1 is- k Lifceft ;n Tergeef ons onze schulden! Zondag, 6 Januari 1889. 33ste Jaargang. Ho. 2261. KRONIEK VAN DE WEEK. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: Laan, D, 5. Gemeente Schagen Bekendmakingen. 4 Januari. Ja, wat is nu eigenlijk het voornaamste feit om dezen er in de Kroniek van de week te boekstaven Wel, or ik zeggen, daar behoeft men waarlijk niet lang naar zoekenis er iets belangrijkers te bedenken dan de ïsseling des jaars, dan het aanbreken van den dag waarop geheele beschaafde menschheid (minus de Russen en nige andere „achterblijvers") een nieuw levensjaar in- aedt en met [eenparigheid van telling haren gemeen- happelijken verjaardag viert? Dit antwoord bevreemdt ij dan ook volstrekt niet; maar ik kan moeielijkzeggen .t ik er geheel door bevredigd ben. De gewichtigheid van n Nieuwejaarsdag, door redenaars breedvoerig ontwikkeld, tor dichters invoerende tonen bezongen, blijft altijd een er betwistbaar punt, waarop door de nuchtere werke- kheid heel wat wordt afgedongen. Kon men op zoo'n den welgegronden juichtoon aanheffen„Het oude is Tbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden dan .re er voorzeker alle reden om aan dien jaarlijksch we- )rkeerenden dag eene bijzondere waarde toe te kennen, och nu het eenvoudig een onmogelijkheid is om het geheele enschdom in eens „schoone lei" te laten maken, nu heeft 85.) wat men eenigszins poëtisch „de wisseling des jaars" pleegt te noemen, in den grond niet veel meer dan een administratieve beteekeDis, plus al datgene wat de menschen er bij believen te doen. Ik erken, dit is zeer prozaïsch geredeneerd, maar de feitelijke toestand is niet anders, vooral wanneer men eens even de geschiedenis van den Nieuwjaarsdag nagaat. De geschiedenis? hoor ik mijn lezer verwonderd vragenheeft die dag van warme chocolade en koude vi sitekaartjes dan óók al zijn geschiedenis. Wel zeker, waarde lezer, er bestaat maar weinig op de wereld, dat „altijd zoo geweest" is; en indien gij soms tot op dit oogenblik in den zoeten waan verkeerd hebt, dat moeder Eva reeds in het Paradijs op primo Januari haren Adam „veel heil en zegen in het nieuw begonnen jaar" placht te wen- schen, dan is het mij een aangename plicht, u langs dezen weg uit den droom te helpen. Och neen, de Nieuw jaarsdag is volstrekt niet a 11 ij d op lo. Januari gevierd gewordenhet lijkt er niet naarMen heeft in den grij zen vóórtijd het burgerlijk jaar in allerlei maanden laten beginnen. Daar de Joden b. v. hun Nieuwejaar vierden op den eersten dag van die maand, waarin het Pascha viel, liet men langen tijd ook in de Christelijke Kerk of met het Paaschfeest öf op den lsten of 25sten Maart het nieuwe jaar aanvangen. Voorts maakte meu weder onder scheid, zooals de latere Israëlieten deden, tusschen het begin van het burgerlijke jaar, dat zij op den eersten dag der maand Tisri (September) bepaald hadden, en het begin van het kerkelijk jaar, dat bij hen op den eersten dag der Paaschmaand vielmen vierde toen namelijk den aanvang van het kerkelijk jaar tegelijk met den eersten advent, en het begin van het burgerlijk jaar op sommige plaatsen in A g u s t u s, op andere weer in September en O c 10 b e r. Met onze viering van den Nieuwjaarsdag op primo Januari scheelt dit dus nog al een dwars straatje! Eerst te beginnen met de elfde eeuw vindt men er de bewijzen van, dat de viering van den Nieuwjaarsdag hier en daar op den lsten Januari werd vastgesteld. Doch dit geschiedde nog lang niet algemeen. De Fransche Ko ning Karei IX b. v. ging er eerst in het jaar 1564 toe over, en nog slechts langzamerhand werd zijn voorbeeld door de verschillende Christelijke regeeringen in Europa gevolgd. In ons land schijnt men er voor 'teerst in 1575 mede begonnen te zijn, de Schotten volgden in 1600, Peter de Groote beproefde in 1706 tevergeefs er de Russen aan te wennen, en de Engelschen maakten er eerst in 1756 een aanvang mede. En zoo is ook de Nieuwjaardag niet altijd onafscheidelijk verbonden geweest met kopjes chocolade en glaasjes port of madera. Want mijn waarde lezer zou alweer dwalen, indien hij zich ging voorstellen dar de aanvang des jaars altijd als een feestdag beschouwd en gevierd is gewor den. Veeleer het tegendeelde Kerk (voor de nasporing van oude volkszeden en gebruiken moet men altijd bij de Kerkhistorie terecht komen) de Kerk dan vierde dien dag verscheidene eeuwen achtereen als een treur- en boetedag, en zeker is er menige juffrouw flauw gevallen onder de zenuwschokkende straf- en boetpredicatiën, die de geloo- vigen dan van hunne herders en leeraars te hooren kregen. En waarom plachten deze eerwaarde heeren alsdan tegen hunne hoorders zoo uit te varen met gansch groote uit varing? Wel, alleen bij wijze van tegenstelling. De oude heidensche Romeimen hadden namelijk op den Nieuwjaars dag hun Janusfeest" gevierd (Janus was, zooals ge weet, de God met twee gezichten, die in het verleden en in het heden, dus tegelijkertijd in het oude en in het nieuwe jaar keek) en er den voornaamsten dag hunner Saturnaliën van gemaakt. Dan kon het er soms schuin naar toe gaan in de hoofdstad van het oude Italië, vrij wat erger dan tegenwoordig in menig krot, waar men bezig is bij Wijntje en Trijntje het oude in 't nieuwe te houdenNiet alleen brachten zoowel het volk als de Consuls aan Janus en Jupiter offers van brood en wijn en wierook, waarbij de geheele stad te hoop liep, maar de feestvierenden gingen zich ook aan de luidruchtigste dronkemans-tooneelen en de liederlijkste uitspattingen te buiten. //Onvoldoend" ge- Wordt Vervolgd. SGHAGER COURANT. >it blad verschijnt tweemaal per weeko finsdag- Zater- g avond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- NTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. NGEZONDEN STEKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.00. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15 G-roote letters worden naar plaatsruimte berekend. Burgemeester en Wethouders van Schagen, noodigen bij deze anghebbenden uit, die over den jare 1888 van de gemeente s te vorderen hebben, hunne rekeningen vóór of op den len bruari a. s. ter plaatselijke secretarie in te leveren. Schagen, 4 Januari 1889. Burgemeestor en Wethouders voornoemd. G, LANGENBERG. de Secretaris, DENIJS. mxBKmmmMsaam —ifimnuj Roman van GEORGE HöCKER. XL. In onafgebroken spoel^ zonder zich ook maar een enkel >genblik te bedenken, was Wolf van Wolfenstein naast Martin ;n burg Almenrode ontvlucht. De plotselinge verschijning van .artiu had hem in het beslissende oogenblik voor de misdaad jen terugdeinzen. Al de bedorvenheid en besluiteloosheid van jn liart was in datzelfde oogenblik van hem geweken, toen, e.$k..een f=°^e engel, de herinnering aan het lieve schepsel, at hij het zijne genoemd had, in zijn binnenste krachtiger dan )it was ontwaakt. Hij gunde zich nu ook niet den tijd, een oord te richten tot Martin, die naast hem ging. Wat had hij )k tot hem moeten zeggen Het vreeselijke keDde hij toch reedsdat de arme vrouw in de sneeuw was gevonden, jijna gestorven van koude. liet andere moest hij zelf zien en begrijpen, daarin kon geen jerde hem troost en wanhoop brengen. Spoedig hadden beiden e verlaten hoschhoeve bereikt. Stom, met de hand wenkende m hem te volgen, ging Martin hem voor, en toen zij de •oonkamer bereikt hadden, legde de jonge boer de rechterhand p den mond, ten teeken dat hij zoo voorzichtig mogelijk moest innen treden. Wolf knikte even met het hoofd. Hij had mis- chien nauwelijks begrepen, wat Martin van hem verlangde, taar toch trad hij 200 behoedzaam, als het hem mogelijk was, innen en volgde zijn geleider naar een deur op den achter- rond, door welke hij in een donker vertrek binnen trad, waarin p eenige sneeuwwitte kussens, de bleeke, uitgeteerde gestalte an zijne jonge vrouw lag uitgestrekt. Wolf bleef, nadat Mar- n de deur weder gesloten bad, met over de borst gevouwen arden, als aan den grond genageld staan en staarde met doffen dik naar Antje's legerstede. Nu eerst bemerkte hij eene kleine rand, die de goede Martin in zijn hulpvaardigheid uit nood rgericht had tot wieg voor het kind, en te midden van hooi, ag de kleine op een zacht kussen en speelde met handjes en oetjis, onbewust van de rampen, die het hoven het hoofd lingen. De zieke verkeerde reeds blijkbaar in stervenden toe- tand, dat getuigde haar doodsbleeke gelaatskleur en hare be- auwde ademhaling. Zij moest wakende zijD. Misschien had zij ebeden, want zij hield de handen krampachtig gevouwen. Nu wendde zij met groote inspanning het hoofd een weinig naar de deur en een lange, smachtende blik viel op Wolf, die nog altijd bij de deur stond. Een onbeschrijfelijke smart bekroop het hart van den trouweloozen man, toen hij het arme wezen zoo terug zag, met het teeken des doods op het marmerbleeke voorhoofd. Heete, bittere tranen ontsprongen aan zijne oogen. Bij God, dat had hij niet gewild Zulk een vreeselijk lot had hij het arme schepsel, dat zich zoo vol vertrouwen aan hem had overgegeven, niet toegedacht. En toch gevoelde hij een een ontzettend zelfverwijt. //Door uwe schuld, alleen door uwe schuld 1" stamelde hij met bevende lippen iu zich zeiven, en toen, zich met geweld bedwingende, begaf hij zich naar de plek, waar zijne jonge vrouw lag uitgestrekt. „Antje sta melde hij, „Antje!" Daarna zonk hij op de knieën en drukte onder wanhopig gebaar, zijn gloeiend voorhoofd tegen de, ach, zoo koude hand der jonge vrouw. z/Wolf 1" fluisterde de stervende op zachten toon, en een gelukzalig laehje speelde om haren mond. „Ik heb het gewe ten, dat ik u nog eenmaal zou wederzien daarom ben ik gevlucht voor den boozen, slechten man, dien gij tot mij hebt gezonden en ben toen met mijn kind geloopen van dag tot dag, zonder ophouden, tot deze plaats, Wolf! En al waren mijne voeten ook gewond en bloedde mij het harte in de borst het liet mij geen rustik wist, dat het spoedig met mij gedaan zou zijn en ik wist ook, dat ik niet kon sterven, zonder u nog eenmaal in de oogen gezien te hebben l" z/Antje, martel mij niet met uwe goedheid riep Wolf vol vertwijfeling uit, terwijl hij een schuwen blik wierp op het uitgeteerde, aan deu dood gewijde gelaat. ,/0, ik was een meineedige schurk, een slecht, afschuwelijk mensch, dat ik uw hart heb kuunen breken, uw rein, lief wezen Maar het geschiedde niet uit zuivereu aandrang van het hart Mijn God, wat moet ik u zeggen, om u begrijpe lijk te maken, dat ik niet uit eigen hart u wee gedaan en u aan het ongeluk prijs gegeven heb; verhoudingen en toe standen van maatschappelijkeu aard Een weemoedig lachje, met hetwelk de jonge lijderes haar hoofdschudden vergezeld deed gaan, deed Wolf eensklaps ver stommen. //Spreek daarover niet, Wolf 1" smeekte zij. //Het was een booze, akelige tijd, dien ik zonder u heb moeten doorleven Maar nu zijt gij weder bij mij en nu mag ik slapen gaan, Wolf ach, ik ben zoo moede, zoo onbeschrijflijk moede." „Neen, neen!" kreet de ongelukkige, wien een vreeselijke angst overviel. //Neen, gij moogt mij niet verlateD, Antje, gij zult gezond worden en blijven leven; ik zal uit eigen kracht 1 u een bescheiden geluk verwerven, als trouwe kameraden willen wij voortaan leven; ik zweer het u bij den hemel, dat ik berouw heb, over hetgeen ik misdeed ik zal mij verbeteren," /^Het is te laat!" fluisterde de jonge vrouw.//Zie, toenmaals HBh ik het u gezegd wanneer gij de bloem hebt geknakt op haren stengel en zij verwelkt en verdort, dan helpt geen ge- klag en gejammer meer, dan moet de hloetn sterven. Neen, neen," voegde zij er op liefderijken toon aan toe, //gij moet u niet om mij bekommeren. Zie Wolf, het heeft zoo moeten zijn wij beiden zondigden, toen wij, van zoo ongelijken stand en aard, toch ons samenvoegden. Wij hebben het moeten dragen, gelijk het kwam, en nu is het immers ten einde en ik dank u, dat gij gekomen zijt, om mij vaarwel te zeggen." Wolf vermocht geen antwoord te geven. Hij liet het brandende hoofd weder vallen op de hand der jeugdige lijderes eD kreunde smartelijk. Wat zou hij ook zeggen en bekennen aan de reine, die zoo verre hoven hem stond op zedelijk standpunt, gelijk een engel staat boven het zondige, dwalende menschenhait Hij zelf, de schuldige, had maar al te zeer behoefte aan troost, dan dat hij anderen troost had kunnen verschaffen. z/Neen, neen, gij moogt nist van mij gaan, „Antje!" riep hij eindelijk uit. „Mijn God, ik heb nog zooveel jegens u goed te maken Zie, Antje, ik ben nu een geheel ander, beter mensch geworden, ik zal het u bewijzen, blijf leven, Antje 1" Maar toen hij het moede, in het kussen gedoken hoofd der jonge vrouw zag, om welks lippen nog een zwak lachje zweefde, moest hij huiverend erkennen, dat zijn hoop op het herstel der jonge vrouw, dwaasheid was. Zij ging tot God, en alles, wat hij nog kon doen, was, haar te smeeken, dat zij niet met wrok van hem scheidde, van hem, die haar zoo schandelijk be drogen had. „Antje Antje 1" smeekte hij op diep be wogen toon. „Heeft het dan toch zoo moeten komen Mijn God, had ik slechts kunnen vermoeden, dat mijne han delwijze u zoo zou aangrijpen en uw leven verwoesten ik zou gewis alles in den steek gelaten hebben om uwent wille maar ik ik „Neen. spreek daar niet van," bad Antje met nauwelijks hoorbare stem. „Zie, het was een zoete, lieve droom, en wan neer men zulk een hemelschen droom heeft uiigedroomd, dan kan men niet meer blijven leven te midden der koude, nuchtere wereld, dan trekt het hart naar hooger Een tooverachtig lachje zweefde om haren mond, en in herinnering verzonken, tastte zij met de eene hand over het hoofd van den nog altijd door haar zoo vurig beminden man.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1889 | | pagina 1