en hier en elders weerklank heeft gevonden ral reker vooreerst niet
"'aderen, integendeel ral rij krachtiger worden, omdat schier overal de
^"'„te-uitgave" klimmen en de middelen tot bevrediging nagenoeg overal
*r-''^'ldwaig ia een scherpe rekenmeester. Door hem is de aandacht gevestigd
yerschynsel, dat rich schier overal roowel ten plattelande als in de
•f TOCirdoet. Personen, die hnnne eigendommen of bedrijven in de gemeente
Jükhpn onttrekken rich aan het gemeente-verband ioor elders te gaan wonen,
te kooplieden van Amsterdam bjjv. gaan te Bussum of Hilversum of elders
onJ ,ioh aan de lasten te onttrekken, veroorraakt door de kosten in hun
dikwijls ondernomen door de gemeente Amsterdam. In Friesland is het
grondeigi
"ju onre omge'
Barsingerhorn,
r31s
grondeigenaren eveneens gesteld.
eving is het aldus gesteld:
2081 H.A. groot, waarvan in vreemde hand 766 H.A.
Scharen, 4006 H.A* sas jr 600 H A.
WieringtTwaard, 1691 H.A. 577 H.A.
Tan de gemeente Dinteloord in Noord-Braband is 80 van den grond in
kinden van personen die in het buitenland (België) wonen.
Ook de aandacht van onren minister is op dit verschijnsel gevestigd. In de
Kamers, den len Mei gehouden verklaardde ZEx.: Nadere
mening»rede der
eelin" der gemeente-financiën is een dringende eisch des tijds.
ju welke richting die uitbreiding moet worden gezocht, is thans de vraag.
et omdat het enkel eene geldkwestie is, omdat de belasting in den zak tast,
r onldat de welvaart van een land, het wel en wee der bewoners voor een
i ^1 afhangt van de regeling van het belastingstelsel. Eene misgreep op
ftt gebied kan de schromelijkste gevolgen hebben. Napoleon heeft de oor
aak van zijnen val niet toegeschreven aan de macht der verbonden mogend
heden, maar aan eene misgreep in zake belastingheffing. (Le droit réuni).
Bij het zoeken naar een beter belastingstelsel, wilde Spr. de volgende alge-
neene opmerkingen vooref doen gaan:
le opm. Men moet nooit zoeken naar een ideaal in de belasting, want zulks
bn toch niet verwezenlijkt worden.
Nergens is het gevaarlijker, ziju doel te ver te plaatsen, dan juist bij het
loeken naar eene betere belastingregeling. Men moet al tevreden zijn, als de
druk der lasten ligt, waar hij behoort. Aansluiting aan het bestaande moet
hoofdregel zijn. Zit men in zijne studeerkamer dan is het gemakkelijk, een
nieuw belastingstelsel uit te denken, een stuk wit papier te nemen en het
durop neer te schrijven, maar men moet nooit vergeten, dat de maatschappij
ptn wit stuk papier is. Gaat eene wijziging niet geleidelijk en zonder schok
ken, dan loopt men groot gevaar, ontelbare belangen te kwetsen, waarop men
niet had gerekend. Een bekend schrijver veroorloofde zich eens de aardigheid
te beweren, dat op het gebied van belastingheffing 2 maal 2 niet altijd 4 is.
Soms is men genoodzaakt, om een oogenschijnlijk voordeel prijs te geven, om
een grooter nadeel te voorkomen. Iedere hervorming eischt stabiliteit, geen
omverwerping van het bestaande.
2de opm. Uit aardigheid heeft men wel eens gezegdDe beste belasting
ia die, welke mijn buurman betaalt. Met al de kracht die in mij is, wil ik
protesteeren tegen de onwaarheid en onwaardigheid van dat gezegde.
Met wrevel wordt in den regel de belasting, hoe dan ook geregeld, betaald.
Vanwaar dat verschijnsel? Eenvoudig moet men het hieraan toeschrijven, dat
men aan niets zoozeer gewoon raakt dan aan de zegeningen der beschaving.
We geven ons eenvoudig geen rekenschap, van wat wij door staat en gemeente
genieten. Van der jeugd af zijn we zoo aan de bescherming van staat en
gemeente gewoon, dat we ons niet anders kunnen voorstellen, of het behoort
ion, en wij moeite, groote moeite moeten doen om ons te denken in den
toestand van verwildering en barbaarschheid, waarin we zonden verkeeren,
sonder alomtegenwoordigheid van Staats- en gemeente-zorgen. Zonder Slaats-
en gemeente-verband is geen menschenwaardig bestaan mogelijk. Zien we dat
in, dan begrijpen we dat belasting is: Vergoeding voor eene weldaad, die
we genieten. Wij willen van den Staat of de gemeente geen aalmoes.
Een onzer uitnemendste economisten, Mr. Pierson zegtOns belastingstelsel
ontziet een zekere klasse met vrijgevendheid, waarvoor geen reden bestaat, en
hetwelk een bron is van groote ergenis. Wie te weinig betaalt ontvangt een
aalmoes, van wie te veel betaalt. De rijken moestee den staat toeroepenwij
willen uwe aalmoezen niet, maar betalen naar ons vermogen.
Onder de patentwet, zooals die nu bestaat worden de zwakkeren gedrukt
en de sterken gespaard. De boekhouder moet van zijn karig loon het patent
hetalen, maar de tantièmes der directeuren blijven buiten rekening. Bij de
rijken moest zooveel zedelijke ontwikkeling bestaan dat de klacht der bevoor
rechten die der gedrukten moest overstemmen. Op de bevoorrechten rust de
plicht van verbetering.
Als 3de opmerking gelde, dat Gemeente- en staatsflnantien niet van elkander
mogen worden gescheiden.
Prof Buis getuigde dienaangaande: Tusschen rijks- en gemeentebelastingen
staat een onverbreekbaar verband.
In onze wetgeving is die les helaas verzuimd. Bjj de wet van 12 Jnni 1821
zijn provincie en gemeente schraal bedacht.
Men deed alsof er alleen een rijk was en eerst te elfder ure dacht men aan
provinciën en gemeenten. De klemtoon behoort op beideRijks- en gemeente-
belasting.
Daarin moet worden voorzien en het schijnt dat de minister voor dit gebrek
ook de oogen heeft geopend. De maatschappij is één samenhangend orga
nisme. Het nadeel aan het eene deel moet nadeelig op het andere terugwerken.
Onmogelijk is het rijks- en gemeente-financien afzonderlijk te regelen. Bij
iederen stap moet rekening worden gehouden met het geheel.
Bij iedere regeling dus moet men zich rekenschap geven van de einduitkomst
van het geheel.
4de opm. De rechtsgrond waarop het rijk belasting heft is deze. Het rijk
is een zedelijk lichaam, dat verplichtingen heeft tegenover het volk; die verpl.
knnnen niet worden nagekomen zonder geld. Er dient dus belasting te zijn.
In tegenstelling met de staatsbelasting beweert men, dat de gemeente heeft het
karakter van een oeconomisch verband.
De belangen der gemeente moeten in verhouding staan tot de ceconomische
diensten, die zij bewijst. Aan de gemeenten is dus het recht van belastingheffing
in beperkten zin.
Men neemt dus aan een verschillenden rechtsgrond tot het heffen der belas
tingen voor den Staat en voor de Gemeente.
Daar worden er gevonden, die beweren dat staat en gemeente voor de heffing
der belasting verschillenden grond hebben. Tot den staat zegge zij
-Met n reken ik met, gij hebt allerlei doeleinden, allerlei zedelijke en stoffe
lijke plichten te vervullen, waarvoor gij geld vraagt van de gemeenschap."
Tot de gemeente zeggen zij
Met u reken ik wel: „Ik wil wel betalen, maar niet dan den dienst dien gij
mij bewijst."
Deze theorien zijn van 't allergrootste gewicht, wijl daarvan de wjjze van
belastingheffing afhangt
In art. 242 der gemeente-wet wordt vergunning verleend tot het heffen van
46 opcenten van de gebouwde eu 10 opcenten van de ongebouwde eigendommen.
Toen Thorbecke, de maker dier wet, naar het waarom gevraagd werd, ant
woordde hg
„Het belang van den bezitter van gebouwde eigendommen is veelzijdiger
dan dat van den bezitter van ongebouwde eigendommen."
Belang is d%s de maatstaf, zegt Thorbecke. Geeft men dit toe, dan erkent
men dat aan den eigendom van een huis grooter diensten worden bewezen dan
aan een land.
1 Raadpleegt men de lange lijst van Staatsinkomsten dan vindt men daarop een
die alle jaren terugkeert en luidt als volgt
ergoeding van de prov. en gem. voor de invordering van de opc. der
'recte belasting f 230.000. Die post is slechts verdedigbaar als men aanneemt.
(Ut de geneente staat tegenover den staat. Mijns bedunkens, zeide Spr., komt
iv r[kemt'S Tan aar^ ('réi te pas.
ik kan het verschil in aanleiding tot de heffing van staats- of gemeente-
lasting niet toegeven. De staat is een publiek rechterlijk lichaam in het
p00'. .gelijk de gemeente dat is in het klein. Beiden hebben dezelfde taak te
vervullen,
de pruissische kamer is het eens uitmuntend gezegd en zeide een der
e'J! Ia' steeds als mijne meening verkondigen, dat sb
schepping zijn van hetzelfde vleesch en bloed. De staat is niet uitsluitend
I
Een
»Ik zal steeds als mijne meening verkondigen, dat staat en gemeente
a™ePP!nff zijn van hetzelfde vleesch en bloed. De staat is nie
zedelijk, de gemeente niet uitsluitend een oeconomischl ichaam."
4-G 4e regel geldt alzoo:
^rechtsgrond tot belastingheffing is bij staat en gemeente volkomen
Als 6de opmerking geldt, dat de belasting moet worden geheven naar het
^j£vermogen.
belasting van 5 ®/0 Tan een inkomen van f 100 is zwaarder offer dan
tg I1.® 5 Tan een inkomen van f 1000 en de offers moeten toch gelijk
Weet moet evenr®dig zijn aan de draagkracht. De meer vermogende
t'tïfb nieer betalen dan de minder vermogende. Uit deze schijnbare
bela,t' ,1'' wordt gelijkheid geboren. Neemt men aan dat de grond tot
V .i... ;,'- I*-'1aling is de vergelding van diensten, dan is het de plicht om bij
oas individueel draagvermogen. Tot voorbeeld diene:
itaks 'n "ijlt is in gevaar, de steeds wassende stroom beukt zijn wanden,
vrouaen 'J?et water zich doortocht. Wie helpen kan, die helpt. Mannen,
kaoj;„ en kinderen, allen snellen toe. De kleinen komen met aarde in hunne
- aan<lvagen. Stel u voor dat een man ook zoo deed!
UeiiJ*® WhiP 8toot lek- AU bands up! Alles vliegt naar de pompen. De
zoowel als de scheepsjongen. De jongen neemt den emmer. De boots
man grijpt den slinger van de pomp. Verheeld n eens, dat de bootsman, ziende
dat de jongen gemakkelijker werk doet, den slinger laat rusten en ook eens een
emmer neemt!
Welnu, even ongerijmd is het, dat een belastingstelsel den mingegoeden
even zwaar zou drukken als de meer vermogenden.
Als 5de regel geldt dus: Ieder ingezeten betale in de belasting naar zijn
draagvermogen.
Na deze inleiding rest ons nog een blik te werpen op de belastingen zelf
voor zooverre zij de gemeente-finantiën betreffen.
De grondbelasting is een zakelijke cijns uitsluitend op den grond. Daarbij
blijft de eigenaar buiten rekening en bemoeit de bel. zich ook niet met de
hypothecaire schulden. Evenmin wordt de grondbelasting als eene belasting
aan den eigenaar toegekend. Naar prof. Pierson mag grondbelasting nooit als
gewone belasting in rekening worden gebracht. Zij is eigenlijk slechts éénmaal
betaald. Elke volgende kooper rekent er op bij het bepalen van den prijs.
Dat intusschen de waarde van den grond steeds toeneemt en de bezittters daarvan
om zoo te zeggen slapende rijk kunnen worden is door de feiten bewezen. Geen
wonder ook, ae hoeveelheid grond is beperkt. Nieuwe gronden worden slechts
zelden verworven, maar de bevolking neemt steeds toe, vandaar steeds meer
aanvraag naar grond en daardoor waarde-verhooging.
In 1865 zijn de gemeente-accjjnsen met eenige uitzonderingen afgeschaft. De
gemeente kregen toen eene tweeledige vergoeding; het recht tot het heffen van
opcenten voor gebouwde en ongebouwde eigendommen.
De opcenten der provinciën zijn zeer verschillend; ze bedroegen 86-87: in
Brabant 19, Gelderland 61/, Z. HolL 5 N. Holl. 3 Zeel. 24
Utrecht 6 Friesl. 27 Overijssel 10 Groningen 40 Drenthe 18 en
Limburg 13. De gemeente-opcenten zijn tot 40 en 10 beperkt Moet de ge
meente 't recht krijgen tot het heffen van hoogere opcenten? Ongetwijfeld.
Hierin nu ligt een deel der oplossing van de vraag omtrent het treffen van
uitwonende eigenaren.
Door het aanleggen van wegen, het graven van kanalen enz. enz. wordt de
waarde van den grond verhoogd. In de grondbelasting moet dus het middel
gevonden worden tot billijke vergoeding der kosten, die hoofdzakelijk in
't belang der grondeigenaren zijn gemaakt
Dat de druk op de schouders der pachters «ou worden overgedragen is,
geloof ik, niet te vreezen.
Wat het personeel betreft.
De personeele belasting is een directe verterings-belasting, waarbij men het
inkomen tracht te treffen naar den uiterlijken staat
De le grondslag, (de huurwaarde) is vrij zuiver, de fout is echter dat het
rijk deze belasting heft Onmogelijk is het eenvoudig door eene rijkswet de
verschillen naar verschillende gemeenten te achterhalen. De tweede, derde en
vierde grondslag (deuren, vensters en haardsteden) zijn verwerpelijk, daar ze
een vermomde belasting zijn van hetzelfde (de huurwaarde.)
De heffing (Meubelen) heeft dit tegen dat men schatting naar de huurwaarde
kon verkrijgen, Wat de paarden en dienstboden betreft:
Op 't platteland is wegens de groote afstanden het houden van paard en
rgtuig minder weelde dan in de groote steden, evenzoo het houden van dienst
boden.
't Personeel dient dus aan de gemeenten te worden afgestaan, daar kent men
elkaar beter en kan men de helling beter naar groepen regelen.
Alle gemeenten in Nederland hebben gebruik gemaakt van het' recht tot
het heffen van opcenten op het personeel, met uitzondering slechts van de
gemeente Warmenhuizen.
Dat het recht tot het heffen van opcenten niet beter is geregeld, verdient
afkeuring. De geheele belasting behoort geheel ten bate der gemeente te komen
volgens de natuur der zaak. Intusschen is de zaak moeielykar geworden te
regelen, sedert het kiesreglement aan den woningcensus is verbonden. Het
gaat niet aan, dat de rijkskiezers naar goeddunken der gemeenten worden
aangewezenHet is te vreezen, dat deze voorloopige regeling nog wel eenigen
tijd zal aanhouden, daar toch voorloopige dingen in ons vaderland een zeer
taai leven hebben.
De aecijnsen zijn indirectie verteringsbelastingen van zeer ongelijksoortige
waarde en beteekenis. De gezamenlijke opbrengst er van is ruim 43 millioen.
De accijns op de suiker noemt de heer Treub eene zeer billijke, de heerLevy
kon deze opinie niet deelen. Suiker is niet alleen een onschuldeg genotmiddel,
maar ook een goed voedsel, vooral voor kinderen. Jammer is het dat de
accijns op den wijn, f 1.800.000, zoo moeielijk kan worden verhoogd, door de
buitenlandsche handelstractaten. Bij de heffing van accijns op gedistilleerd,
23 500.000, is gelet op de belangen van den schatkist, en, op een zedelijk
belang, de bestrijding van het drankmisbruik. De aecijnsen op zout, f 3.750.000,
zeep, f 1.875.000, bier en azijn f 1.000.000, verdienen afkeuring. De heffing
op rundvleesch komt spr. minder schadelijk voor. Immers het geslacht van
schaap en varken is vrij, en daardoor zijn reeds twee deelen der volksvoeding
vrij. 't Rundvleesch daarentegen bezit nfet zooveel voedingswaarde, als men
wel gelooft. Visch heeft veel meer waarde en vooral de zoogenaamde gestoofde
potheeft voor de volksvoeding de hoogste waarde.
De aecijnsen voor de gemeente zijn afgeschaft; als uitzondering worden ze
nog geheven in 8 stedenHellevoetsluis, Middelharnas, Terschelling, Urk,
Vlieland, Helder, Veere en Vlissingen.
Waartoe dan nu de aecijnsen voor het Rijk?
De patentwet, die van 21 Mei 1819 dateert en toen voorloopig werd ingevoerd,
bestaat heden nog. Deze wet was oorspronkelijk een vergunningsrecht tot
uitoefening van het handelsrecht en wordt geheven naar de kenmerken van
rentegevendheid, is dus eene belasting op het vermoedelijk inkomen van een
bedrijf. Maar moet dan ook algemeen geheveu worden en niet alleen van het
inkomen van den koopman, terwijl de rentenier in ruste wordt gelaten. Waarom
die belasting niet vervangen door een algemeene inkomsten-belasting Deze
wet is in alle opzichten zoo verouderd, dat ze in hoofd en ledematen hervor
ming behoeft.
Omtrent de verdere belastingen zegt art. 243 der gemeentewetHoofdelijke
omslagen en andere plaatselijke directe belastingen worden geheven naar grond
slagen, die voor een redelijken maatstaf van het inkomen der belastingschul
digen te houden zijn.
Dat zjjn dus: Hoofdelijke Omslag, Hondenbelasting, Marktgelden enz. enz.
Datzelfde art. zegt nog verderAls grondslagen kunnen niet uitsluitend
worden aangenomen een of meer grondslagen van de personele belasting, of
van de andere, (de regten, loonen en andere gelden) rijksdirecte belastingen.
En juist in bijna alle gemeenten doet men wat de wet verbiedt: men heft
plaatselijke belastingen. In enkele gemeenten beeft men eene verteringsbelasting.
In bijna alle gemeenten doet men het eenvoudig naar de grondslagen van het
personeel.
Een groot gebrek bij het vaststellen van den Hoofdei. Omslag is, dat daartoe
vereischtwordt een deugelijke inrichting der plaatselijke inkomstenbelastingen
een kennis, die ltng niet ieder gemeentebestuur bezit en een gevolg hiervan is
dat de H. Omslag hoogst willekeurig wordt toegepast
De heffing is dikwijls zeer gebrekkig. De dag der vaststelling van de
cohieren is dikwijls een dag der wrake. Ook is het jammer dat ae H. O.
niet van rechtspersonen en vereenigingen mogen worden geheven. Te Barsin
gerhorn bezit de doode hand 262 H. A. te Schagen 343 H. A. en te Wieriu-
gerwaard 34 H.A.; die gronden blijven buiten het bereik van de gemeente-heffing.
Eene algemeene inkomsten-belasting zal ten slotte blijken het eenig afdoende
redmiddel te zijn. Ongelukkig schijnt ook in deze van deze regeering weinig
te wachten te zijn. Wat de regeering den len Mei heeft beloofd, heeft zij den
len November glad vergeten.
De bepalingen tot herzienieg van de wet op 't personeel zullen dit zitting
jaar de kamer niet bereiken.
De regeering heeft ook beloofd, de onvermogenden te ontlasten, door verla
ging der belasting op suiker en zout, maar wanneer die verlaging kan komen,
ligt nog ver in 't verschiet. Ten opzichte van de suiker moet worden
gewacht op het eind-resultaat der Londensche Conventie, d.i. niet voor 1891
en aangaande de zoutbelasting, daartoe zouden allerhande handelstractaten
moeten worden veranderd, hetgeen uit den aard ook wel eenige jaren zou
vorderen.
Eindbesluit is dus, zeide Spr., dat de Regeering ten opzichte van leniging
van belastingdruk niet veel denkt te veranderen en het kapitaal ongemoeid la.it.
Of daarover geklaagd mag worden
Spr. heriunert aan het gezegde, dat ieder volk de regsering heeft die het
verdient En als men nn in aanmerking neemt, hoe er van Anti-revolutionnaire
zijde heftig op wordt aangedrongen, dat bijv. aan eenige Neder 1. Hoogleeraren
(Buis, v. Leeuwen, Sprugt) het zwggen worden opgelegd, dan behoeft men
niet te vragen, of de geestes-tyrannie ook in aantocht is.
Maar aan wie de schuld daarvan? De verkiezing geeft hierop het antwoord.
Men bedenke wel, dat ook in de politiek van kracht is, de les: die niet hooren
wil, moet voelen I
Daar nu gelegenheid tot debat werd gegeven, stond de heer Breebaart van
Winkel op, verklarende door het gehoorde niet geheel bevredigd te zijn omtrent
den maatregel ten opzichte der uitwonende ingelanden. Hij meent dat de door
den heer Levy aangeboden maatregelen niet voldoende zullen helpen. Hij zegt
dat de heer L. heeft beweerd dat eigeulijk de grondbelasting maar eens werd
betaald. Ja, zoo moest het zijn, maar de regeering past het geheel anders toe.
Hij noemt de grondbelasting een belasting op de nijverheid. Met betrekking tot
de door den heer L. aangeprezen tienjaarlijksche herziening der belastbare op
brengst der ongebouwde en gebouwde eigendommen, herinnert spr. er aan dat
in de laatste 10 jaren de waarde evenwel is verminderd. Hij wil in plaats van
de grondbelasting, een belasting van het inkomea. De heer L. had ook gezegd
dat door de grondbelasting met 100 percent zon ziju te verhoogen, door welke
maatregel de nitwonende-ingelanden zouden worden getroffen. Maar, zeide de
heer Breebaart, dat zou niet te wenschen zijn voor de inwonende-ingelanden,
en vooral niet voor die, wier panden zwaar met hypotheek zijn belast. Bovendien
betalen de ingelanden behalve de grondlasten, in deze prov. ook nog hooge
polderlasten, dewijl in deze prov. de wegen niet door het rijk, maar door de
polders worden onderhonden. Een verhooging der grondbelasting acht hij hoogst
verwerpelijk. Hij had gehoopt van den heer Levy te hooren op welke wijze de
uitwonenden ingelanden wel zouden kunnen worden getroffen, zonder opnieuw ook
de inwonenden te treffen.
Ook de heer van Kluijve verklaart in de meening te hebben verkeerd, dat
deze bijeenkomst was belegd om op die vraag een bevestigend antwoord te
bekomen. Ook h(j verwondert zich er over dat de heer Levy een 100 's ver
hooging der grondbelasting als redmiddel aanbeval.
In dupliek vraagt de heer Levy, dat als er onfeilbaar een steeds stijgende
waarde van het ganscbe onroerend vermogen bestaat, en wel in zoo'n ontzettend
sterke verhouding, gelijk de statistiek aanwijst, dan het rijk zulk een bron van
inkomst voor zich mag doen verloren gaan Hij gelooft het niet, omdat de
grondbel. in naam eene belasting, doch in werkelijkheid een cijns is, waarop de
staat werkelijk recht heeft. Immers de staatszorg komt grootendeels ten bate
der grondbezitters. De staat heeft dus ook wel het recht te putten uit den
steeds stijgenden bron, en wanneer uit de statistiek bewezen wordt, dat die
stijging zoo enorm is, dau is het toch niet onbillijk dat de Staat daar ook een
deel van heeft. De staat is een huishouding die veel geld noodig heeft. De
grondeigenaren worden slapende bevoordeeld en dat heeft niets te maken met
voorbijgaande oorzaken van malaize.
Hoeveel opcenten er van de grondbelasting zouden moeten worden geheven
Prof. Buis sprak van 100 "jt en hij meende dat cijfer ook niet te hoog.
Een ander punt achtte Spr. het, dat de heer Breebaart de belastingen van den
polder en den staat in verband heeft gebracht, doch die moeten apart blijven.
Wat de polder doet heeft met de grondbelasting niets te maken.
Eindelijk had de heer v. Kluijve hem gewezen op een leemte in zijne lezing.
Doch het was niet zijn plan geweest alleen over dit ééne punt te spreken,
maar achtte het alleen mogelijk in verband met het geheele stelsel van belas
ting. Hij had toch gezegd, op welke wijze hij dacht de uitwonenden te treffen.
Men voert aan dat de inwonenden getroffen worden, doch het zou ook geheel
onmogelijk zijn de uitwonenden alleen te treffen; wel is een dergelijke maatregel
mogelijk bij den koophandel want daar is het bedrijf van de woning te scheiden.
De heer Breebaart wijst er nogmaals op, dat in de laatste jaren bij als voor
zitter der commissie van de herziening een andere ondervinding heeft opgedaan
en dan was er in de laatste jaren van geen waarde-verhooging sprake. Wel
erkent hij dat sedert de invoering van het kadaster van eene waarde-vermeer-
dering is gebleken, doch men moest niet vergeten dat van de opbrengst nu reeds
18 betaald moet worden. Hij meent dat door de grondbelasting genoeg wordt
betaald voor de huishouding van het rijk. Bijv in den Nieuwenpolder heeft het
rijk niets betaald en toch ontvangt het bij verkoop dier landerijen 6°/0 overdracht.
Hij wil absoluut geen verhooging der grondbelasting, maar een Kapitaalsbelasting.
Hij had gehoopt den weg te zien aangewezen, langs welken men de uitwonenden-
ingelanden zou kunnen treffen.
Nadat nog de heer v. Kluijve had betoogd, dat het hem niet te doen was
geweest, op een leemte in de lezing te wijzen, doch dat hij alleen die opmer
king had gemaakt, omdat hij had vernomen, dat deze lezing expres om die
kwestie was belegd en hij daarom ook verwaeht had een bepaald antwoord te
ontvangen, sloot der voorz. der Lib. Kiesvereeniging van Barsingerhorn, de heer
J. Westerman Holstijn, de vergadering, met een warm woord van dank aan
den geachten spreker, den heer Levy, voor den helderen blik, dien hij heeft
doen slaan in het belastingstelsel en verzekerde den heer Levy, dat hij, dank zij
zijne toewijding in dit gewest, talrijke aanhangers en vrienden zich heeft ver
worven.
ING-EZONDEN.
luisterd door vijftien politie agenten en verhoogd door het zin
gen van liedje?, die het gemoed der raadsleden wel het meest
moesten treffen. Verder trokken de feestvierenden langs het
huis van den heer H. W. Melchior, waar vier politie-agenten
hadden postgevat en in de woningen van de heeren ^Sloos,
waarin men geen agent heeft opgemerkt.
Hierbij zoude ik mij kunnen bepalen want ik mag U mijnh.
de Red. nu men persoonlijk begint le worden, niet" te lam*
lastig vallen; vergun me evenwel nog een paar rebels ter
behandeling van hetgeen den lieer X te W. onduidelijk was.
liet overig- laat ik ter beautwoording aan den verslaggever
van het „paleis van justitie" over.
Op de raadsvergadering van 18 October werd de bespreking
van ons request voorafgegaan, door stemming over iets wat
buiten onze zaak omging. Toen daarover waren uitgebracht twee
stemmen voor eu drie tegen, ontbrak nog de stem van den
voorzitter, die toen woordelijk zeideJa het spijt me
maar ik kan er niets aan doen ik was er ook voor
maar drie tegen drie! dusWaarschijnlijk wilde dé
heer Rezelman vervolgen dus, de behandeling hierover zal tot
de volgende vergadering moeten worden uitgesteld, doch
de wethouder Melchior, voorkwam deze aanvulling, door„nu
T_ heett hier eene beslissende stem,*1 waarop de voorzitter ver
klaarde „ja, neen, maar ik ben er ook tegen.'
Ik had eene vraag als van den heer X. reeds eerder ver
wacht en mij voorgenomen, de beantwoording aan den wethou
der H. W. Melchior over te laten.
Ik noemde en noem de heer R. Rezelman mijn mederepor
ter, in de eerste plaats omdat de voorzitter ons op 18 October
den naam gaf, in de tweede plaats wijl ik mijn verslag, voor
de afzending, aan den heer Rezelman ter goedkeuring gaf en ten
derde, wijl de heer R. mondeling verslag aan de gemeente
naren uitbracht. Mijnheer R. Rezelman heeft mij beloofd, dit
te bevestigen en daarna laat ik het uitdenken van een meer
juisten naam voor iemand met de functie van den heer R., aan
anderen over.
Wijl ik niet in herhalingen wil treden, kom ik niet terug
op mijne rectificatie van 15 dezer en vraag met meer recht,
waarom de heer Melchior niet op 25 Oetober en eerst op 10
November begon in te zien, dat hij wel eens niet kon hebben
getart
Onder beleefde dankzegging voor uwe steeds bereidwillig
afgestane ruimte, teeken ik:
Uw waarheidslievende dienaar,
A. R. SLOOS.
Mijn/teer de Redacteur.
"Vergun ook mij, eenvoudig meisje, een plaatsje in uw geacht
weekblad. Mijn ouders zijn aangevallen, wegens het afspringen
van mijn huwelijk, maar ik bezweer U, dat ik zelve van alles
de schuld ben.
Laat men mijne ouders sparen, die al genoeg verguisd en
gehoond worden, laat men mij verachten, zoo ik niet meer
waard beu. Invloeden, buiten mijn ouders, hebben mij aan 't
wankelen gebracht en vooral het lezen van een boek. Zoo las
ik dan van zekere weduwe, die weleer ook tegen den zin harer
ouders in 't huwelijk trad. Haar man verloor zij, gelukkig
misschien, spoedig, maar hare onverzoenlijke haat tegen hare
eigene moeder bleef bestaan, zoo zelfs, dat zij haar geheel ver
loochende, want tuen de moeder stierf, maakte zij de onkundige
menschen wijs, dat het hare moeder niet was. Zie, mijnheer,
zoo dierlijk wreed en zoo snood ondankbaar jegèns mijne lieve
moeder zou ik nooit kunnen zijn; mijn ouders hoop ik te
eeren en te beminnen tot aan het grat; ik wil liever mij zelve
dau mijne ouders verloochenen; ziedaar, geachte Heer, de redenen
van mijn besluit.
Met hartelijken dank noem ik mij,
UEd. dienaresse,
Sijbecarspel, Nov. '88. D. LODDER.
Mijnheer de Redacteur.
Mogen wij u beleefd verzoeken het bijgaande wel in uwe
krant op te nemen.
Uwe Dw. Dienaren,
J. KISTEMAKER. A. KNECHT.
J. BLOEMEN DAAL. P. KNECHT.
Het gaat er hier tegenwoordig sinds de afschaffing der kermis
mooi toe; L moet een goeden indruk van Winkel krijgen en
vooral nu de heer Posthumus zich moedig wilde toonen, door
woorden te publiceeren, die een oude man in drift heeft geuit.
De heer Posthumus heeft een plasdankje van den Wethouder
Melchior en van zijnen patroon Jan Breebaart Kz. willen ver
dienen, doch het ware beter dat deze heeren zelf voor hun
gevoelen uitkwamen, want het polder— of dijkachtige kon
niet door hun wel opgevoeden plaatsvervanger worden wegge
nomen. Elk vogeltje zingt zooals het gebekt is; de op bijgaand
schrijven vermelde jongelui die zich voorstellen in Winkel te
blijven, en niet als de heer Posthumus spoedig eene andere
plaats met hunne tegenwoordigheid kunnen verblijden, geven
bij deze hunne afkeuring openlijk te kennen en zijn u voor de
opname daarvan, Mijnheer de Redacteur, zeer erkentelijk.
Mjnheer de Redacteur l
Ik kan niet nalaten U mijn hartelijken dank te betuigen
voor de opname van het ingezonden stuk van den heer S. Pos
thumus Jr. Ik heb daardoor den heer P. leeren kennen zooals
hij werkelijk is en behoef mij bij de aanschouwing van de
gepolijste schors niet langer eene scheeve voorstelling van de
pit te maken.
De heer Posthumus Jr. heeft in zijn betoog vergeten op te
geven waaraan hij zijn tijd beter besteedt dau aan het nalezen
van kranten, en verzweeg ook zijne betrekking.
Het doet mij innig leed mijnheer de redacteur, dat mijne
goede bedoelingen zoo verkeerd werden begrepen. Ik opponeerde
tegen een besluit van het gemeentebestuur, dat volgens mij in
druischte tegen de belangen der gemeenteuaren, en vermeldde
teveus op welke wijze de raadsleden ons requestrauten tegemoet
traden.
Men mag nu beweren dat de handhaving van het besluit 1
geen onaangename gevolgen heeft gehad en dat de menschen
Maandag veel pret hebben gemaakt, dit pretje dan werd opge
Den heer redacteur
der „Schager Courant".
Geachte heer.
Dit schrijven dient ter verbetering van een verkeerd bericht,
voorkomende in uw nummer van 15 Nov. j.1. Immers, wat uw
Eriesche berichtgever aldaar meldt aangaande den St. Maartensdag,
zou uwen lezer een geheel verkeerd beeld geven van den aard eu
oorsprong der volksgebruiken op den llden November.
Vooreerst is al onjuist, dat het St. Maartenszingen der kin
deren beperkt zou zijn tot Friesland. Neen, het is gebruikelijk
in het grootste gedeelte van ons vaderland en van Duitschland.
De gezongen liedjes wisselen af naar de landstreek, doch hebben
allerlei trekken gemeen. Een groot aantal vindt men samenge
bracht in Sim rock's „Martinslieder" (Bonn, 1816); de in ons
land gebruikelijke worden jaarlijks in allerlei dag—en weekbladen
meegedeeld en zoodoeude tneer algemeen bekend gemaakt. Het
is echter jammer, dat de berichtgevers in hunne opgaven daarvan
niet altijd nauwkeurig zijn. Zoo zijn er bv. in de enkele regels,
die in uw courant voorkomen, onjuistheden, die den zin geheel
verdonkeren. Uw berichtgever heeft ongetwijfeld „vleugeltje" en
„reugeltje" verkeerd verstaan voor „veugeltje" en „keugoltje",
gelijk men elders zingt. Er wordt hier nl. gedoeld op d. n zoo-
genoemden St. Maartensvogel, een soort specht met roode kuif.
De ergste vergissing echter begaat uw berichtgever, waar hij
in het St. Maartensvieren eene herinnering aan Luther ziet.
Luther tot een' Heilige gemaakt! En het waren juist de Pro
testanten, die tegen de Heiligen-vereering opkwamen! Neen,
zoo ongerijmd handelt het volk niet.
Het St. Maartensfeest is dau ook veel ouder. Zijn oorsprong
ligt in den Heidentijd. Als zoovele andere gebruiken (St. Nico-
laasgeschenken, de Kerstboom, Driekoningenkaars en -koek,
Paascheieren, St. Jausvureu, enz. enzis het St. Maartenvieren
van oud-germaanschen oorsprong. Het was aanvankelijk een
oogstfeest, na afloop van den vruchtenoogst in het najaar. En
hieraan herinnert nog het geven van appelen, koek en taai-taai
aan de zingende kinderen.
Men beschouwde den llden November als het begin van den
winter. Men voelde behoefte aan vuur in den haard. Vandaar
dat arme kindereu zingen:
„Sinter Marten, 't is zoo koud,
Geef een turfje of een hout," enz.
Het eten en ronddeelen van koek, het verorberen van eene
vette gans op St. Maarten, het is van heidenschen oorsprong en
wijst ons op de offermalen onzer Germaansche voorvaderen.
Ook de lichtjes in den St. Maartenstoet zijn van oude dag-
teekening en doelen misschien op de nadereude herboorte der zon.
Het is bekend genoeg, dat de oude Christenpredikers op zeer
handige wijze de feesten en godsdienstige gebruiken hunner
bekeerlingen overbrachten in het Christendom en vastknoopten
aan de vereering van den een of anderen Heilige. Zoo werden
de Germaansche goden in Heiligen herschapen en de heidensche
offers en gebruiken in Christelijke feesten.
Zoo werd ook de R. K. Sint Maarten bedeeld met enkele
trekken van Wodan en Donar, zoo werden op zijnen naamdag
de prebenden aan den priester gebracht, gelijk vroeger het otter
aan Wodan na afloop van den najaarsoogst, zoo bleef in het
St. Maartenziugen en de St. Maartenkoeken het oude oogstfeest
bewaard, al dacht niemand meer aan den heidentijd, al gi"g
alles op naam van den schutsheilige van Ltrecht, de machtige
bisschopsstad.
Naar ik hoop zijn deze mededeelingeu den lezer niet onwelkom
geweest. In dat geval durf ik den redacteur mijnen dank be
tuigen voor de plaatsing vau dezen brief, waarmee hij aan zich
verplicht heeft zijnen dienstw. dienr.,
{jribo.