terwijl een geslepen lachje hem om den mond speelde. „Wie
was het dan, die mij geleerd heeft, in het wereld-concert een
hoogen toon aan te slaan
„Wilt gij het mij misschien nog verwijten, dat ik steeds
voor u een goede vader ben geweest?"
„Ach, laten wij dat rusten, men twist met elkander en daar
van komt nooit iets goeds," antwoordde Egon weder. De
hoofdzaak is eenvoudig deze, dat zoowel gij, waarde papa, als
ook ik, wegens schulden voor twee jaar van elkander afscheid
hebben moeten nemen Wat we hadden is verkocht
bij den hemel, het was niet te veel, wat wij hadden," viel hij
zich zeiven lachend in de rede.
„De duivel hale u!" knorde zijn vader. „Hadt gij niet zoo
vreeselijk lichtzinnig en gewetenloos gespeeld
„Zooals de ouden zingen, piepen de jongen," antwoordde
graaf Egon onverschillig. „Welnu, wij zaten voor twee jaar
schoon, even als de kerkinuizenwisten er ons tot op
heden vrij goed door te slaanNu moet ik helaas reeds
ontwaren, dat mijne goede vrienden van vroeger mij niet meer
op straat willen kennen, zij zijn misschien dat eeuwige leenen
moedemaar het is toch een schande, beste papa, een
graaf Egon van Wolfenstein niet meer te willen kennen
Dat is eigenlijk de grootste beleediging, beste papa, ik moest
die knapen voor de monding mijner pistolen roepen, dunkt u
ook niet?"
Dat alles zeide de jonge man op zulk een geblaseerden toon,
met zooveel minachting, alsof hij het lot van een of ander
wild-vreemd mensch besprak.
De ander gaf geen antwoord, maar, nadat hij weder zijne
armen gelijk de wieken van een windmolen door de lucht had
laten zwaaien, om de bevroren ledematen weder iets leniger te
maken, bleef hij eensklaps staan en luisterde aandachtig. „Het
is mij, alsof ik de trap hoorde kraken," meende hij.
Ook zijn zoon luisterde. „Inderdaad, lieve papa, gij hebt een
uitstekend scherp gehoor," zeide hij toen, „er komt waarachtig
iemand de trap op zou het werkelijk de geluksbode zijn?"
Nog voor graaf Albert een antwoord kon geven, werd er
werkelijk aan de deur geklopt en op het gelijktijdige „Binnen!"
der beide mannen, trad de lang verwachte bode het zolder
Gelet op art. 179, letter O der wet van 29 Juni 1851, (Staats
blad No. 85);
Brengen bij deze ter kennis van de ingezetenen, dat door hen,
voor het jaar 1888, tot hooistekers voor de geheele gemeente zijn
aangesteld
Wordende belanghebbenden tevens herinnerd aan de bepalingen,
voorkomende in de hierboven genoemde artikelen van het politie-
reglement.
Sehagen, 10 Juli 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd;
O. LANGENBEKG.
de Secretaris,
DENIJS.
's Morgens vroeg is hij reeds bij de werken.
Wanneer wij nog vertoeven in de wollen-dekensatmos
feer, en van brieven noch brievenbesteller weten, spoedt
hij zich reeds met zijn vrachtje langs de straten voort.
Met dien eigenaarJigen gang, altijd gelijkmatig van tred,
en half voorover gebogen gaat hij van huis tot huis, van
tijd tot rijd eens omkeerende, wanneer de stapel brieven
in zijne hand niet al te juist gesorteeid is, maar dan ook
weer vcortsloffende met den hem eigen, vreemden zwaai
van den mantelonbewust van de geheimen, die hij met
zich voert, van de vreugde, die hij verspreiden zal en de
teleurstellingen, die hij zal bereiden.
Overal wordt hij met verlangen tegemoet gezien, zonder
dat hij er zich eenigszins om bekommert. Voor hem zijn
alle brieven gelijk als de transporteurs van tijdingendat
hun inhoud verschillend is, och ja, hij weet het wel, maar
hij denkt er niet over naals hij wilde gissen, wat al die
kamertje binnen.
„Ben ik hier terecht bij mijnheer den graaf Albert von
Wolfenstein, vorstelijk majoor buiten dienst?" vroeg de brieven
besteller, die in de deur bleef staan en met verwonderden, wan
trouwenden blik nu eens het armoedig er uitziende kamertje,
dan weder de beide mannen en hunne versleten kleeding
gadesloeg.
„Die ben ik", antwoordde graaf Albert met militaire kortheid.
„Geef hier, wat gij daar in de hand houdt." Daarbij greep hij
driftig naar den met vijf lakken gesloten brief, dien de bode
nog altijd besluitenloos in de hand hield.
„Een brief met aangegeven geldswaarde, tweeduizend gulden,"
antwoordde de besteller, „hij kost vijf stuivers port
wanneer mijnheer zoo goed wil zijn zieh te legitimeeren,"
meende hij op gerekten toon, haastig den brief terugtrek
kende De majoor vloekte, uiaar was toch in de gelegenheid
te voldoen aan den eiscli van den besteller. Moeielijker werd
het voor hem de verlangde vijf stuivers bijeen te brengen en
alleen de hulp van zijn zoon maakte het hem mogelijk den
reeds dagen lang verwachten brief in ontvangst te kunnen nemen.
De bode ging ontevreden heen, omdat hij geen drinkgeld
had gekregen, maar graaf Albert rukte terstond het couvert
los en liet een lang gerekt „Ahhooreu, toen de bankbil
jetten hem toelachten. „Handen thuis houden," snauwde hij
zijn zoon toe, die, om zieh van de echtheid te overtuigen,
een der banknoten ter hand wilde nemen. „Drommels snel
ook, het geld behoort mij en niet u."
„Maar papa," bracht de jonge man met zijn geblaseerd
lachje in het midden, „gij zult toch niet inhalig zijn, maar
het geschenk van mijn goeden oom Wolf eerlijk met mij
willen deelen?*
„Dat komt wel terecht," bromde de ex-majoor, terwijl hij
plaats nam bij de waggelende houten tafel, die benevens een
ijzeren ledikant en een wormstekige kleerenkast het eenige
meubelair uitmaakte van dit armzalige zolderkamertje. „Eerst
wil ik mijn rijkdom eens natellen
Deze aangename bezigheid was spoedig afgeloopen, er waren
precies tien biljetten van tweehonderd gulden, die graaf Albert
met welbehagen eenige malen overtelde. „Inhalige vrek
bromde hij toen in zich zeiven, „werkelijk geen cent meer
dan tweeduizend gulden
„Een bagatel," bevestigde nu zijn zoon, maar aan zijn gezicht
was niet te zien, of hij zich vroolijk maakte over den gever
van dit bedrag, daD over zijn vader. „Op mijn eer, beste papa,
ik heb dikwijls meer in één nacht verloren."
„De duivel hale u voor die bekentenis," bromde de majoor
niet zeer vriendelijk, terwijl hij de banknoten inéén vouwde,
en ze in zijn rokzak verborg. „Daar is ten overvloede nog
een brief.
„Het zal wel het oude lied zijn," antwoordde graaf Egon.
enveloppes bevatten mijn hemelhij zou wel dagwerk
hebben
Neen, die aardigheid laat hij over aan de niet-bestellers,
die hun tijd niet beter weten te gebruiken, en in hem een
belangwekkend wezen zien, terwijl hij toch zoo'n gewoon
mensch is
Intusschen wij zullen ons maar scharen onder de beuze
laars, die nu eenmaal met hun tijd geen weg weten.
De brief, die boven op den stapel ligt prijkt met een
gekleurd couvert, waarop een weidsch hoofdtoch is deze
soort de meest stereotype. „Binnen veertien dagen zullen
we zoo vrij zijn, een wissel op u af te geven ten bedrage
van fvoor geleverde goederen. Hoogachtend, enz
Korte krachtige stijl, niet waar Even krachtig als het
duidelijke, loopende schrift; ge zoudt gelooven, dat de schrijver
een barsche Hercules was ochdat ge hem zaagt
Het is zoo'n klein, pieterig mannetje
Onder de waarschuwing voor den wissel ligt een gedrukte
kaart, even stereotype, maar niet zoo kort van stijl
„Eerstdaags zullen wij 't genoegen hebben, u met onze
ruime sorteering te komen bezoeken. Hopende, met eene
flinke bestelling vereerd te worden, hoogachtend, enz
Eveh onverschillig als zij den brievenbesteller laten, laten
dergelijke zaakbrieven den afzenders en ook de ontvanger
blijft er tamelijk koud onder. „Ik heb niets noodig, hij kon
wel wegblijven," of „och heer, al weer een wisselmag
er eens gemopperd worden, maar daarmede is alles ook uit.
Meer hartstochten wekt de derde brief, 'tls niets meer
of minder dan eene liefdesverklaring aan de mooie, maar
romantische dochter van den bakker
Haar liet hoofdje duizelt van allerlei dweperij en dwaas
heid, uit een onmogelijk aantal rotnmannetjes bij elkander
gescharreld, en hulde aan de electriciteit I die dui
zeling van de hersens deelt zich mede aan al de deelen van
„Wees liever zoo goed, beste papa, mij eenige van de door u
op zak gestoken banknoten ter nadere bezichtiging te over
handigen."
„Gij zult toch wel kunnen wachten," bromde de majoor,
„eerst willen wij den brief eens lezen."
Hij vouwde het met een grafelijke kroon bedrukte schrijven
open en begon te lezen. Hij was nog niet ver gekomen, toen
hij van ontroering vuurrood in het gelaat werd en met een
vloek den brief tegen den grond slingerde. „Vervloekte onbe
schaamdheid I" riep hij uit, „die wijsneus."
„Wanneer gij het veroorlooft, >papa, dan zal ik het epistel
voorlezen," zeide de jongere en bukte kalm naar het schrijven.
De ander antwoordde niet, graaf Egon beschouwde dit als
een toestemming en hij begon
„Mijnheer, ik weet werkelijk nog niet, wat of ik het meest
bewonderen zal, de onbeschaamdheid of de vermetelheid, met wel
ke gij het durft wagen, mij nogmaals lastig te vallen met uwe
bedelbrieven. Gij weet, hoe ik in den grond van mijn hart
zoowel over uw handelingen, als ook over die van uwen zoon
deuk," „vervloekt, die is raak bromde de voorlezer tus-
schen de tanden, „gij en uw zoon hebt door uw verregaand
lichtzinnig gedrag niet alleen het voorrecht verloren, den degen
des Koning te mogen dragen maar het is ook voor mij, als
majoraatsheer van Wolfenstein, geen eer meer, personen van
uw slag tot inijue bloedverwanten te moeten rekenen. Het zou
mij te ver voeren, u mijn onomstootelijke meening nader
te verklaren, het is u even goed als mij bekend, waarom ik
gedwongen beu dusdanig te handelen ik deel u derhalve mede,
dat ik met dezen brief ook de laatste betrekking tusschen
u en mijn huis voor afgebroken verklaar. De inliggende som
is het laatste geld, dat gij van mij hebt te wachten, ik ben
het moede, mij met tallooze bedelbrieven te laten vallen.
De u heden geschonken twee dnizend gulden zijn voldoende
om voor een bescheiden bestaan te zorgen. Wat ge overigens
met het geld wilt beginnen, blijft aan uw eigen goedvinden
overgelaten, ik verklaar slechts nog eens, dat ik bepaald wei
ger, ooit weder met u in briefwisseling te treden; verdere
brieven van u of uwen zoon worden niet aangenomeningeval
ze bij vergissing toch aangenomen worden zal er geen antwoord
op volgen. Graaf Wolf, majoraatsheer van Wolteustein."
„Dat is in ieder geval duidelijk," meende Egon, nadat hij
met een cynisch lachje het schrijven koelbloedig ten einde
toe had voorgelezen,„maar ik kan niet begrijpen, papa, hoe
gij u zoo over den inhoud ergeren kunt, dat er zulk een
epistel zou komen, hadden wij reeds lang kunnen voorzien."
Zijn vader luisterde niet naar hem, maar hervatte zijn wan
deling door de kamer. „Ik zou hen in koelen bloede kunnen
vermoorden, die lieden," bracht hij eindelijk ziedend uit. „Mij
zulks te schrijven, het is ongehoord!"
„Maar toch geschied," bracht zijn zoon gemoedelijk hier-