AlItlltlNl
Êl'tSi
En TBrgBBf ons onze schillen!
Zondag, 7 October 1383.
31ste Jaargang. ITo. 2235.
AMSTERDAMSCHE KRONIEK~
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: S€HiCïKAT, Laan, H, 5.
Gemeente Schagen
Bekend m a k i n g e n.
een pak Boeken.
hond.
Wordt Vervolgd.
SCHAGE
OURAAIT.
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater
dagavond. Eij inzending tot *s middags 12 ure, worden ADVEB-
TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
VERLOREN:
op Donderdag 27 September j.1. uit een rijtuig, rijdende van
Sol agen naar Barsingerhorn,
Inlichtingen hieromtrent worden beleefd verzocht ter Secretarie
dezer gemeente.
Ter Secretarie dezer gemeente zijn inlichtingen te bekomen
omtrent een alhier opgevangen
Ter Gemeente secretarie alhier zijn inlichtingen te bekomen
omtrent een onder deze gemeente onbeheerd gevonden
Schaap.
5 October.
Snerpende giert de wind langs Amstels straten en
grachtenplassend kletteren de telkens hernieuwde regen
buien tegen onze vensters, die, voor zoover we de nieuw
gebouwde „modern ingerichte" huizen der laatste jaren
bewonen, meer van den wind en vaak ook van den regen
doorlaten dan ons wel lief is. Helaas! het winterseizoen schijnt
Boman van GEORGE HöCKER.
59.)
XXVIII.
Antje zat in droefgeestige stemming naast haren man aan
de ontbijttafel. Zij had zich alle moeite gegeven, om den zoo
zelden bij haar vertoevenden man door dubbel vriendelijke en
hartelijke bejegening te boeien, maar ten spijt van al haar
pogen, was het haar niet gelukt, de rimpels van zijn voor
hoofd te verbannen. Het was haar, alsof uit Wolf s oogen een
vreemd, verkoelend iets schoot, waarvan zij het bestaan niet
kon verklaren, daar zij zich geen schuld bewust was, doch dat
onloochenbaar bestond en zich gelijk een scheidsmuur steeds
hooger tusschen hen optrok.
Eerst had zij beproefd haar echtgenoot op andere gedachten
te brengen, door den kleinen jongen uit de wieg te halen.
Maar met eene driftige beweging met de hand had Wolf het
lieve wicht' van zich geweerd, hij had boos voor zich op den
grond gestaard en het daardoor niet opgemerkt, hoe een
groote traan van ontnuchtering uit het oog der jonge moeder
°P het gelaat van den kleinen knaap viel.
Eene onnoembare angst maakte zich eensklaps van haar
meester; het was haar, alsof zij haren echtgenoot met geweld
moest vasthouden, om hem niet uit haar hart te verliezen.
'J greep haastig naar zijn hand en trachtte die tot zich te
bekken; een bange huivering overviel haar en toen zij ont
dekte, dat Wolf onder hare aanraking ineenkromp en haar
yerstoord aankeek, toen liet zij de hand vallen, die slechts slap
S'i?6 ^are zonder zich te sluiten, en keek met angstigen
"k haar echtgenoot aan. «Ach Wolf," duisterde zij, „ik ben zoo
gelukkig, dat gij er weder zijt mijn hart berst bijna
blijdschap en vreugde; maar het wil mij toeschijnen, dat
Pl geen opgeruimd humeur hebt medegebracht, hetgeen ik
met van u gewoon ben helt gij kommer en zorgen,
maak er mij dan deelgenoote van; gij weet immers, dat ik
rots op zal zijn, alles, vreugde en leed, het gelukkigste,
r ook het moeielijkste eerlijk, met u te dragen
°lf antwoordde niet dadelijk, maar roerde met het lepeltje
ont VOür hem staande kopje; jazeker/ antwoordde hij toen
tiin j- ben van uw goeden wil overtuigd maar er
"iet v* waarui ëïj mij "iet raden kuntgij kunt het
^begrijpen, wat mij kwelt en beangst maakt, maar wanneer
tied r ,Verriomen zu't hebben; dan zult gij mij beklagen en
rjden met mjj hebben, dat hoop ik ten minste
viel Antje hem plotseling in de rede, zich er over
ugende, dat tenminste dat akelige stilzwijgen nu verbroken
ditmaal vroeger dan ooit te zijn aangebroken. Of eigenlijk
is het maar gekheid, te zeggen dat de winter op de komst
is; hij is het geheele jaar niet weg geweest, maar heeft
alleen een paar maanden rust genomen, zoodat men met
wat goeden wil en verbeeldingskracht zich kon voorstellen
dat de zomer in 't land was. Doch zoodra was er niet
weer een r in de maand, of het lieve leventje begon weer
van voren af aanen thans heelt het allen schijn dat de
profetische ganzen, zwaluwen, ooievaars, enz. enz., waar
van de couranten ons nu en dan merkwaardige staaltjes
verhalen, per slot van rekening toch gelijk zullen krijgen
en ons een vroege winter te wachten staat. De smids en
de steenkolenkoopers juichen natuurlijkmaar overigens
ziet menigeen met schrik de periode van sneeuw en ijs
weer naderen. De werkeloosheid in de hoofdstad doet zich
meer dan ooit gevoelen, en de slachtoffers daarvan, voor
zoover zij den moed niet laten zakken, nemen allerlei
huismiddeltjes te baat om iu het gebrek aan werk en
verdienste te voorzien.
Het heirleger der kleine negocianten, toch reeds zoo
talrijk, groeit dientengevolge onrustbarend aan en de ver-
koopers van postpapier, zeep, beste Engelsche messen en
spotgoedkoope manufacturen wisselen elkander met duize
lingwekkende snelheid aan de huisdeuren der burgerij af.
Men mag tegenwoordig wel een pakhuis bezitten om alles
te bergen wat er van dien aard te koop wordt aangeboden,
want och weigeren gaat ook niet altijd. Het onaange
naamst is echter, dat die luitjes soms bij het aanprijzen
hunner waren met zooveel onbeschaamdheid te werk gaan
en het publiek als 't ware willen dwingen om iets
van hen te nemen. Onlangs hadden wij hier b. v. een
geval van een dame op een der voornaamste grachten, die
juist met een paai kinderen haar huis verliet om een
was, „ik was immers nog halfeen kind, toen gij mij wegvoer
det uit het ouderlijke huis; maar ik ben nu geheel anders,
verstandiger en wijzer geworden ja, haal maar niet onge-
loovig de schouders op Wolf, ik ben nu ernstig en bedaard en
het is immers mijn hoogste geluk, een kind te bezitten of
meent gij, dat een moeder nog kinderachtig zijn kan Ach,
mijn lieve God, Wolf," ging zij voort, terwijl hare oogen eene
zachte uitdrukking kregen, „en sedert ik een lieven, kleinen
zoon heb, kom ik mij zeiven reeds zeer oud voor, bedenk toch,
ik moet voor hem zorgen en denken, hij kan het nog niet
doen, die lieve jongen
Eensklaps sprong zij van de sofa en dwong met zacht geweld
haren echtgenoot, haar te volgen naar de wieg, die in het
zonnigste hoekje der kamer stond.
Bij de wieg gekomen, omhelsde zij haren man hartstochte
lijk. „Zie hem daar liggen, de kleine, lieve jongenons
kind, ons geluk riep zij jubelend uit. „Ach Wolf, wat is het
toch een heerlijke rijkdom, een kind het zijne te noemen
zoolang gij weg waart, kou ik mij dag in dag uit geen groo-
ter vreugde deuken, dan hier naast de wieg te zitten en
het stomme spel van denkleine gade te slaan.... eerst sedert
ik hem heb, weet ik, dat ik zeer gelukkig ben, dat mij niets
meer ontbreekt aan mijn hemel op aarde het is mij, alsof
ik een andere, een verstandiger hen geworden of ben ik
het alleen, die in het spel van het kind reeds verstand waant
te zien, wanneer het met de ronde armpjes schijnt toe te wen
ken, wanneer het juicht en kraait in ongebonden vroolijkheid.
Dan was het mij altijd te moede, als kende hij mij reeds, de
kleine schelm als keek hij mij met uwe oogen aan en
wilde hij mij een groet van u toeroepenach, en wanneer
hij dan lachte, en wanneer ik hem opnam en aan mijn borst
drukte, dan was het mij zoo zalig te moedeAch Wolf,
ik kan het u niet zeggen, hoe gelukkig dat kind inij maakt
De jonge graaf was tot nu met gebogen hoofd blijven staan
en had slechts verstrooid geluisterd naar de hartstochtelijke
jubelkreet van de jonge vrouw. Nu haalde hij diep adem en
een koelen blik op het kleine wicht in de wieg werpende,
zeide hij „het is mij lief, te hooren, Antje dat gij met zooveel
teederheid aan uw kind hangt ja, ja, men zegt niet te
vergeefs, dat de moederliefde de grootste en de voornaamste
hartstocht van het vrouwelijke hart isik zou er wel op
willen wedden/' voegde hij er aarzelend aan toe en trachtte
daarbij te glimlachen, hetgeen hem evenwel mislukte, „dat gij
voor uw kind den echtgenoot zoudt kunnen vergeten I"
Hij hield op, toen Antje hem ontsteld aanzag. „O, waar
denkt gij aan, Wolf," riep zij uit en vlijde zich aan zijn borst,
„u vergeten om den kleinen jongen Zijt gij het dan niet,
dien ik heb lief gehad, reeds lang voor ik wist en vermoedde,
dat ik ooit zulk een lieven jongen zou bezitten O, neen,
Wolf, het grootste en heerlijkste geluk hetwelk ik ken, is, u
toe te behooren en uwe vrouw te heetenKomt het een
wandeling te gaan doen, toen zulk een gelegenheids-koop
man met zijn marsje de stoep opkwam. Mevrouw beduidde
hem dat zij niets van zijn koopwaar noodig had, en dat
het in ieder geval nu een ongelegen tijdstip was om haar
met zijne aanbiedingen lastig te vallen. Hierop werd de
negociant zóó verontwaardigd, dat hij de dame de vuilste
scheldwoorden naar het hoofd wierp en haar zelfs met
zijne vuisten dreigde, zoodat zij doodelijk verschrikt met
hare kinderen moest terugkeeren en de wijk in haar huis
nemen. Toen zij aangescheld had, moest zij natuurlijk even
wachtenen zij verklaarde later dat dit oogenblik, hoe
kort ook, het vreeselijkste van haar leven was geweest.
Ook zijn er die weer op andere wijze minder betamelijke
middelen te baat nemen om aan de kost te komen, mid
delen die een gansch verkeerd begrip omtrent het mijn en
dijn bij deze personen doen veronderstellen. Wij hadden
er dezer dagen een sprekend voorbeeld van. Een bakker
houdt ergens met zijn kar voor een huis stil, neemt een
brood uit den wagen en gaat het naar boven brengen, een
paar verdiepingen hoog. Nauwelijks is hij het huis in, of
er komt iemand aanloopen, die een in de nabijheid op post
staand politie-agent beleefd verzoekt even een wakend
oogje op „zijn kar" te houden, daar hij in de buurt eenige
brooden moet bezorgen. De agent verklaart er zich toe
bereid de man neemt zonder blikken of blozen vijf versche
brooden uit den wagen en verdwijnt er mee in een zijstraat,
om natuurlijk niot terug te keeren. Toen de ware
bakker weer beneden kwam, had hij de grootste moeite
van de wereld om den agent te beduiden, dat hij de recht
matige eigenaar en de ander een falsaris was.
Ongelukkigerwijs vindt men dergelijke gewetenlooze lieden
niet alleen onder het op straat rondzwervend gespuis,
maar ook onder de hoogere rangen en standen, ortfler men-
maal zoover, dat gij mij niet meer lief hebt, Wolf, dan mag
het nacht rondom mij worden dan wil ik niet meer leven.
Ja, Wolf, dan wil ik ook mijn kleinen lieveling niet meer
hebben want om u. Wolf heb ik hem zoo lief, omdat hij
uw eigen kind is, het kostelijkste geschenk uwer liefdedaar
om alleen gevoel ik mij zoo tot hem aangetrokken
/^Volf had zijne gelaatstrekken te vergeefs getracht te be-
/heerschen. Een afschrikwekkende uitdrukking trad op hetzelve
te voorschijn. De jonge vrouw ontstelde en trachtte met hare
handen de rimpels en plooien uit het gelaat te verdrijven.
„Niet boos zijn, mijn Wolf," riep zij ontroerd uit, „gij moet
niet met zulk een donkeren blik op ons jong gelijk staren,
wij bezitten immers elkander nog, wij staan nog als trouwe
kameraden naast elkander, wij hebben elkander nog lief
„Nogherhaalde graaf Wolf vol beteekenis en zag voor
de eerste maal zijne jonge vrouw goed in de oogen, „het is
een ellendig, dubbelzinnig ding met ons geheim geluk," voegde
hij er aan toe, „hoe lang meent gij, dat deze onhoudbare toe
stand, dit vreezen en beven voor eene dagelijks mogelijke ont
dekking nog kan duren
De jonge vrouw liet het lieve kopje nog meer op zijn borst
zinken. „Gij hebt gelijk, Wolf," fluisterde zij toen zacht, ook
mij is het dikwijls te moede, alsof wij het beiden gemakkelij
ker zouden dragen, wanneer ik u mocht helpen en raden.
Wolfneen. ik zeide u reeds zooeven, ik ben niet meer
het eenvoudige, onervaren kind, dat ik vroeger ben geweest;
ik geloof dat gij het nu wel met mij kunt beproeven, Wolf,
ik zou u gaarne trouw ter zijde staan hij uwe zorgen, uw lij-
deu en worstelen
De jonge graaf maakte met de hand een afwijzend gebaar.
„Dat zijn woorden, Antje," zeide hij op scherpen toon, „daar
mede zijn de onoverkomelijke hinderpalen niet ter zijde gesteld,
die ons ik vrees, voor altijd van ons geluk scheiden
Hij zweeg eenige oogenblikken, gedurende welke zijn gelaat een
ijskoude, hatelijke uitdrukking verkreeg, die getuigde van een
eenmaal vast genomen besluit. „Breng het kind naar de aan
grenzende kamer, Antje beval hij de jonge vrouw, die hem
verbluft aanstaarde, „ik heb iets van het grootste gewicht met
u te bespreken ik ben daarom vooral hierheen gekomen V'
Vermoedde hij misschien, dal de tegenwoordigheid van het
reine, onschuldige wicht hinderlijk zou zijn aan de donkere
plannen, die hij nu ten uitvoer wilde gaan brengenen dat
de tegenwoordigheid van zijn kind zijn geweten nog ter elfder
ure wakker zou kunnen schudden
Ook Antje was het te moede, alsof zij haar geluk wegdroeg,
als zij nu, den wil van haar echtgenoot gehoorzaamde, behoed
zaam den kleinen lieveling op den arm nam en hem aan de
bonne overgaf, opdat deze een weinig met het kind in den
tuin ging wandelen.