En vergeef ons oDze sclnlflen! i Zondag, 5 Augustus 1883. 31ste Jaargang- Ho. 2217. AISTERDAMSCHE KRONIEK. Gemeente Scha gen, B e k e n d m a k i n ge n. VASTHOUDEN VAN EENDEN. SCHAGER AlitliCl Ni COURANT. MïtMIiü- LÉliil Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEH- TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STEKKEN èén dag vroeger. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SfIIAOK]lT, Laan, D, 5. Burgemeester en Wethouders van Sehagcn Gezien art. 103 van het politie-reglement dezer gemeente; Brongen bij deze ter algemeene kennis, dat van af heden tot en met 15 Óctober a. s., de eenden binnen deze gemeente, of opgesloten of gehokt moeten worden. Nalatigheid is bij het polilie-reglement strafbaar gesteld met eene boete van drie gulden. Schagen, den 31 en Juli 1888. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. LANGENBERG. de Secretaris, DENIJS. Het jaarlijksch wederkeerGn.de tijdperk van den vloed der vreemdelingen en den eb der stadgenoóten is weef. aangebroken. Dat de zomer tot dusver buitengewoon koel en vochtig is voor bewoners van groote steden overi gens een dankbaar te waardeeren voorrechtmaakt voor die periodiek ontstane strooming naar en uit de hoofdstad zooveel niet uitde in den voorzomer gevormde plannen worden, zij het dan ook met een kleine wijziging, toch uitgevoerd. Aan de Ooster- en Zuider-grenzen van ons land moet dat vice-versa trekken van het publiek veel gelijkenis hebben op het bekende „stuivertje-wisselen" der kinderen. Nu, onaardig is het spelletje niet .en ik zou wel Roman van GEORGE HöCKER. 41.) XX. Hoe blijkbaar verheugd de majoraatsheer ook was, zijn zoon bij zich te zien, die er nu zooveel mannelijker en zelfstan diger dan vroeger uitzag, zoo vermeed de zoon blijkbaar stel selmatig, met zijn vader alleen te wezen. Hij vreesde instinkl- matig, dat het dan tot een verklaring tusschen hen beiden zou komen, maar hij trachtte deze omstandigheid, zoolang het ging, te voorkomen. Wolf was evenwel een onstandvastig karakter, die zich gaarne liet leiden of medeslepen door oogen- blikkelijke influisteringen, maar hij was niet de man van de daad. Wanneer drang noodlot is en dat is het dan werd die stelling aan hem bewaarheid. Niet hij zelve en zijn wil bepaalden het lot, maar de in hein sluimerende, dikwijls onbewust hem regeerende gevoelens en gewaarwordingen. Nu, als het berouw over de verbintenis met Antje aan zijn hart knaagde, nu hij, uit den onzaligen droom der liefde ont waakt was tot de koele ontnuchterende werkelijkheid, en hij er zelfs veel voor over had, om dezen „domsten streek zijns levens* ongedaan te kunnen maken, waagde hij het volstrekt niet meer, het gebeurde openhartig aan zijn vader te bekennen. Als hij nu weder te huis was en de 1 inge rij der portretten zijner voor vaderen in oogenschouw nam, en de ernstige, waardige figuren in de kleederdrachten vaq eeuwen her op hem nederzagen, gevoelde hij eigenlijk eerst in al zijn omvang wat hij begaan had. Een onbuigzame familietraditie was het geslacht der olfensteiners eigen. Geen druppel bloed van onedele afkomst had sedert vele eeuwen, zoover men maar den stamboom kon nagaan, gerold in de aderen der Wolfensteiners; alleen hij, een dwazen, zjnnelijken hartstocht volgende, had het ontzet tende gedaan en eeye molenaarsdochter tot zijn vrouw gemaakt. Hoe haatte jhij zich zeiven wegens dezen ondoor- dachten stapHij had, zijn brein al afgetobd met het zoeken naar een uitweg, zondeir evenwel zulk een uitweg te vindeD. Intusscheu zou het ,hem niets baten, al trachtte hij eene ontmoeting met zijn vader uit te stellen. Toen de majoraatsheer »jn zoon weder eenige' dagen onder het ouderlijke dak had, let hij hem op zekere'n morgen na het ontbijt bij zich op de «ekenkamer ontbieden; -net blijkbare beschroomdheid trad graaf Wolf zijn vader egetnoet. Hij boog zk;h vol eerbied over diens bleeke, afge- hand en kuste dezelve, dan keek hij zijn vader van ter J e aan en wachtte op diens toespraak, wel wetende, wat het lust hebben om mede te doen, ware het niet, dat er voor een Amsterdamsch Kroniekschrijver, die wekelijks het leven en streven van de stad zijner inwoning heeft te boekstaven, aan zoo iets geen denken ishij blijft op zijn post en hij sterft op zijn post, bij manier van spreken altijd. Anders, de verleiding om er eens een zes weken op uit te gaan, is sterk genoeg, want overal in de stad lachen u de verlok kende plakkaten der rondreis-biljetten toe, en menigeen schijnt dan ook voor die bekoring bezweken te zijn. In sommige buurten ziet men bijna huis aan huis de luiken of papieren zongordijnen voor de vensters, en op de deur de miuzame uitnoodiging„Brieven en boodshappen bij den kruier op den hoek." Laat ons deze bevoorrechten in ge dachte een aangename reis en een behouden thuiskomst wenschen. Een reisje langs den Rijn of een tochtje over de Alpen is voor menigen afgematten stedeling een ware verkwikking. Minder onschuldig is echter het snoepreisje van den weesvader uit een gesticht voor ouderlooze kin deren op de Bloemgracht alhier, die, misschien ook al aangestoken door de algemeene reislust, er van door is gegaan met een 19-jarig weesmeisje uit de door hem bestuurde inrichting. De regenten van het gesticht schijnen ook niet gunstig over het uitstapje te denken, en _hebben den reislustigen weesvader bij de politie aangeklaagd. AÏsHSjSrK&iiQ eentje de plaat gepoetst had, zouden zij zich dat wellicht-fflMSE. hebben aangetrokken; maar dat hij - in navolging van den -é'vë2-.£eheimzinnig verdwenen Heiderschen hoofdonderwijzer zicirCj? minder gebruike lijke wijze vaD een reisgezellin voorzien heèit, 2?men ZÜ hem blijkbaar zeer kwalijk. En zoo is ook het Amsterdamsche publiek, in zijn geheel genomen, volstrekt niet gesticht over een nieuwe geld- mnkerij van de Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij. Het schijnt namelijk wel of die Maatschapppij hare tram Prijs per jaar f8.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. volgende oogenblik hem zou brengen. „Gij ziet, mijn jongen, ik ben zeer zwak en oud geworden," begon de majoraatsheer, nadat hij zich in den ziekestoel had terecht gezet en zijn zoon had gewenkt, tegenover hem plaats te nemen, „ik gevoel het, mijne dagen zijn geteld spoedig zal er een Wolfensteiner meer in den grafkelder rusten." „Zoo moogt gij niet spreken, lieve vader," wilde zijn zoon in het midden brengen, maar zijn vader gebood hem te zwij gen. „Neen, mijn lieve zoon, daaraan valt niet te twijfelen, eerlijk bekend, ben ik het leven zat het heeft mij veel misrekening gebracht, meer dan gij kunt denken, mijn jongen," meende hij, terwijl hij met de magere hand streek over het met zweet bedekte voorhoofd. „Ik heb behoefte aan rust en slaap ik denk, dat dit alles niet lang meer op zich zal laten wachten." „Maar dit is het eigenlijk niet, wat ik met u bespreken wilde," ging hij na een kort stilzwijgen voort, „het is voor alle dingen noodig, dat wij over uwe toekomst spreken.* Hij bemerkte niet het verbleken van ziju zoon en het zenuwach tig trillen diens lippen, maar ging op gejaagden toon voort: „ons vermogen is uiet meer het oude, ik ben immers altijd een vrijgevig man geweest, Wolf, en gij hebt in den loop der jaren uitstekend de kunst verstaan, een vorstelijk vermogen kleiu te maken gij behoeft u niet te verontschuldigen, ik maak u er geen verwijt van, want ik ben het geweest, die u het voorrecht der jeugd, recht vroolijk en ongebonden te zijn van harte gegund heb, maar nu is het tijd, aan de toekomst te denken gij zijt over de eerste jongelingsjaren heen en ik meen, dat de genoegens der jongelui u reeds lang moeten tegenstaan gij moet trouwen, beste WolfGij weet reeds welk heerlijk meisje ik voor u heb uitgezocht haar vader is het reeds met uw keuze eens, het zal mij dus hoogst aan genaam ziju, wanneer gij wildet trouwen, nog voor de herfst in het land is gekomen." Wolf drukte zich de tanden tot bloedens in de lippen. Nu was het oogenblik gekomen, in hetwelk hij spreken moest, hij was het aan zijn eer verschuldigd, den blind vertrouwenden vader niet langer in deze argelooze ouwetenheid te laten maar zonderling, hij vond geen woorden, om zijn plan ten uitvoer te brengen. Eenige malen kuehtte hij, als zat hem iets belemmereuds in den keel, maar hij bracht het slechts tot eenige onverstaanbare geluiden, en toen hij ontdekte, dat zijn vader hem verbaasd aanstaarde, sloeg hij den met schuld be laden blik neder en werd hij gloeiend rood in het gelaat. „Neen, maak geen tegenwerpingen," ging de majoraatsheer op goedigen toon voort, die het angstig zwijgen van zijnen zoon verkeerd uitlegde, „ik kan mij dat al zoo deuken, wat gij hebt te zeggen gij zoudt nog wel eenige jaartjes den jongenheer willen spelen. Maar beste jongen," voegde hij er wagens meer en meer als reclame- dan wel als vervoer middelen gaat beschouwen. Men weet hoe die wagens van binnen reeds volgeplakt en geschilderd zijn met adver- tentiën; jammer dat men ze niet ook nog op de glazen aanbrengt. Maar alsof dit niet genoeg is, zijn nu sedert 1 Augustus al de tramwagens, die door en om Amster dam rijden, op alle lijnen, van boven voorzien met kolossale borden, waarop in reusachtige letters eene aan beveling der chocolade of cacao van de Weesper fabrikan ten Van Houten en Zn. geschilderd is. De plaats waar de wagens heenrijden, is onder dat monsterachtig groote ad vertentiebord slechts op een klein plekje aangegeven. Het publiek ergert er zich gruwelijk aan, want men betaalt zijn geld of zijn kaartje wel, om van het eene punt der stad naar het andere getransporteerd te worden, maar niet om als ballast van een rondrijdenden „chocolade-wagen" dienst te doen. Men spreekt dan ook niet meer van trams of tramwagens, maar noemt ze op spottenden toon besten dig chocolade-wagens. Het woord hoeft eensklaps door geheel Amsterdam burgerrecht verkregen, tot groote ver bolgenheid van de conducteurs, die er totaal onschuldig aan zijn. De eenige schuldige is de Omnibus Maatschappij, die, niet tevreden met haar kolossale winsten en enorme divi denden, nu ook het vruchtbare veld der reclame wil gaan exploiteeren. In Amerika gaat zoo iets best. Broeder Jonathan zegt „ais ik maar rijd en maar kom waar ik wezen wil; wat er in of op den wagen te lezen staat, is mij om 't evenMaar hier zijn we zoover nog niet en kan men zich nog niet vereenigen met het idéé om alles en alles met advertenties te beplakken. Eenige jaren gele- den ^£§fLmen hier. in navolgt van het buitenland, ook de tooneelgordyneu vau OOli p-. kleine schW»vourgë"r]\uenfb 1 willen laten doen als reclame-middel en ze beschilderd met allerlei advertentiën, precies alsof men 's avonds zijn met een onbeschrijflijk bitter lachje hij, „men is als gehuwd man dikwijls nog veel meer verlaten, dan men het ooit in de laatste jaren van zijn jongezellenschap is geweest moogt gij het tegendeel beleven, mogen de rozenketenen van den echt bij u niet in doornenstruiken veranderen." Hij zuchtte diep en streek met de hand over zijn klam voorhoofd. „Kort om, beste Wolf, ik wensch en verlang van u, dat gij mijnen wil, dien ik u reeds voor jaar en dag heb kenbaar gemaakt, eindelijk opvolgt en reeds in de volgende dagen de even schoone als begeerenswaardige Augelika van Alraenrode om hare hand vraagt. „Het zal mij niet mogelijk zijn, lieve vader, mij naar uwen wil te regelen," antwoordde Wolf, zwaar ademhalende, terwijl hij het vermeed den blik vau zijn vader te ontmoeten. Deze zette ontsteld, groote oogen op. „En waarom niet, wan neer ik vragen mag vroeg hij merkbaar koeler. „Omdat omdat," stamelde de jonge graaf en zweeg toen weder. Hij had willen zeggen: „omdat ik reeds gehuwd ben en daarmede had hij een einde willen maken aan al de onrust, die in hem kookte, maar de weinige woorden wilden hem niet over de lippen; hij schaamde zich zoo zeer, tegenover zijn vader, de jonge, engelachtig schoone vrouw te erkennen, wier hart in het verre zuiden eenig en alleen voor hem klopte. „Omdat, omdat herhaalde hij en bleef opnieuw steken. „Gij zult wel zoo goed zijn Wolf, om te bedenken, dat het mijn uitdrukkelijke wensch is, dien ik u zooeven heb medege- gedeeld," antwoordde de majoraatsheer scherp en beslist. „Noem mij éénen grond, één enkelen en belangrijken, die u beletten kan, Angelika van Almenrode tot vrouw te kiezen ik zal dien onderzoeken en onder alle omstandigheden ook erken nen, maar ik haat alle laffe uitvluchten Gij zijt de eerstgeborene en de majoraats-erfgeuaam van Wolfenstein, gij kunt u het allerminst onttrekken aan de verplichtingen, te huwen en nakomelingen te verwekken." Dat alles zag graaf Wolf maar al te goed in; hij had in de laatste maanden toch reeds te dikwijls zich zeiven betrapt op den vurigen wensch, enne dier trotsche, verlokkelijke jonge maagden, die hij voor den dans zoo dikwijls in zijne armen had gedragen, voor tijd en eeuwigheid de zijne te mogen noemen. Hoe zeer moest toch een echt met zulk een trotsche, bekoor lijke vrouw, aan hetzelfde adellijke bloed, als hii zelve, ont sproten, geheel anders en bekoorlijker zijn, dan de herders- droom met Antje Sturm, dien hij nu tot vervelens toe had uitgedroomd en ten opzichte waarvan voor hem toch ook niet de kans bestond te ontwaken zonder noodlottige gevolgen. Nu was het lang gevreesde oogenblik gekomen en hij voelde den moed niet, zijn vader ten antwoord te staan. Minder dan ooit wilde het hem gelukken, den bij hem aandringenden

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1