Alicneei Ni
A
k Laillift
:geef ons onze schulden!
Zondag, 15 Juli 1883.
31ste Jaargang. No. 2211.
AMSTERDAMSCHE KRONIEK.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: H Laan, R, 5.
Gein een te Sc hagen
Bekendmakingen.
HOOISTKKKRS.
Jan Roos en Tijs Rij post.
Roman van GEORGE HöCKER.
SCHAKER
C01IRAN
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEE-
TENTTÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post 13.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEKTENTIÈN van 1 tot 5 regels fO.75; iedereregelmeerfO.il
'-4
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Burgemeester en Wethouders van Schagen
Gezien artt. 174 en 175 van het politiereglement dezer gemeente
Gelet op art. 179, letter O der wet van 29 Juni 1851, (Staats
blad No. 85);
Brengen bij deze ter kennis van de ingezetenen, dat door hen,
voor het jaar 1888, tot booistekers voor de geheele gemeente zijn
aangesteld
Wordende belanghebbenden tevens herinnerd aan de bepalingen,
voorkomende in de hierboven genoemde artikelen van het politie
reglement.
Schagen, 10 Juli 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd;
G. LANGENBEEG.
de Secretaris,
DENIJS.
Dat hooggestemde loflied op „den zomer" een paar
weken geleden door mij aangeheven is me opgebroken
al den hond de worstNiemand toch zal het tweeslachtige
jaargetijde, dat we thans rillend en bibberend doorleven
(zestig percent voor- en twintig percent najaar) met goed
fatsoen een zomerperiode kunnen noemen. Wij, Amster-
dervinden er al het treurige van. Men weet
et zijn avonden geen weg. De wintervermakelijk-
nu eenmaal geslotenopera's en concerten
XVII.
beuide adellijke Wolfensteins ongeveer twee uur
dükkamertje terugkeerden, elk twee flesschen wiju
dragende, was het vertrek aangenaam verwarmd en
ibleoemen van de glazen verdwenen.
;at'en vader en zoon tegenover elkander aan tafel
me t groot welbehagen de rookwolken van zeer fijne
aielj uit. Geruime poos gaven zij zich geheel en
"et lang ontbeerde genot, daarbij vlijtig den roo-
prekende, dien zij bij gebrek aan fijn glaswerk
dronken. EinaJijk verbrak Egon het stilzwijgen,
irde papa, gij hebt mij zooeven een bewijs willen
e krijgskunst."
zeide graaf Albert goedkeurend met het hoofd
1 nadat hij een ferme teug wijn had genomen,
Het is eigenlijk maar een idee, die mij zoo eens-
hoofd kwam maar daarom behoeft gij
idelijk een teleurgesteld gezicht te zetten, mijn
,k vermoed, dat ons die tweeduizend gulden in
I
«Lt zijn zoon in het midden #8 hebt gij
/en en 20 heb ik er ontvangen."
jlfde, kortom, ik heb zooeven eene uitstekende
jen."
dat wel eens meer
duivelstoof de majoor op, terwijl hij zijnen
indigen blik toewierp, „met uwe vervloekte aan-
a „Gij moest beter den ernst van onzen
rijpen; het zijn de laatste tweeduizend gulden,
r waarde neef mij gezonden heeft, daarop kunt
verlaten Er moet nu een strijd gevoerd
pns bestaan.'
toespraak zette graaf Egon nu ook een ernstig
r juist, gij hebt in alle opzichten gelijk, waarde
Ie hij, „hebt gij werkelijk en waarachtig een goede
knikte bevestigend met het hoofd. „Het is de
aan zekere geschiedenis, die ik bijna vergeten
hij toen. „Graaf Wolf, de majoraatsheer, zal zoo
n jaar jonger zijn dan ik. 'toenmaals gold mijn
'de naaste erfgenaam van graaf Joachim van V ol-
beven vader van den tegenwoordigen majoraatsheer.
nemen vacantieen ja, nu hebben we wel zomerschouw-
burgen, maar wat daar opgedischt wordt, bepaalt zich
hoofdzakelijk tot een opwarming van het reeds lang afge
keken winter-repertoire en is dan ook grootendeels bere
kend op de vele buitenlui, die 's zomers de hoofdstad
bezoeken. Men weet dus niet, waar men 's avonds eens
heen zal gaan. Van een luchtje scheppen, anders de grootste
genieting der Juli-avonden, komt nu niets in. Wij behoeven
waarachtig niet een half uur ver te gaan loopen, om lucht
te scheppen, want de gure Noorden- en Westenwinden,
nog afgekoeld door tusschenpoozende stortbuien, voeren ons
verfrissching genoeg toe, meer dan ons lief is. Demi-
saisons en winterjassen vertoonen zich weer op straat
alsof we in 't hartje van November zijn, en men gevoelt
zich 's avonds, achter de natgeregende glazen naar de
plassen op straat zittende turen, meer aangetrokken tot
een warm grogje of een kop kokend heete chocolade, dan
tot een potje ijskoud Beiersch, dat op normale Julidagen
den aemechtigen mensch zoo zalvend verkwikken kan. De
ondernemers der rondom de stad gelegen inrichtingen, waar
men zich anders aan zulke potjes pleegt te gaan laven,
lijden door dit alles een onberekenbare schade. Een hunner,
de pachter van het paviljoen in een onzer openbare wan
delplaatsen, verhaalde mij dezer dagen, dat hij alleen voor
de pacht van zijn etablissement tienduizend gulden 's jaars
had te betalen, terwijl er thans dagen waren dat hij geen
rijksdaalder vertering ontving. En er is nog geen vooruit
zicht, zeggen de meteorologen, dat het vooreerst beter zal
worden. De eigenaar van een speeltuin, in de nabijheid
van bovengenoemden pachter wonende, klaagde mij ook
steen en been over het nadeel dat hij door dezen misluk
ten zomer leed. In 't voorjaar had hij zijn geheelen tuin
laten omrasteren, voor de veiligheid van de spelende jeugd,
en er allerlei nieuwe schommels, wippen, rekstokken enz
Graaf Joachim was lang kinderloos gebleven en mijn vader
maakte reeds schulden op het hem met zekerheid toevallende
majoraat, toen de gemalin van Joachim den ongelukkigen inval
kreeg, haren gemaal een stamhouder te schenken en daardoor
alle verwachtingen en alle hoop mijner ouders in niets te doen
vervliegen. De duivel hale mij heden nog, als ik daaraan
denk, dan overvalt de toorn mij Mijn vader raasde en
tierde als een bezetene, mijn mama weende zich de oogen
rood van alle oorden kwamen de schuldeischers ons
eensklaps bestormen, kortom, reeds als tienjarige knaap werd
ik door het ongeluk vervolgd, dat mij sedert op de hielen
bleefNu, er werd toen allerlei gefluisterd, alsof het
met den tegenwoordigen majoraatsheer bij zijne geboorte niet
eerlijk was toegegaanik kan mij alleen nog herinneren, dat
wij verplicht waren de doopplechtigheid op het slot Wolfenstein
bij te wonen en dat de tegenwoordige majoraatsheer toenmaals
zulk een zwak en ziekelijk kind was, dat de eigenlijke doop
reeds vroeger dan op het bepaalde tijdstip moest plaats hebben.
Op eens werd later de geschiedenis omgekeerd en was graaf
Wolf een sterke, gezonde jongen geworden Een groot
mirakel, niet waar wendde de verteller zich met spottend
lachje tot zijn zoon. „Voor mijn armen vader was dit wonder
echter insgelijks zeer lastig, want nadat hij zijn laatste hoop
daardoor zag verdwijnen, bleef hem verder niets anders over,
dan van zijne lastige schuldeischers zich in een slag af te
maken, door zich een kogel door het hoofd te jagen
Mijne moeder werd weduwe en overleefde haren echtgenoot
niet lang, maar graaf Joachim, die zedelijk nu toch voor mij
moest zorgen, deed mij op de kadettenschool en toen ik later
officier was geworden, ondersteunde hij mij ook tamelijk rijke
lijk. Hij maakte het mij mogelijk, te trouwen en zoover was
alles goed, tot hij eindelijk het tijdelijke met het eeuwige ver
wisselde en zijn zoon Wolf de duivel hale dien neef,
majoraatsheer werd."
„Maar ik zie niet in, waar dat alles op uit moet loopen,
beste papa,' bracht Egon in het midden.
„Wacht slechts,* antwoordde de majoor knorrig. „Ik had
natuurlijk het gepraat over de geheimzinnigheden, die er bij
of na de geboorte van graaf Wolf moeten hebben plaats
gehad, reeds lang vergeten, toen mij kort na den dood van
mijn oom Joachim een brief werd toegezonden, die mij zeer
veel gaf te denken Ik heb dien brief nog tot heden
bewaard laat eens zien, ik moet hem terstond vinden.'
Daarop stond hij op en begon in een handkoffertje te zoeken,
hetwelk hij uit de kleerenkast had genomen en dat gedeeltelijk
met allerlei schrifturen was gevuld. „Juist zoo, daar is hij,'
zeide hij na een poos zoekens en nam uit een bundel brie
ven een ouden, geel geworden brief. „Daar, lees zelve!"
zeide hij tot zijn zoon en overhandigde hem den brief.
Met onverschillig gelaat nam graaf Egon kennis van dit
enz., laten aanbrengen, wat hem enorme uitgaven had
gekost, en nu bleef alles daar ongebruikt en renteloos lig
gen. De havenbootjes, welke anders 's zomersavonds vol
gepropt zitten met Amsterdammers, die de buitenlucht
gaan genieten, varen thans doodsch en eenzaam heen en
weer. De trams ditoin de zomermaanden transpqjleeren
zij 's avonds elke vijf minuten heele wagenvrachten puf
fende en muffende stadgenooten buiten de veste, maa
tegenwoordig schitteren deze door hunne totale afwezighei/
En zoo lijdt de fabriekanten van parapluies en regei
mantels misschien uitgezonderd letterlijk iedereen oude
dezen Octoberschen zomer, en is het of de gansche hoofi
stad handen en oogen naar den dikbewolkten hemel opsla;
en smeekend uitroept„Lieve Heertje, geef mooi weertje
En wij hopen er althans stellig op, dat die verzucht)
verhoord zal wezen tegen den tijd dat onze kranige optorn
van stapel looptwant met regen en wind komt er van
zulke dingen in het geheel niets terecht, dat weren
maar al te goed van vroeger, uit menige treurige
ring. Wij vleien er ons thans mee, dat moeder na
op den Prinsesjedag zal willen begunstigen met e
delijk Oranjezonnetje. Daarop rekende, zijn er groo^
plannen gevormd, die nu des te gemakkelijker verwezen
lijkt kunnen worden door dien de gemeenteraad een sub
sidie van f 2000 voor de feestelijkheden heeft toegestaan.
De laatste Augustus (verjaardag onzer lieve Prinses) en de
eerste September zijn de groote dagen. Het Comité tol
leiding der feesten heeft, na de subsidie van den gemeeD
teraad en hopende op zeer ruime bijdragen van de gegoed
ingezetenen, zijne plannen zeer ruim opgezet, zoodat hf
bij de voorbereiding der verschillende nummers van*^-
voorloopig programma eene alles behalve gemakkei,
heeft. Voor den eersten dag is reeds de keus geve
volks- en kinderspelen, over dag, op de uitgestrekte l
schrijven. „Mijnheer de graaf,* zoo luidde het korte epi
„wanneer gij er belang in inocht stellen, te vernemen, dal
tegenwoordige Wolfensteiner majoraatsheer op Wolfenstein
ten onrechte is, en er een andere rechtmatige erfgenaam let
die de eigenlijke zoon van graaf Joachim is, dan verzoek
u, mij eens te willen bezoeken. Ik ben een arm man en ka
alleen niet mijn recht krijgen, maar met uwe hulp ben i
machtig. Wees hartelijk gegroet door Anton Winter, houtvest
van het graafschap Wolfenstein."
„Dat is zonderling," meende Egon, nadat hij den brief'
gelezen. „Nu, gij bezocht natuurlijk den man, waarde pf
wat zeide hij u."
„Dat is het juist, wat mij hindert,* zeide hij na ee:
genbhkken 'van stilte, terwijl hij een nieuwe sigaar ha
gestoken. „Ik meende in de eerste veertie lagen, dat 1
misverstand plaats had, maar toen ik brief k...
had, kwam ik toch tot het besluit, den ho'uJbester te gaan
zoeken. Ik achtte mij tot deze handelwijze ook gerechtis
Had ik ook van graaf Joachim vele weldaden genoten, dit v.j
niet het geval met zijn zoon Wolf, die zich in tegendeel zei
terughoudend en karig tegenover mij betoond had Oude)
eenig voorwendsel kwam ik toen op Wolfenstein bij mijn'
bloedverwanten een bezoek brengen."
„En wat vertelde de houtvester u vroeg Egon, die i
toch nieuwsgierig werd.
„Ik trof den houtvester sleehts als een lijk aan,' antw
graaf Albert.
„Wat gij zegt
„Het is zoo, de houtvester is de zoogbroeder va
woordigen majoraatsheer geweest, hij moet een ruw
man zijn geweest en in doodsvijandschap geleefd
een jongen boer uit die streek. Die moet hem i
vermoord hebben.'
„Ah ja, dat herinner ik mij," viel Egon hei
„Dat is immers die droevige geschiedenis, in w
woordige majoraatsheer ook nog betrokken wen
moord aangeklaagde beschuldigde mijn zeer nc
in waarheid de moordenaar te zijn."
„Juist, vervolgde zijn vader, maar al die
baatten den man niets, omdat de kamerdiene
onder eede verzekerde, dat zijn meester in
nacht het slot Wolfenstein niet had verlaten
maals, gelijk ik zooeven opmerkte, als gast
weet de geschiedenis nog haarfijn kori
de werd veroordeeld en gevonnisd.'2
„Ja, maar wat gaat ons eigenlijk die ge
„Dat weet ik zelve ook nog niet zoo go
Adelbert, nadat hij een poos in gedachte
zeten. „Al de jaren is het vermoeden
mijn neef Wolf in die eigenaardige gesc