AM- Lffllflil
Er vergeef ons onze schulden!
'Donderdag, 2 Augustus 1883.
31ste Jaargang. No. 2218.
d
Uitgever: J. WINKEL.
Burean: SfHACilüIV, Laan, B, 5.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
BESMETTELIJKE
ZIEKTEN ONDER DE VARKENS.
VASTHOUDEN VAN EENDEN.
Binnenlandsch Nieuws.
SCHAKER
COURANT.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
TENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STEKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEBTENTIËN van 1 tot 5 regels f 0.75; iedere regel meer f 0.14
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De Burgemeester der gemeente Scbagen, maakt hiermede de
houders van varkens opmerkzaan op het Koninklijk besluit van
27 Maart 1888 (Staatsblad No. 67), waarbij onder de besmet
telijke ziekten van het vee ook zijn opgenomen do var
kensziekte (namelijk de besmettelijke vlek
ziekte en de besmettolijke borstziekte der var
kens), alsmede detricbinenziekte bij de varkens.
Ook ten aanzien van deze ziekten moet dus voortaan, krachtens
de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad No. 131), het volgende
worden in acht genomen
a. dat, wanneer zich bij eenig stuk vee verschijnselen van
eene besmettelijke ziekte openbaren, daarvan door den houder o(
hoeder onmiddellijk keunis moet worden gegeven aan den Bur
gemeester der gemeente, waar het vee zich bevindt
b. dat zulk een stuk vee onmiddellijk van het overige vee
moet worden verwijderd en afgezonderd gehouden
c. dat, indien een aan eene besmettelijke ziekte' lijdend stuk
vee is gestorven, de houder of hoeder verplicht is daarvan on
middellijk kennis te geven aan den Burgemeester der Gemeente,
waar het gestorven dier zich bevindt.
Tegen overtreding van bet onder a vermelde is bedreigd eene
geldboete van ten hoogste f 75,en tegen overtreding van het
onder b en c vermelde een hechtenis van ten hoogste één jaar of
geldboete van ten hoogste f 500,
Yoorts wordt verwezen naar art. 63 van voornoemd Koninklijk
besluit, betrekking hebbende op de besmettel ij k e vlek.
Roman van GEORGE HöCKER.
40.)
XX.
Wanneer men jaren achtereen beducht is geweest voor de
intrede van een gevaar, hetzij voor zijn vermogen, hetzij voor
eigen lijf, dan heeft men zich ten slotte dermate gewend aan
de anders onverdragelijken toestand van angst en vrees, dat
men hem ten slotte gaat beschouwen als iets wat onontbeerlijk
hij het leven behoort. Treedt dan het gevaar echter werkelijk
op en is men genoodzaakt, de niet te miskennen gevolgen te
erkennen, dan houdt men het ten laatste zelfs niet meer voor
mogelijk, dat het geval werkelijk zich heeft kunnen voordoen,
herwelk men toch gedurende zoovele jaren had voorzien.
Zoo ging het ook met den majoraatsheer van Wolfenstein,
toen zijn kamerdienaar hem het bezoek aankondigde van. zijn
neef en diens zoon, en hem met spottend lachje de woorden
mededeelde, die hem door den voormaligen kurassiersmajoor wa
ren opgedragen over te brengen :K Meldt hem, dat ik hem een
brief kom brengen van den houtvester Anton Winter of, wan
neer dat beter klinkt, van wijlen den rechtmatigen majoraats
heer Anton van Wolfenstein Wat konden deze woorden
te beteekenen hebben Het was toch onmogelijk, dat graaf
Albert of zijn zoon Egon, die ten tijde der catastrophe immers
nog een eenvoudig kind was geweest, iets van deze en de
daarbij in het spel geweest zijnde omstandigheden had kunnen
vernemen. Bepaald onmogelijk was dat, want behalve hij, de
majoraatsheer en zijn vertrouwde kamerdienaar Erans, kon
niemand iets weten van de geheimzinnige gebeurtenis, die
"olf elke levensvreugde uit de borst had gerukt en hem had
gemaakt tot een ellendig, beklagenswaardig mensch.
Maar wat zou die tyief beteekenen, dien Albert zoovele
jaren geleden van den houtvester Anton Winter zou hebben
ontvangen Geheel en al kon toch deze bewering geen leugen
«jn, want hoe kon Albert, met wien hij nooit vertrouwden
0tngang had gehouden,, er toe komen om te beweren, dat er
£n geheim bestond tu.sschen den reeds lang in het graf rus
sen houtvester en 'den trotschen, gebiedenden majoraats-
van Wolfenstein Dus er moest een brief aanwezig zijn.
Hoe luidde echter (,1e inhoud? De onzekerheid in welke
zich bevond, roofde hem volkomen zijn bedaard overleg.
vcÜ ma,ne^e zijnjj hersens af met koortsachtige, duistere
die^ iD^en' ^et wa* hem te moede als een schipbreukeling,
zich 6 ste v®rgané plank onder zich voelt wegzinken en
Uu aan de onbarmhartig woedende, schuimende golven
ziekte en de besmettel ij ke borstziekte der va r-
k e ns, en luidende
Eigenaars van zieke of verdachte dieren, die deze slachten,
moeten vóór of onmiddellijk na het slachten hiervan kennisgeven
aan den Burgemeester der gemeente, waar de zieke of ver
dachte diereu zich bevinden.
De geslachte zieke dieren mogen niet vervoerd, noch in con-
sumtie gebracht worden, dan nadat zij door de zorg van den
Burgemeester en op kosten van den eigenaar door een geëxami-
neerden veearts gekeurd en door dezen voor consumtie geschikt
geoordeeld zijn.
Het bloed en de ingewanden der zieke dieren, alsmede de
voor consumtie afgekeurde of gestorven dieren en overblijfselen
van zoodanige dieren, moeten worden verbrand of op andere
wijze, door den districts-veearts te bepalen, onschadelijk gemaakt.
De houders van varkens worden len slotte dringend gewezen
op het hoos: belang van de bestrijding der bovengenoemde ziekten,
die ook hier te lande reeds, vooral in den zomertijd, groote ver
liepen hebben berokkend.
Afgekondigd en aangeplakt te Scbagen, don 26en Juli 1888.
De Burgemeester,
G. LANGENBERG.
Nationale Militie.
De Burgemeester van Schagen, daartoe de noodige aanschrij
ving ontvangen hebbende, brengt ter algemeene kennis, dat tot
den werkelijken dienst worden opgeroepen, de ondorstaande ver
lofgangers der lichtingen 1885 en 1886, te weten:
Jan Hovenier, behoorende tot het le Regiment Infanterie, (gar
nizoen Helder,, tegen 13 Augustus a.s.
reddeloos weet overgegeven. Kon deze brief niet al datgene
bevatten, wat hij met de meeste angstvalligheid had trachten
te verbergen voor elk levend wezen, dat geheim, om het te
houden waarvoor hij een zware schuld op zich had geladen en
een geheel menschenleven vol jammer en ellende geleden had?
Wanneer de majoraatsheer aan deze gewetenswroeging ten
prooi was, dan werd zijn legerstede hem te benauwd. Met
allen geweld zocht hij zich daarvan te ontlasten en wist de
lijder met veel moeite uit zijn bed te komen en strompelde
hij toen zoo gebrekkig mogelijk door de kamer.
Met bleek, vergramd gelaat bleef hij dikwijls voor een der
vensters staan cn staarde hij naar de opgaande zon, die het
paradijsachtig schoone landschap met haar gouden stralen nu
meerderen luister bijzette. Hoe gelukkig waren toch al die
menschen daar beneden in hunne hutten en hoe benijdde hij
hen. Al kruisten nood en ontbering hunne wegen, al bleven
zij zelfs niet verschoond voor allerlei bezoekingen des hemels,
iets was toch aller deel, en dat iets ontbrak juist aan den
trotschen, door velen benijden man een rustig, zuiver geweten.
Zij mochten na een dag van zwaren arbeid, ten prooi aan den
felsten zonneschijn of tot in merg en been bibberende van de
koude van den winter, misschien nog wel met een vrome spreuk
op de lippen, ter ruste gaan en slapen, die gelukkigen, terwijl
een bleek, holoogig spook hem bij dag en nacht vervolgde,
hetzij hij waakte of droomde, tot de dood zijn vermoeiden
oogleden zou sluiten voor de eeuwige sluimering.
Wat was het met dien brief? Wat stond er in?
Langzamerhand kwam Wolf weder tot bezinning. Hij kende
het ruwe, gemeene karakter van zijn neef; het was onmoge
lijk, dat deze geldgierige, door de laagste hartstochten bezeten
mensch, wiens omgang de fijn beschaafde majoraatsheer om
deze reden reeds van den beginne af zorgvuldig had vermeden,
zich in het bezit kon weten van een kostbaar geheim, het
welk hem tot een rijk man kon maken en het toch al die jaren
gezwegen zou hebben. Wolf was er vast van overtuigd, dat,
wanneer zijn neef werkelijk een wapen tegen hem bezat, hij
dit reeds lang onbarmhartig gebruikt zou hebben. Het was
wel mogelijk, dat hij van dien ongelukzaligen houtvester
een brief had ontvangen, maar bepaald onmogelijk was het,
dat daarin iets belangrijks had gestaan.
Verlicht haalde graaf Wolf ruimer adem, toen hij zoover in
zijn gepeins was gekomen. Hier was dus alleen sprake van
een bedreiging, een bangmakerij, waarvan zijn diep gezonken
neef zich jegens hem bediende, nu hij inzag, dat hij niet meer
behoefde te rekenen op den geldbuidel van den rijken majo
raatsheer. Maaar toch bleef het feit bestaan, dat graaf Albert
werkelijk een brief bezat van den houtvester Anton. Hij moest
iets vermoeden, misschien was hij het angstvallig bewaarde
geheim door een listig uithooren eenigerinate op het spoor
gekomen; het was nu maar de vraag te ontdekken, of alles,
als voren 7e Regiment (garnizoen Amsterdam).
Cornelis Koomen,
Maarten Zwaktnan,
Cornelis Tromp,
Arie Deutekom, behoorende tot het 4e Regiment Vesting-artil
lerie (garnizoen Helder) tegen 14 Augustus a.».
Welke verlofgangers op genoemde datums bij hun corps pre
sent zullen moeten zijn, vóór des namiddags 4 ure.
Schagen, den 27 Juli 1888,
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG
Burgemeester en Wethouders van Schagen
Gezien art. 103 van het politie-reglement dezer gemeente;
Brongen bij deze ter algombene kennis, dat van af heden tot
en met 15 October a. s., de eenden binnen deze gemeente,
of opgesloten of' gehokt moeten worden.
Nalatigheid is bij het politie-reglement strafbaar gesteld mot
eene boete van drie gulden.
Schagen, den 31en Juli 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Schagen, 1 Augustus 1888.
Tamelijk goed weder begunstigde Zondagavond 11. het
concert, hetwelk onze Harmoniekapel gaf in den tuin van het
Hotel Vredelust, van den heer C. Broersma.
De uitvoering van het met zorg gekozen programma was
uitstekend en verwierf herhaaldelijk den bijval van bet publiek.
wat hij in de door Frans overgebrachte boodschap liet ver
moeden, slechts vage veronderstelling was, of een uitvloei
sel van meer of minder zekere feiten.
Maar hoe moest hij dat te weten komen Op nieuw maakte
zich een beangstigend voorgevoel van den graat meester. Nie
mand dan hij zelve en zijn vertrouwde kamerdienaar wist
iets van zijn geheimhoe nu, wanneer Erans, door snood geld
omgekocht, den verrader gespeeld en valsch spel bedreven had?
Het was den schurk wel toe te vertrouwen. O, wat al zou de
majoraatsheer niet den kruipenden, vleienden man toevertrouwd
hebbenMaar zijn eigen belang bond Erans aan zijn meester,
wat konden de beide verarmde graven hem ook hebben aange
boden In het gunstigste geval zouden zij, wanneer hun voor
nemen in alle deelen gelukte, een beperkt bezit winnen, maar
de ongehoorde beloften, die zij misschien aan Erans voor zijn ver
raad hadden na te komen, zouden misschien moeielijk vervuld
worden. Erans was zeker zelve te veel menschenkenner, dan
dat hij zich te ver zou hebben ingelaten met twijfelachtige
avonturiers; neen, neen, het was onmogelijk, dat zijn dienaar,
die hem aanhing als een woekerplant den forschen eik, uit
eigen beweging hem zou loslaten en het zekere bezit, hetwelk
hij door zijn heerschappij op hem uitoefende, met een onzekere
toekomst zou verwisselen.
Maar dat was hetzelfde, graaf Wolf gevoelde van dag tot
tot dag meer, hoe hij boven een afgrond stond, van welks
huiveringwekkende diepte hem nog slechts een dun, bedrieglijk
bedeksel scheidde, hetwelk elk oogenblik onder den last der
door hem opeengestapelde schuld ineeu kon storten en hem in
de diepte zou inedesleuren; er moest een einde aan komen.
Herhaaldelijk steeg deze gedachte op, in het gefolterde brein
van den majoraatsheer, o, hij kon niet met zulk een met schul
den beladen hart afscheid nemen, hij moest nog eenmaal, al
was het maar voor een oogenblik, voor zijn dood weder vrij
kunnen ademhalen, gelijk hij het vroeger gedaan had, toen
dat ontzettende geheim met deszelfs gevolgen zijn weg nog
niet had doorkruist. Voor alles echter gold het, de toekomst
zijner geliefden te verzekeren; hij mocht dezen niet aan het
blinde toeval overlaten. Wanneer heden voor altijd zijn oogen
zich sloten, wat dan Was het niet mogelijk, dat de
schurkachtige kamerdienaar alras zijn eigen voordeel bij de
tegenpartij zou beproeven, en Clotilde met hare beide zonen
door de macht zijner bekendheid met het geheim, van slot en
erfgrond zou verdrijven
Dat moest voorkomen worden. Tot eiken prijs wilde graaf
Wolf het verhinderen, dat aan zijne geliefden het bezit werd
ontroofd, tot welks behoud hij zoowel zijn levensgeluk als ook
de rust van zijn geweten had opgeoflerd. Hadden zij hem bij
zijn leven niet kunnen lief hebben, dan zouden zij hem ten
minste na zijn dood niet behoeven te vloeken.
Om Erich, zijn jongsten zoon, was het den majoraatsheer