c 1 AlfElECD ie- LiiliiU En vergeef ons onze schulden! Zondag, 23 December 1883. 31ste Jaargang. Uo. 2257. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCHAGEHT. Laan, I), 5. Wejjens liet Kerstfeest zal liet nummer onzer Courant niet Woens dag maar Donderdag avond, 27 December, worden uitgegeven. de Bed. Gemeente Scha gen* Bekendmakingen. Nationale Militie. OPR OHETP ING 81.) PATENTEN. Poster ij en. IIE1LIC(L1I§. SCHAGER COURANT Dit bind verschijnt tweemaal per weekoensdag - Zater dagavond. Bij inzending tot 'a middags 12 ure, worden ADVEB- TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STOKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel mcerfO.lt Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. tot de inschrijving voor het jaar 1889, volgens dc wet van 19 Augustus 1861, (Staatsblad No. 72.) Burgemeester en Wethouders van Schagen, gelet hebbende op het bepaalde bij Artikel 19 der wet op de Nationale Militie van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), berinneren bij deze de belanghebbende Ingezetenen, aan hunne verplichting tot het doen van aangifte voor den dienst bij de Nationale Militie, met verwijzing naar het bepaalde bij de Artikelen 15 en 20, alsmede 16, 17 en 18 der Wet, luidende: Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie ingeschreven alle mannelijke ingezetenen, die op den eersten Januari van het jaar hun 19de jaar waren ingetreden. Yoor ingezeten wordt gehouden 1°. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn beide over leden, wiens voogd ingezeten is volgens de Wet van 28 Juli 1850 (Staatsblad N° 44.) 2°. Hij, die geene ouders of voogd hebbende, gedurende de laatste achttien maanden voorafgaande aan den lsten Januari van het jaar der inschrijving in Nederland verblijf hield 3°. Hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hjj binnen het Rijk verblijf houdt; Roman van GEORGE HöCKER. XXXVII. „Bah, vrees niets, mevrouw," zeide Frans, tot de gravin toen zij vol afschuw de kamer wilde verlaten. „Ik ben volko men in het bezit, van mijn verstand en zal mij wel wachten, onvoorzichtig tegen n op te treden. Wat ik met u te verhan delen heb, schuwt natuurlijk het licht der openbaarheid, wel te verstaan, niet om mijne, maar om uwe belangen. Wat ik van u verlang, zult gij mij vrijwillig geven, mevrouw. Doch daarover later," voegde hij er met afwijzend gebaar aan toe, „voorloopig heb ik n slechts, nu, om zoo te zeggen, het dol zinnige gedrag van mijnheer uw zoon mij ontheft van elke terughoudendheid, mede te deelen, dat hij evenmin de toekom stige majoraats-erfgenaam van bet slot Wolfenstein is, als mijn heer uw gemaal, die tegenwoordig fungeert voor den eigenaar van deze schoone heerlijkheid.* „Ha, en hoe wilt gij dat bewijzen, onbeschaamde?' „Niets gemakkelijker dan dat," antwoordde de kamerdienaar spottend, terwijl hij weder op de gravin toetrad. „Ondervraag slechts mijnheer uw gemaal, spreek met hem onder vier oogen en laat u op eer en geweten van hem verzekeren, of mijne mededeelingen waar zijn of nietik hen overigens in het bezit van zoovele bewijzen, dat zelfs een mogelijke ontkenning van nw gemaal, waaraan ik evenwel niet geloof, mijne verkla ringen niet kan ontzenuwen. Het is, gelijk ik zeg,* vervolgde hij na een koit stilzwijgen, terwijl hij het doodelijk verbleeken der trotsche vrouw zeer goed bemerkte„De majoraatsheer en erfgeuvam van het slot Wolienstein is in waarheid niets dan een bedriegerGij zult nu wel kunnen zeggen, dat ik zijn handlanger ben, en dat hebt gij dan goed geraden, maar wat beteekent de heler, die door nood gedwongen en ter wille van het lieve brood gezwegen heeft, tegenover den steler, die, ten spot van het recht van een ander en schijnbaar zegevierend over wet en recht, over het nog stuiptrekkende lichaam van den waren eigenaar heen loopt, om de stelende hand naar het goed uit te strekken, dat door eene dwaling hem een tijd lang heelt toebehoord." >Ik moet steeds meer en meer aan nw gezond menschenver stand twijfelen,* antweordde Clotilde huiverend, toen zij het -tor haat en onbeteugelde wcede veiwiongen gelaat van den kamei dit naar aanschouwde, „Fit u spietktteii duivel.... o, mijn ongelulkige gtmaal, nu kan ik eerst ten volle begrijpen, cat hij onder uwen invlud zich zelven tn de zijnen 'heelt Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling behoorende tot eenen Staat, waar de Nederlander niet aan den verplichten krijgadienst is onderworpen, of waar ten aanzien der dienstplichtigheid het beginsel van wederkeerighcid ii aangenomen; Art. 20. Hij, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar, doch vóór het volbrengen van zijn 20ste ingezeten wordt, is verplicht zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te geven bij Burgemeester en Wethouders der Ge meente, waar de inschrijving volgens Art. 18, moet geschieden. Art. 16. De inschrijving geschiedt: lo. Van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is deze overleden de moeder, of, zijn beiden overleden, de voogd woont 2o. Van een gehuwde en van een weduwnaar in de Gemeente waar hij woont 8o. Van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door dezen is ach tergelaten, of wiens voogd bniten 'a landa gevestigd is, in de Gemeente, waar hij woont 4o. Van den buiten 'a lands wonenden zoon van een Nederlander, die terzake van 's lands dienst in een vreemd land woont in de gemeente, waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland gewoond heeft. Art. 17. Voor de Militie wordt niet ingeschreven lo. De, in een vreemd rijk achtergebleven zoon van een ingezeten, die geen Nederlander is 2n. De, in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon van een vreem deling, al is zijn voogd ingezeten Art. 18. Elk die volgens Art. 15 behoort te worden ingeschreven, is ver plicht zich daartoe bij Burgemeester en Wethouders aan te geven, tusschcn den lsten en den 31sten Januari; Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is zijn vader, of, is deze over leden, zijne moeder, of, zijn beiden overleden, zijn voogd tot het doen van die aangifte verplicht. Burgemeester en Wethouders voornoemd, brengen tevens ter kennisse van de belanghebbenden: dat tot de inschrijving gelegen heid Hal bestaan van 1 tot 31 Januari aanstaande, ter Secretarie dezer Gemeente, dagelijks, uitgezonderd des Zondags, van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 ure. Schageu, den 18 December 1888. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. LANGENBERG. Do Secretaris, DENIJS. De Burgemeester van Schagen, brengt, ter voorkoming van bekeuringen, ter kennis der ingezetenen, dat de schoorsteenen, moeten verliezen.* Frans lachte honend, terwijl hij de schouders ophaalde. „Ik zal u nog iets zeggen, mevrouw, geheel in vertrouwen mededeelen en ik ben er zeker van, dat gij het voor u zelve zult houden mijnheer uw gemaal is niets meer en minder dan een erbarmelijke, zwakke bloedgeloof mij, wanneer ik het benijdenswaardige geluk had gehad, in zijne plaats te staan, en hij ware daarentegen den kamerdienaar Frans geweest,bij mijn eer, de laatste vertoefde reeds lang ouder de groene zoden en dacht na over de onsterfelijkheid Maar het is beter voor mij, dat mijn heer uw gemaal is, gelijk hij is,* voegde hij er op vertronwelijken toon aan toe. „Dus, kort en goed, hij is, een bedrieger en heeft zich de heerschappij en het majoraat toege- eigend dat wil zeggen, uw gemaal is een bedrogen bedrie ger, want het eigenlijke bedrog heeft zijn min uitgeoefend, die ten bate van haar eigen, te gelijkertijd geboren wurm een on gehoord bedrog heeft gepleegd en haar eigen gezond kind ver wisselde met het zwakke gravenkind Uw echtgenoot is dus niets meer en niets minder dan de eenvoudige zoon van eene houtvestersvrouw en zijn eigen schuld is begonnen in hetzelfde oogenblik, toen hij eenige jaren geleden, voor het sterfbed der vrouw geroepen, door deze op de hoogte werd gebracht van het gepleegde bedrog. Toevallig was ik, zonder dat men het wist, getuige van dat tooneel. Iu slede dat nu uw echtgenoot eer en waardigheid van zich wierp en met zijne jonge vrouw zich aan de armoede prijs gaf, lachte het hem meer toe, van bedroge ne, bedrieger te worden." De uitwerking zijner woorden was zeer merkbaar. „Wat heeft u bewogen, na zoovele jaren mij znlk een onge hoord sprookje op te disschen bracht de gravin met moeite uit. „Geen sprookje, mevrouw, maar de zuivere waarheid. Gebrek aan tijd belet mij u alle bijzonderheden mede te deelen; gij moet mij op mijn woord gelooveu. Voor het overige verlang ik immers niet van u, dat gij zonder een onderzoek ingesteld te hebben, de voorwaarden, die ik u nu zal stellen, zult aan nemen, maar ik verlaDg van u," voegde de schurk er aan toe, terwijl hij zich zoo lang mogelijk uitrekte, „dat gij aan mijne voorwaarden zelven niet tornt, maar u onvoorwaardelijk er aaD onderwerpen zult.* De gravin gaf hem zells geen antwoord, maar vergenoegde zich er mede, met doffen blik voor zich uit te staren, zacht het hoofd buigende, ten teeken dat zij gereed was, aan te hooren wat Frans van haar verlangen zou. Zijne woorden waren gelijk gillig zaad in haar hart nedergevallen en zij geloofde zijn ver haal ook zonder bewijs. O, nu was het opeens voor haar helder als de dag en nu kon zij ook begrijpen waarom haar echtgenoot zoo droefgeestig en wrevelig was geworden. Geheime schuld knaagde aan zijn hart en zijn handlanger, die schurkachtige man juist, die met zulk een honend en uitdagend gelaat voor voor zooverre die des zomers worden gestookt, volgens art: 160 van bet politiereglement dezer gemeente, ten minste tweo malen 's jaars, in Maart en December, moeten wordcD geveegd en schoon gemaakt. Schagen, 18 December 1888. De Burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. De Burgemeester van Schagen brengt ter algemeene kennis, dat de patenten, aangevraagd in de maanden Augustus, September eu October 1. 1, 2e. kwartaal, dienstjaar 1888/89, ter gemeente secretarie door belanghebbenden kanoën worden afgehaald vanat Zaterdag den 22en tot en met Maandag den 3len dezer des voormiddags van 9 tot 12 ure, de invallende Zon- en Feestdagen uitgezonderd. Schagen, den 21 December 1888. De Burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. De Directeur van het Postkantoor te Schagen, brengt, daaitoe gemachtigd door den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, ter alge meene kennis dat, aanvangende den 30 Dec. e.k., des Zon dags en op de algemeen erkende Christel ij ke Feest* dagen slechts één m aal bestelling van brieven en pakketten zal plaats vinden. De Directeur, haar stond, liet hem niet meer tot rust komen, zijn heele leven niet. Hoe zij hem haatte, die ellendeling, die haar geluk met gruwzame voorbedachtheid had ondermijnd, terwijl er nu iu haar hart medelijden ontstond met den gemartelden echtgenoot. „Goed dan,* zeide Frans en zijne stem klonk ruw, „het is niet weinig wat ik vau u verlang, mevrouw. Niet voor niets en ter wille van een lief bedankje heb ik een geheel menschenleven gezwegen en mij ermede tevreden gesteld, in een huis het die nende creatuur te zijn, waar ik met trotsch en gebiedend hoofd had kunnen leven ik heb daarbij mijn plan, mijn doel gehad, mevrouw de gravin; kortom, ik heb den man, dien ik diende, bet geluk benijd, dat hij dagelijks aan het hart droeg, zonder het te begrijpen." „Wat wilt gij daarmede zeggen, ellendeling stamelde de gravin. „Zoudt gij mij nog niet begrepen hebben, mevrouw?' fluisterde hij op heeschen toon, terwijl hij de vermetelheid had, vlak voor haar te gaan staan, zoodat zij zijn adem voelde. „Ik had een vrouw lief, die mij van den beginne, sedert ik haar voor de eerste maal zag, het model eener hemelsch schoone vrouw scheen te zijn. En die vrouw was zoo tot liefde geschapen en ik had moeten vertwijfelen, door haar in het bezit van een ander te zien, wanneer mij niet de buitenkans ten deel gevallen was, dat die ander een dwaas was, die de waarde niet kende van het kleinood, hetwelk hij zijn eigendom noemde. Ik zag die vrouw lijden en dat veivulde mijn hart met grimmige wellust. Het was mij tot een tweede natuur geworden, mij te kunnen ver heugen in het leed dezer eigenlijk door mij aangebeden vrouw maar nu verdraag ik den tweestrijd in mijn hart niet langer, daar ik bovendien inzie, dat ik met den ouden stumper en nog meer met zijn zoon spoedig tot een einde moet komen. Nu heet het, zich zelven te redden en op eigen voordeel bedacht te zijn.... bovendien mevrpuw,* voegde hij er met een dub- belzinuigen lach aan toe. „Worden wij beiden oud en de dag zon kunnen aanbreken, op welken de vruch het plukken niet meer waard zou zijn." De gravin staarde hem met een matten blik aan; eindelijk slaakte zij een doffen kreet. „Onbeschaamderiep zij uit en wilde het vertrek uitsuel- len. Maar met ruw geweld trad Frans haar iu den weg en plaatste zich voor de deur, nog eer zij die had kunnen berei ken. „Wil mevrouw mij niet ten einde aanhooreu vroeg hij met van woede bijna verstikte stem. „Wilt gij niet weten, welke de prijs is voor mijn verder stilzwijgen P' „Geen woord meer geen woord," stamelde de doode lijk angstige vrouw. „Uw bezit is het, waarnaar ik dorst, waarnaar ik een geheel leven heb gesmacht 1" verzekerde Frans, zich zelven niet meer meester, met woest vonkelende oogen. „O, zie mij niet zoo trotsch en minachtend aan, gelijk men den worm aanziet, die y

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1