AIeebeci m ThÉ- k Lillfl Ei yergeef ons onze sckulflen! Donderdag, 4 Octoloer 1888. 31ste Jaargang. Ho. 2234. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: §CHA€iEIi. Laan, B, 5. Gemeente Schagen Bekendmakingen. een pak Boeken. Binnenlandsch Nieuws. SCHAGER COURAN Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. POLITIE. Ter Secretarie dezer gemeente zijn inlichtingen te bekomen omtrent een nabij de Oude Sluis gevonden Rok. VERLOREN: op Donderdag 27 September j.1. uit een rijtuig, rijdende van Schagen naar Barsingerhorn, Inlichtingen hieromtrent worden beleefd verzocht ter Secretarie dezer gemeente. Ter Secretarie dezer gemeente zijn inlichtingen te bekomen omtrent een alhier opgevangen hond. Onder een hevig onweder, dat in den nacht van Maandag op Dinsdag gedurende geruimen tijd boven den Anna-Paulowna polder woedde, sloeg de bliksem in den korenmolen van den heer J. Blankevoort, welke in korten tijd totaal afbrandde. De molen was verzekerd. Uit Tessel wordt gemeld Zooals reeds gemeld is, schijnen de plannen tot oprichting eener badinrichting aan het Tesselsche strand meer kans te hebben, te worden verwezenlijkt. De firma Koning Co., die daartoe sinds eenigen tijd krachtige middelen aanwendt, heett, Roman van GEORGE HöCKER. 57.) XXVII. Telkens als Wolf zijn hart wilde ongevoelig maken voor het zoet gekout der lieftallige vrouw naast hem, geraakte hij op nieuw onder den indruk daarvan. Er lag in haar geheele vezen zulk eene zeldzame bekoorlijkheid, Wolf vond haar van seconde tot seconde nog schooner, dan zij het vroeger was pweest. Dat moest een gevolg zijn van het moederlijk geluk, hetwelk nu zetelde in het hart der jonge vrouw. Zij zag er verstandiger en bevalliger uit dan vroeger en uit hareschoone °°gen straalde een zonderlinge, innemende gloed. Antje was du eene bloeiend schoone vrouw. Het was niet meer het schuwe, maagdelijke meisje, zij was het beeld eener heerlijk bloeiende roos. En Antje zat niets kwaad vermoedend naast den geweten lozen man, die alleen gekomen was, om haar onmeedoogend onder den voet te treden. Zij gevoelde zich zoo onbeschrijfelijk gelukkig en tevreden, sedert zij haar man weder bij zich had. ?fe opgeruimdheid, die in de laatste maanden had moeten Ijken voor melancholie en treurigheid, trad nu weder te voor- 'ehijn. Haar schalkachtig wezen, haar gulle, kristalheldere lach, I °^ten een betooverenden indrukEn Wolf, die telkens *ude beginnen, met eenige woorden het geluk van de jonge vrouw te verwoesten, vond telken male niet den moed. Hij oemde zich zeiven een laffen, jammerlijken bloed, hij wilde 8eweld zich doof houden voor het zoet gekout en het 'ke lachje der jonge vrouwen toch gelukte het hem "ij gevoelde zich machteloos tegenover de bekoorlijke gehuld. Het was hem onmogelijk, tenminste nu reeds, als Ietlgende duivel tegenover haar op te tredenHoe zoet I *L.':och de liefde, die zij hem toedroeg! sloot de oogen, want het duizelde hem. Hij beproefde I feh ?eer te ^en^en' niet meer te peinzen, maar gaf zich r,,e en al over aan de betoovenng van het oogenblik. ts nog uit de verte blonk de toekomst hem tegen en *at hij er van zag, was niet geschikt, om zijn hart gelukkig Illaf 1? --J--o a^en. Evenals de gletschers van Zwitserland wel is len ^es^ueus> doch troosteloos verstijvend neerzien op het °°8 des menschen, zoo stelde Wolf zich ook zijn Vond 'Sl Voor' stille, vreedzame liefde, die hij hier onder die $ip'] Antïe's gezellig bijzijn, hij zocht die te vergeefs op met ijs bedekte kruin, die hij in den 8 dacht te bestijgen. Nog eenmaal wilde hij het zoete naar men verzekert, het voornemen, zoo de badinrichting tot stand komt, deze naar dr. Schliemann, den vermaarden opgra ver van zoovele kunstschatten, te noemen. Deze geleerde toch, maakte eenmaal deel uit der equipage van een Pruisische brik, die in de Eierlandsche gronden schipbreuk leed. Nadat de voormalige lichtmatroos fortuin had gemaakt, besloot hij om het eiland en zijne redders nog eens op te zoeken. Op de plek waar hij eenmaal als schipbreukeling aan wal was gezet, ging hij een bad nemen in de Noordzee. Van zijne redders was echter niemand meer in leven. De badinrichting nu, die men in het leven tracht te roepen, zou nabij de plaats, waar dr. S. eens landde en in latere jaren baadde, worden gebouwd. Te Kwadijk bestaat een eigenaardige quaestie. Een der ingezetenen beweert namelijk eigenaar te zijn van den eenigen toegangsweg naar de algemeen en begraafplaats aldaar, welke tot hiertoe steeds door de burgerlijke gemeente als haar eigendom werd beschouwd. Hij heeft op dien weg voor eenigen tijd een afsluiting gemaakt. Wel heeft hij die een paar maal bij een begrafenisplechtigheid weggenomen, doch telkens sluit hij dien weg weer af, zoodra het begraven is afgeloopen. Ook schijnt hij het kerkhof als zijn eigendom te beschouwen, want hij maait het gras en voert het weg. In de Zaanlandsche Ct. werd onlangs te kennen gegeven, dat het ministerie door de aankondiging van eene gedeeltelijke herzienig der onderwijswet en verdeeling der meervoudige dis tricten, kleur bekent en zich vierkant stelt tegenover de libe ralen. „Dit moge, als men let op de krachtige liberale meerder heid in de Eerste Kamer, nogal vermetel zijn, het pleit voor de heeren Mackay c. s., dat zij den strijd dadelijk en openlijk aanbinden.'" De Tijd maakt, naar aanleiding hiervan, de opmerking, dat men wel eenigszins gewaagd spel speelt, door de Eerste Kamer als dreigement te gaan gebruiken tegen de regeering. „De geluk, dat hem hier werd aangeboden, met volle teugen genie ten, nog eenmaal wilde hij zich geheel en al overgeven aan de betoovering, die Antje's tegenwoordigheid op hem uitoe fende. Wat er dan morgen gebeuren zou, wat bekommerde hem dat heden 1 Gelijk een drenkeling of iemand die zich reddeloos verloren weet, klemde hij zich eensklaps aan de jonge vrouw, om armde haar en trok haar aan zijn borst. Het was hem gelukt, zich zeiven te vergeten en de treurige, ontzettende zending, die hem hierheen gevoerd had in deze woning van stil, vreedzaam geluk. Eu Antje zij was gelukkig, zalig en tevreden 1 Arm, arm Antje 1 XXVIH. Een van de zoldering nederhangende lamp verspreidde in het slaapvertrek der jonge echtgenooten op het landhuis aan het Comomeer, een zacht, roodachtig licht. Het was reeds lang middernacht; door de gesloten vensterluiken drong reeds van buiten een vaal licht naar binnen. Wolf lag slapeloos op zijn legerstede; hij leunde met het hoofd in de eene hand en staarde met strakken blik door het behaaglijk ingerichte vertrek, in hetwelk hij zoovele heilige, gelukkige uren had doorleefd en in hetwelk hij nu nederlag als een misdadig man. Naast hem, rustte zijn jonge vrouw. Zij had het gelaat tot hem gewend. Hoe roerend bleek zag dit hef, treffend gelaat er uit 1 Een zoet, onbeschrijflijk zalig lachje speelde om de lip pen der schoone slaapster Het mocht de blijdschap zijn over den terugkeer van den lang vermisten echtgenoot, maar de fijne, sprekende uitdrukking van het gelaat, hetwelk zoo buitengewoon scherp afstak bij de frissche, gezonde gelaats kleur van het vroegere natuurkind, sprak van vele bange zorgen, van veel zieleleed en menigen bitteren tranenvloed, waaraan de jonge vrouw maanden achtereen ten prooi was geweest, terwijl haar echtgenoot verre van haar verwijlde. De blik van den slapenloozen man zweefde verder en bleef gevestigd op de fraaie wieg, welke naast het bed zijner vrouw stond. Wolf kon de gelaatstrekken van den kleinen, zoo zoet slapenden knaap goed onderscheiden, want het volle licht der lamp bestraalde het. Dat was zijn kindzijn jongen 1 Met welk een gelukzaligen geestdrift, met welk een blijden trots had Antje hem het kind gisteren, toen hij was teruge- keerd, in den arm gelegd, den armen knaap; en hij was alleen gekomen, om hem zijn vader te ontrooven; hij was alleen doorgedrongen tot deze diepe, vreedzame stilte, om die te verstoren en de schoone, bekoorlijke slaapster naast zich, in een zee van ellende en vertwijfeling te storten 1 Wolf stond helschen pijn uit; nu, als hij de lieftallige vrouw, die met lijf en ziel hem aanhing, weder bij zich zag; als hij Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cent». ADVEBTENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.16 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. rechterzijde heeft naar de ministerieele portefeuilles niet gehun kerd maar nu zij eenmaal aan het roer is, nu twijfelen wij er niet aan zou de Eerste Kamer dwaas genoeg zijn om aan de regeering den voet dwars te zetten dan zou het Kabinet niet moeten aarzelen met het geven van een advies, dat aan de abnormaliteit van ons parlementair leven door ontbinding ook der Provinciale Staten een beslist einde maken zou." Het Hdbl. teekent hierbij het volgende aan Het zou, ge- looven we, aan de Tijd heel wat moeite kosten om het artikel in de grondwet of wet te vinden, dat aan de regeering de macht geeft tot ontbinding der Provinciale Staten over te gaan. Ging het Kabinet er niettemin toe over, dan zou het een revolutionaire daad plegen, waarop de naam „Staatsgreep" toepasselijk ware. Gelukkig heeft men zoo iets niet te verwachten, vooral niet van een regeering met anti—revolutionaire elementen als de huidige. Bovendien zou het niet batenwant een Koninklijk besluit, waarbij de Provinciale Staten ontbonden worden ver klaard, zou de gewenschte uitwerking missen. De Staten zouden zich aan zulk een besluit, als onwettig, niet storen en de wettige Staten blijven. Alleen door verandering der provinciale wet ware zulk een ontbinding op regelmatige wijze te bereiken, maar daarvoor is dan weder de medewerking nobdig van de Eerste Kamer 1 Eergisteren ochtend kwam per mailboot te Vlissingen aan de kapitale som van een half millioen souvereigns, dus zes millioen gulden, welk bedrag per spoor naar Rusland vervoerd wordt, als zijnde het bedrag eener door Rusland gesloten leening. De schat werd begeleid door twee Engelsche heeren en twee ambtenaren der stoom vaartmij. Zeeland, alle met een koppel revolvers gewapend. De waggon, waarin zich de kolossale goudklomp bevindt, werd te Vlissingen verzegeld. MC.) weder en telkens weder dat gelukzalig lachje om hare lippen zag getooverd, beschouwde hij zich als een verpersoonlijkten duivel. Ook nu, als het onschuldig schepsel naast hem lag en hij hare warme adem over zijn met zweet bedekt gelaat voelde strijken, moest hij bekennen, dat die hartstochtelijke zinsbe goocheling, die hem eerst tot Antje had aangetrokken, onher roepelijk vervlogen was. Hij was nuchter en verstandig gewor den en zag in Antje niets meer dan een schoon beeld, welks onschuldige uitdrukking vol deemoedigheid en goedheid des harten, hem onwillekeurig in vervoering moest brengen, zonder dat de wensch in hem opsteeg, het ook te bezitten. Maar toch moest hij bekennen, dat het een schurkenstreek van hem was, dit lieve, argelooze schepsel, dat nog droomend in een zee vol liefde en geluk scheen te verwijlen, bij het krieken van den morgen reeds uit zijn hemel te rukken en prijs te geven aan vertwijfeling. En toch kon het niet anders 1 Dat was immers het vreeselijke, dat eigen schuld en die van derde zich met onverbreekbare ketenen saamgesmeed hadden, en hem onredbaar gekluisterd hielden; hij moest verder al zou het hem ook het verstand kosten. Met geweld zocht hij zich te vervreemden van de zoete slaapster aan zijne zijde; hij trachtte zich wijs te maken, dat hij haar haatte uithoofde de aanspraak, die zij op zijn bezit durfde doen gelden. Zoo lang hij ver van Antje vertoefd had, was hem dit ook geluktmaar nu, als hij de betoovering harer tegenwoor digheid weder gevoelde, als hij weder tot de erkentenis kwam, welk een buitengewoon lieftallig wezen zij toch was, dan was het voorbij met zijn zelfmisleiding en hij begreep maar al te goed. dat zijne vrouw een engel was en hij daarentegen een harte— en een gewetenlooze schurk. Eindelijk, na uren van vreeselijke kwelling, sloot ook de slaap zijne oogleden. Maar het was geen aangename, verkwik kende sluimering, die geest en hart versterkt; doch het waren kwellende, beangstigende droomen, die den slapende bekropen. Mocht het het weeke, roodachtige licht der lamp zijn, hetwelk op zijn gelaat viel, of andere waanzinnige voorstellingen in zijn overkropt gemoedkortom, het was hem, alsof hij wandelde in een woest landschap, hetwelk overdekt was met bloed. Waarheen hij ook keek, zag hij die gruwzame kleur; de hemel was bloedrood en ook de boomen links en rechts van den weg; uit het gras, hetwelk hij vertrad, drongen bij eiken voetstap dikke, donkere bloeddruppels, de zonnestralen bezaten een rooden gloed, de lucht en alles rondom hem scheen bloed zware wolken van bloed omhulden hem en verstikten hem bijna. Dan verdween dit droombeeld en maakte plaats voor een ander. Toen zag hij een armoedig, onoogelijk kamertje, gelijk hij zich ©iet kon herinneren in de werkelijkheid ooit gezien te hebben. In dat kamertje stond een armoedig bed en daarop rustte een bleeke, jonge vrouw, wier gelaat eindelooze smart verried, de handen over de borst samengevouwen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1