AI111111 AlïrtÉ- k Zondag, 12 Augustus 1888. 31ste Jaargang- Ho. 2219. d Ei yergeef ons onze schilden! AMSTERDAMSCHE KRONIEK. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCHAGE1Y. Laan, B, 5. Gemeente Schagen Bekendmakingen. J A C II T. =fjl= 43.) XXI. Volkomen ongezocht kan ik dezen keer al dadelijk een aanknoopingspunt vinden aan mijn vorige Kroniek. Meldde ik namelijk verleden week, dat hier een weesvader met een zijner vrouwelijke „verpleegden" op den loop was ge gaan, thans kan ik mededeelen dat de man reeds terug is. Het was nog wel de „binnenvader" ('t is te hopen dat de buitenvader van wat beter allooi isvan het nu komt er een titel zoo lang als morgen de heele dag van het „Wees-, oude mannen- en vrouwenhuis der Chris telijke Gereformeerde gemeente," dus van de Afgescheidenen, op de Bloemgracht. Men zou van zulke lui niet ver wachten, dat zij zich aan zulke stoutigheden schuldig maaktenik voor mij kan althans zulk een uitstapje niet erg Christelijk en evenmin erg Gereformeerd vinden. Maar overal loopt wel eens wat kaf door het koren, en het zou onbillijk zijn, om dezen eenen rotten appel de geheele mand te veroordeelen. En bovendien de voor een bui van verliefdheid bezweken binnenvader is toch niet zoo kwaad als hij er uitziet. Onderweg schijnt hij door berouw en gewetenswroeging te zijn overvallenen door die beide krachtige prikkels gedreven, zegt hij, is hij weer naar het huis zijner inwoning teruggekeerd, om zich daar ter beschikking van heeren regenten te stellen. En zijne 19-jarige aangebedene Die had hij „om geen opspraak te verwekken," naar hij voorgeeft in Rotterdam laten zitten doch ook zij scheen in do berouwhebbende gevoelens van haren binnenvader gedeeld te hebben, en is kort daarop eveneens teruggekeerd. Natuurlijk hebben heeren regenten onverbiddelijk besloten, den trouweloozen weezenhoeder niet weder in zijne functiën te herstellen, en zal hij dus spoedig zonder een briefje van eervol ontslag uit de gele deren worden verwijderdmaar de justitie heeft ook nog een appeltje met hem te schillen, wegens ongeoorloofde wegvoering van minderjarigen, en in afwachting van hare beschikkingen blijft de berouwhebbende zondaar voorloopig nog in het gesticht gehuisvest. Wordt het een rechtszaak, dan kunnen de liefhebbers van schandaal-processen zich eerlang weder op een extraatje voorbereiden. Trouwens, op rechtsgebied is tegenwoordig nog al niet over verscheidenheid en afwisseling van spijs te klagen. Zoo krijgen we hier nu in de helft van de volgende maand voor de rechtbank de behandeling van een valsche mun ters-proces, waarbij dan de schelmen terecht zullen staan, die in het begin van dit jaar onze goede stad overstroom den met guldens en rijksdaalders. Nu zou dit wel zoo'n zware misdaad niet wezen integendeelindien be doelde geldstukken niet de eigenschap hadden van „eigen gemaakt" te zijn, hetgeen wel voor schoenen en laarzen, maar volstrekt niet voor guldens en rijksdaalders eene aanbevelenswaardige hoedanigheid is. Tenminste hoe kunstig de respectieve poppen en achterwielen ook vervaardigd waren en hoe mooi ze er op 't oog ook uitzagen, de heilige justitie scheen het eigenaardig talent der kunst vaardige geldmakers geheel voorbij te zien, wist ze na een eindeloos gezoek toch eindelijk op te sporen, palmde ze heel netjes in en bracht ze even netjes achter slot. Men bleek bij deze zaak met een wijd vertakt net van SGHA6ER RAAIT. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEH- TENTIÈN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f 8.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. De Burgemeester der gemeente Schagen; Brengt ter kennis van belanghebbenden, het navolgende De Commissaris des Konings in Noord-Holland, Gezien het besluit van Gedeputeerde Staten dier provincie d.d. 25 Juli 1888, no. 21; Gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857. (Staatsblad no. 87); Brengt ter kennis van belanghebbenden: lo. dat in Noord-Holland de jacht op klein wild, met uitzondering van die op faizantcn, zal worden geopend op Zater dag, 1 September 1888, met zonsopgang 2o. dat de jacht op faiz anten zal worden geopend op 2 October 1888, mede met zonsopgang; 3o. dat de korte jacht dagelijks, met uitzondering van den Zondag, en de lange jacht alleen op Woensdag en Zaterdag zal mogen worden uitgeoefend. En zal deze in bet Provinciaal blad worden geplaatst en voorts in elke gemeente van Noord-Holland worden aangeplakt. Haarlem, 30 Juli 1888. De Commissaris des Konings voornoemd, (get.) SCHORER. Schagen, 10 Augustus 1888, Do Burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. Roman van GEORGE HöCKER. Menigmaal gebeurde het, dat van den burg Almenrode de baronesse door het woud naar het dorp ging en dan op baar weg eenige minuten uitrustte in Martiri's hoeve. De baronesse had natuurlijk ook het onheil vernomen, hetwelk den jongen hoer had getroffen en zij had zich beijverd den goeden man woorden van troost toe te spreken. Dat was balsem voorMar- tin's gewond hart geweest. In den beginne wel is waar had hij de baronesse wantrouwend aangezien, als vreesde hij, dat ook zij met hem den spot dreef; doch toen hij ontwaardde dat Angelika bij het hooren van het onheil de tranen van mede lijden in de oogen sprongen, toen bleven hem de ruwe woor den in de keel steken, hij keerde zich om en was, de hand voor de oogen slaande, weggeloopen, alsof hij zich zijne tranen schaamde. Van af dien dag echter waren heiden zulke goede vrienden geworden, als de maatschappelijke verhouding, in welke zij tot elkander stonden, het veroorloofde. Met geen mensch ter wereld had anders Martin over de verlorene willen spreken, maar wan neer Angelika met hare heldere, welluidene stem over de ver- dwenene begon te spreken, dan was het hem, alsof de ijskorst om zijn hart langzamerhand weeker werd en luisterde hij met aandacht naar de troostende woorden der baronesse. Hij vereerde haar alras als een engel. Telkenmale wanneer Angelika hem een bezoek had gebracht, gevoelde de ongelukkige Martin dik wijls dagen lang zich verlicht, dan kon hij zelfs het harteleed voor eenige oogenblikkc.: vergeten, dat hem alle levenslust en levensvreugd had ontnomen. Eens had hij zich zeiven er op betrapt, toen hij bezig was met het neuriën van een opgewekt liedje uit zijn soldatentijd, dat hem in Frankrijk zoo menig uurtje had helpen verkorten, maar nauwelijks waren de eerste woorden van het lied ovrir zijne lippen gekomen, of het gezang verstomde reeds weder em werd besloten door een zwaren zucht. Zijn blik was gevallen ori een ring, dien hij nog altijd aan den vinger droeg. Het was Sen kleine, smalle, onoogelijke ring met een kleinen, blauwen sfeen, waarin een vergeet-mij-niet gegra veerd was, maar dit kleine stukje goud was den wakkeren jonkman meer waard, dan al zijne andere goederen te zamen. Aan dien ring toch was de herinnering verbonden aan alles *af hij eens gehoopt hhd te zullen bezitten en toch reeds lang onherroepelijk verloren had. Op de kermis in de naburige stad *as het geweest, dat het vorige jaar, voor dat Martin in dienst jaoost, het jonge paar wederkeerig elkander een gouden ring nacl gegeven. Het geld daarvoor had Martin in het geheim hit l g °Pgespaard en alleen op nadrukkelijk verlangen was em gelukt, Antje voor zijn plan te winnen. Nog heden zweefde dit alles hem voor den geest, hoe zij toen gebloosd had, als Martin haar in den winkel van den goudsmid het ringetje had aangepast en dit haar sierlijk om den vingers gezeten had. Ja, dat was een zalige tijd geweest, vol hoop en liefde nu was de gelukkige droom reeds lang vervlogen, maar de ring was gebleven. Toen Martin in het land terug gekeerd was en Antje niet meer vond, had hij het niet van zich kunnen verkrijgen, dien ring van den vinger te nemen. Sedert dien tijd moest hij bepaald gegroeid zijn, want nu kon hij den ring niet meer van den vinger trekken, ofschoon hij het nu gaarne gedaan had, want elke blik op den ring met het vergeet-mij-niet deed hem opnieuw zijn verlies betreuren. Hij wist het, hij kon de trouwelooze niet vergeten, zoo lang hij den ring nog aan den vinger droeg. Maar de eerlijke Martin had nog een ander bezoek gehad in de laatste maanden. Er waren namelijk twee heeren ge weest, in fijne, steedsche kleeding en tot zijne verbazing had Martin ontdekt, dat de jongere van beiden gedurende den fransch—duitschen oorlog officier was geweest in zijn regiment. Martin zette een nijdig gelaat, toen hij hen zag, want hij wist maar al te goed, dat zij ook tot het gebroed der Wolfensteiners behoordendeze naam was hem zoo gehaat geworden, als 't maar mogelijk was. Zoo had hij dan wel lust gehad, de onwelkomene gasten reeds op den hof terug te jagen, temeer, daar hij niet be grijpen kon, wat de voorname heeren van hem, den eenvoudigen boer, wel verlangden maar langzamerhand was hij vertrouwelijker geworden tegen hen, vooral toen hij tot zijne verbazing vernam, dat deze volstrekt niet hoog waren ingenomen met hunne bloed verwanten op het slot Wolfenstein en vrij wat leelijks van hen hadden te vertellen. Als nu ook zelfs de beide mannen na velerlei omwegen begonnen te spreken over het leed van den jongen boer en met veel zichtbare deelneming -de schuldigen veroordeelden, toen was Martin met lijf en ziel hun man geworden. Hij be greep het maar al te snel, dat een zelfde doel hen bijeen bracht, namelijkde vernietiging van de trotsche familie op het slot Wolfenstein. Nog meer dan vroeger hield hij zich vast aan de meening, dat graaf Wolf, de oudste zoon van den majoraatsheer, toch zijn hand had in de ontvoering van Antje Sturmmocht daaraan nu de onverzettelijke eigenzinnigheid van den waanzinnigen grootvader schuld zijn, die hardnekkig bleef beweren, dat hij Antje met den graaf in het woud had aangetroffen, of was het de ingeboren haat jegens de Wolfen steiners, kortom, Martin was maar al te zeer geneigd, een ieder te dienen, die een vijand was van het geslacht der Wolfensteiners. Hij was te rechtvaardig en te godsvruchtig, dan dat hij het gewaande of werkelijke onrecht, hetwelk hij had ondergaan, door een daad van geweld aan den pleger eigenhandig zou gewroken hebben, maar wanneer het hem mogelijk was, misschien door zijn hulp op rechtmatige wijze zijn vijanden het geleden onrecht betaald te zetten, dan was hij dadelijk daartoe bereid; dat kwam geheel en al overeen met den toestand van zijn verscheurd hart. Wel is waar was het slechts weinig, wat hij kon antwoorden op de vragen der beide graven. Zij vroegen hem naar alle bijzonderheden, hoe het zich eigenlijk had toegedragen met den dood van den opperhoutvester Anton, maar Martin kon hen met den besten wil niet meer mededeelen, dan wat zij ook reeds van anderen hadden vernomen. Wel is waar had hij dadelijk een eed er op gezworen, dat zijn vader onschuldig was onthoofd geworden, maar bewijzen kon hij het evenmin, als de beide graven dit konden. Het deed hem leed, dat de heide heeren, nadat zij ook van den ouden grijsaard niets verstandigs hadden kunnen verne men, met mismoedige gezichten weder moesten vertrekken, maar in zijn hart hoopte hij, dat hunne verdere onderzoekingen met gewenscht gevolg mochten worden bekroond, want gelukte het hen, iets verpletterends tegen den majoraatsheer en diens aanhang te ondernemen, dan was ook Martin's wraakzuclri bevredigd. Zijn vader rustte nog ongewroken in het graf. O, hoe wilde hij een ieder dankbaar zijn, die hem het middel en den weg wees, om het aandenken zijns vaders te zuiveren van den smaad, die tot nu nog op hem rustte Op zekeren dag had Martin eene ontmoeting, gelijk hij die wel het allerminst zou verwacht hebben. Hij was dicht bij zijn hoeve bezig met het vellen van hoornen. Een zwoele, drukkend warme zomerdag verschroeide het landschap, zoodat zelfs de vlijtige Martin liever gerust, dan zich aan den zwaren arbeid begeven had. Maar goedschiks of kwaadschiks moest hij de zware bijl zwaaien, want nog slechts weinige weken en dan was het oogsttijddan moest hij al zijn tijd aan het bouwland besteden en voor het woud bleef hem dan de -crste maanden zoo goed als geen tijd over. Een knoestige den, die zijn reuzenkruia hoog in de lucht verhief, scheen den spot te willen drijven met alle krachtsin spanning van den wakkeren boer. Slag op slag dreef Martin met gespierde vuist de bijl in den stam, zoodat de splinters in het rond vlogen, maar, ofschoon hij reeds een diep« gbuf in den stam gehouwen had, wilde de boom niet wijken, doch verhief' zich nog even trots omhoog. De stam stond dicht bij den rijweg, die van Almenrode naar Wolfenstein voerde en behoorde tot den verst gelegen boschakker van Martin. Martin moest er dus vooral op letten, dat hij zelf niet onder den stam geraakte, maar ook dat hij in het vallen den weg niet kon versperren, welk laatste geval hem ontzaggelijk veel werk be zorgd zou hebben. Was het uithoofde van den drukkenden zomer dag ook al niet te vreezen, dat op den weg zich veel rijtuigen zouden bevinden, zoo kon toch de een of andere wagen af dwalen en dan was er aan het geschimp der voerlieden geen einde. Trots al zijne bemoeiingen echter dreigde de den toch in eene ongunstige richting willen vallen. Nog eenige krachtige bijlslagen en ten spijt van al zijn pogen dook de kruin van den boom in de richting van den straatweg en kwam de boom schuins over den weg te leggen. Na den val trok een dichte stofwolk in de hoogte en hulde het landschap eenige oogen- blikken in een ondoordringbaren nevel. Nog voor Martin, die

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1