echts hulp van een enkelen buurman om bamboes te kappen i zijn huis te houwen; doch reeds bij zijn hoogst primitieve leeding heeft hij toch reeds hulp van derden noodig. Onze tegenwoordige maatschappelijks samenleving steunt op t onderlinge afhankelijkheid der menschen en op de persoon- rijheid. 's Menschen afhankelijkheid is zeer groot, omdat zijn behoeften oo veelvuldig zijn. Wij kuunen elkanders arbeid niet missen, telatien en dienstbetoon, loondiensten, enz., dat alles is nood- akelijk. Nochthans blijven wij allen persoonlijk vrij. De eene nensch is niet ondergeschikt aan den ander en niemand heeft ets te ze^o-en over zijn medemensch. Vroeger was dat anders, naar tegenwoordig staan wij als vrije mannen tegenover elkan- ler. Wij hebben elkander noodig, daarom zoeken wij elkander, vaan met elkander betrekkingen en verbintenissen aan, handelen met elkander, maar in volle vrijheid. Met het oog daarop zijn rok onze wetten gemaakt en werkt de overheid. Het doel van den tegenwoordigen staat is inderdaad bescherming van de persoonlijke vrijheid, bedoelt daarmede de eerste vereischte om die vrijheid te genieten, n.1de veiligheid van lijf en goed, en ■rij gebruik van goed. Hoe staat het daarmede in ons land Ie. Wat het strafrecht betreft, ieder is eigenlijk vrij om te doen en te laten wat hij verkiest, maar men bedenke dat alle menschen dezelfde vrijheid hebben en derhalve heeft elk te zorgen, dat zijn vrijheid kan bestaan met die van alle anderen. Bijv. Schieten en slaan. Men is daarin volkomen vrij, mits men maar zorgt de vrijheid of het goed van een ander niet te belemmeren, noch schade te berokken en men zich boude aan de voorschriften, ten dien opzichte gegeven. Nog een voorbeeld Brandst'chting van eigen goed is op zichzelf niet strafbaar, wel van eens anders goed van eigen goed ook strafbaar, wanneer er gevaar door ontstaat voor het goed of leven van anderen, wanneer het strekt tot benadeeling van den hypotheekhouder. Wanneer men iemand het doen wil, zonder dat het schade voor derden heeft, moet hij vooraf aan den burgemees ter zijner gemeente verlof vragen, bij nalatigheid waarvan hij wordt gestraft met f 50.boete. Iemand die beweert, dat er in onze tegenwoordige maat schappij geen vrijheid bestaat, omdat hij niet kan doen wat hij wil, omdat sommige handelingen verboden zijn, is gelijk aan den dronken man, die opgepakt wordt op den openbaren weg en zegtmaar de weg is immers voor ieder vrij. Ja, voor ieder en daarom niet voor een zwaaienden dronkaard, gij moogt de vrijheid van anderen niet belemmeren en daarom arresteert men u. Hoe dichter de menschen op elkander leven, hoe meer voor schriften er noodig zijn om elks vrijheid en veiligheid te be schermen in dicht bevolkte, drukke steden dus het meest, als bijv uithalen van rijtuigen, niet rijden op de kleine stee- nen voor de voetgangers bestemd, verbod van allerlei op zich zelf onschuldige handelingen, maar die op dicht bevolkte plaatsen aan anderen schade zouden kunnen veroorzaken, hun vrijheid belemmeren of hun veiligheid in gevaar brengen. Zoo zijn ook ontstaan de voorschriften in het belang van de openbare gezondheid, ten opzichte der besmettelijke ziekten. Men mag zich zeiven wel prijs geven aan de besmetting, mits anderen daardoor niet aan gevaar worden blootgesteld. In alles geldt dan ook de regelgij zijt vrij, maar uwe vrijheid moet bestaanbaar zijn met die van alle anderen. Ter wille Van de vrijheid zijn wij slaven der wet en eerbiedigen wij het gezag dat de wetten handhaaft en uitvoert. Onze wetten zijn niets anders dan de regeling der onderlinge verhoudingen, gelijk die in onze maatschappij noodig is, opdat aan ieder zijn vrijheid en het genot van zijn vrijheid verzekerd zij. Zoo is het ook gesteld met onze Burgerlijke wetten, b.v. de wetsbepalingen omtrent eigendom, verkoop, huur, enz. Men is vrij om overeenkomsten te sluiten, zich te verbinden en anderen aan zich te verbinden. Maar wat baat mij die vrijheid, waartoe dient zij mij, als ik een ander niet kan noodzaken, zijn verbintenis na te komen, en ik niet beschermd wordt, als hij van mij meer wil eischen, dan waartoe ik mij verbonden heb? Maar daartoe is de wet, om de verbintenissen te bescher- ïen. Onze geheele maatschappij steunt dus op onderlinge af- ankelijkheid en persoonlijke vrijheid, en de staat, die de wet maakt en handhaaft, stelt alleen ten doel: die vrijheid te hand haven. Bijv: de verdediging, de zeewering, het aanleggen en onder houden van dijken en wegen, dat alles dient door een gemeenschappelijk bestuur behartigd te worden. Nu is echter meer en meer de vraag gesteld zijn wij ook met die vrijheid te ver gegaan Is de Staat ook te ver gegaan in die zorg? Ieder toch is vrij, ook om te werken of niet te werken; ieder is vrij om zich te verbinden en overeenkomsten te sluiten met anderen, om voor anderen te werken tegen een voorafbedongen toon, bij hem in dienst te gaan op voorafgestelde voorwaarden wij hebben allen elkander noodig de rijke den arme, de werkgever den werkman, de baas den knecht, maar beide partijen staan toch niet gelijk. Het aantal arbeiders is zoo groot zij zijn onvermogend en arm. Zij hebben dadelijke behoefteZij kunnen geen dag wachten en lijden onder nooddwang. De ar beider moet wel de voorwaarden aannemen, waarop de baas hem in dienst wil nemen. Van de beide partijen is hij dus de wakste. Het valt niet te ontkennen dat de zwakke partij be- ïj-t en waar nu de eene partij zooveel zwakker is, ligt het >- °P den weg van den Staat om de zwakken te steunen e Staat daar neutraal blijven of tusschenbeide komen •- ilstrekte vrijheid kan de Staat niet verleenen, er zijn zekere grenzen. Bijv. slavernij of persoonlijke dienstbaarheid huur van diensten slechts voor een bepaalden tijdbij vennoot schappen is het ongeoorloofd te bedingen, dat één alle voordeelen zal hebben bij huwelijksche voorwaarden mag niet een der echtge noten grooter aandeel hebben in de schulden dan in de baten. Al wil men dergelijke contracten ook uit vrijen wil sluiten, te zijn van den beginne onwettig, want de Staat erkent ze niet. Gaan wij verder dan zien wij, dat de Staat nog al ingrijpt in le vrijheid. Zoo bijv. bij de koopvaardij, het zeerecht. Alle erbintenissen der matrozen en stuurlui moeten in de monsterrol luidelijk omschreven worden en hij, die zonder de rol te teekenen in zee gaat, verbeurt daardoor boete. Bij ziekte heeft de matroos recht op verpleging, benevens zijn huur en gage. Bij verminking of verwouding in dienst van het schip of in gevecht tegen de vijanden of zeeroovers, heeft hij recht op schadevergoeding. Gedurende de reis mag niet meer dan 1/s van het loon uitbetaald worden, na afloop van de reis moet onmiddellijk onttakeling en lossing plaats hebben en de matrozen moefen dadelijk afgedankt worden en binnen 24 uur hun loon ontvangen. Voor eiken dag verzuim wordt geheven een boete van f 3.ten behoeve van een stuurman, en f 1,50 voor een matroos. Een ander voorbeeld is de wet op de Kinderarbeid. Er zijn dus voorbeelden genoeg, dat de Staat volkomen vrijheid niet oorbaar acht. Doch we moeten nog iets verder gaan. De overtuiging is gerijpt dat de Staat nog meer moet doen. De nood des tijds eischt zulks. De onverraogenden zijn de zwakke partij en die moet gesteund worden. Zoo heeft de Enquête toestanden aan het licht gebracht, waaruit ten duide lijkste blijkt, dat toezicht op fabrieken en werkplaatsen in het belang is van persoonlijke veiligheid en gezondheid. Op het platteland kent men de ellende der groote steden niet. De vrijheid gebiedt dat niemand arbeid verricht, met gevaar voor leven en gezondheid, buiten den aard van het vak. Uit den aard der zaak volgt, dat het vak meer of minder gevaarlijk is. Daartegen is natuurlijk niets te doen. Maar er zijn gevaren, die door voorzorgsmaatregelen kunnen voorkomen worden, als bijv.: machiuegevaar en eigen onvoorzichtigheid. Er zijn wijzen van werken, die voor de gezondheid schadelijk zijn en blijven, doch het is niet onverschillig, welke voorzorgen tot verminde ring er van kunnen genomen worden. Zoo heeft de Staat reeds een bepaling, dat een kind beneden 12 jaar geenen arbeid mag verrichten. Uitgezonderdis de veld arbeid. Maar na het twaalfde jaar laat de wet het kind geheel los, want dan kan het tot zelfs den gevaarlijksten arbeid gaan verrichten, nadeelig voor de ontwikkeling van het lichaam. Dan is het kind overgegeven aan arbeid zonder beperking van duur of rust. Hier moet de Staat tusschenbeide komen, in het belang van hen wier lichaam nog niet volwassen is. Ook bestaat de overtuiging, dat wanneer de mensch niet van tijd tot tijd rust, hij verwildert. Een wekelijksche rustdag is dus behoefte. Er zijn dagen, waarin het onmogelijk is te arbeiden door ramp, en onheil, ziekte, ouderdom enz. en met het oog op deze feiten is men bedacht den arbeider te verzekeren. Spr. herhaalt zijn vraag: ligt het op weg van den Staat om zich daarmede te bemoeien? Wellicht zal men vragen: zijn dat geen nieuwe theoriëD Moeten we die aannemen Is de Staat werkelijk daartoe geroepen? Niet te haastig, zegt spr. hierop, 't Is de voortzetting eener theorie, die reeds lang door den Staat is aangenomen. Men denke slechts aan 't onderwijs. Wat heeft de Staat daarmee noodig? Acht men het niet een algemeen belang: de staatszorg voor onderwijs en kosteloos of goedkoop onderwijs, ook middelbaar en hooger onderwijs? Zal men met het oog op de geneeskunde bijv., nu zeggen: de menschen moeten er zelf maar voor zorgen, dat zij genees kundigen krijgen Neen, het is gebleken, dat de Staal het algemeen belang ter hand moet nemen. De Landbouw is gedrukt, een Rijks-Landbouwschool (een universiteit voor landbouwers) hebben wij, maar het is gebleken, dat landbouwonderwijs meer verspreid moet zijn. De Landbouw is do zwakke partij en nu roept men om proefstations en de Staat geeft er. En dan de vak- en zuivelscholen P Ze zullen er komen Er zijn dus belangen voor allen, waarin de Staat dient te dragen, omdat particuliere krachten te kort schieten. Men denke aan de Armenwet, aan de staats-, provinciale- en gemeentelijke-instellingen van weldadigheid. Is dat niet reeds een bewijs van inmenging De Armenzorg wordt overgelaten aan particuliere en kerke lijke weldadigheid, maar, bij volstrekte onvermijdelijkheid wordt zij verwezen naar het Burgerlijk Armbestuur, dat wel niet verplicht is, maar zich niet kan onthoudenals particuliere en kerkelijke weldadigheid niet in de nooden des volks voorzien. Het is beter dat particulieren dit doen, maar blijven die in gebreke, dan is de Staat verplicht de hand aan den ploeg te slaan, dan moet de Staat. Zoo is het, zoo zij het Jammer is het, dat de Staat zich niet verder kan onthouden. Het strekt der 19de eeuw niet tot eer, dat ten slotte de Staat zooveel doen moet, wat derhalve door particulieren reeds uit eigen beweging ter hand had moeten genomen worden Hebt uw naasten lief als u zeiven Het is waar wij kunnen wijzen opde werkgeversbond, aan het hoofd waarvan slaat de burgemeester van Amsterdam, waar de werkgevers zich verbinden de arbeiders in den ouderdom ia steunen, door eene verzekering tegen den ouden dag, w«-- 0 2/s der premie door de werkgeveis wordt betaald,-}' «L53 verz. een 60-jarig arbeider minstens f 3.Oei jb' f4.50 en een 70-jarige f6.per week verdient. 2» Dat zijn inderdaad verblijdende verschijnselen. Er zijn er, die nog veel verder willen gaan en van meening zijn, dat een normale arbeidsdag, door den Staat moet worden vastgesteld, waarbij gedurende een zeker aantal uren tegen een minimum van loon gewerkt zal worden. Spr. meent dat het voor den Staat letterlijk onmogelijk is, dergelijke voorschriften te geven, omdat de Staat niet voor werk kan zorgen of loon kan bepalen. Wanneer het onmogelijke is gebleken, kan geen verstandig mensch het verlangen. Nog veel minder gaat Spr. mede met verder strekkende theorien, waardoor het geheele land een soort van rijkswerkinrichting zou worden en waarin ieder zou worden betaald niet naar zijn arbeid, maar naar zijn be hoefte. Daardoor zou de groote prikkeleigenbelang, tot arbeid noodig, worden weggenomen en zou de mensch worden een werktuig zonder veer. Maar wat Spr. heelt aangestipt, zal moe ten gebeuren en waarschijnlijk nog veel meer. Het ware evenwel ie wenschen, dat door het volk uit eigen beweging reeds lang was gedaan, wat van den Staat geëischt woidt. Door het volk zelf, zal 't het beste gedaan kunnen wor den. Het volk toone zich een Christelijke natieZoo niet, dan zal de Staat het moeten doen. Een vijftig jaar geleden o. a. verkeerde ons land ook in grooten finantieelen nood en er stond een staatsbankroet voor de deur. Toen trad op een uitnemend financier, minister F. A. van Hall en deze ontwierp een inkomstenbelasting, zoo zwaar en drukkend, dat men er van rilde. Op zijn initiatief werd door den Staat bepaald, dat die belasting zou worden ingevoerd, wanneer het volk niet binnen zeker tijdsbestek eene vrijwillige leening van 127 millioen gulden had volschreven. Dat hielp. De vrijwillige leening werd volteekend en nog wel tegen 3 Gat gebeurde in 1844. Zoo moge het Nederlandsche volk ook thans weder uit eigen vrije beweging, door menschenliefde, door billijkheidsgevoel, door vaderlandsliefde en eigenbelang gedreven, veel tot stand brengen van hetgeen noodig blijkt, om de zwakke partij te steunen in haar strijd om het bestaan, opdat de Staat niet ver plicht worde, het verzuim der natie te herstellenDie daartoe medewerkt, ik ben er vast van vertuigd, verricht een goed werk en maakt zich verdienstelijk jegens het Vaderland. Daar nu gelegenheid gegeven wordt tot debat, neemt de heer Beede het woord, herinnerende aan het bekende woord van Groen van Prinsteren: „Dankbaar, maar niet voldaan". Hij meent dat de heer v. d. Kaag misschien niet duidelijk genoeg geweest is. Hij gelooft, dat waar de heer v. d. Kaag het onafhankelijk- heidsgevoel stelt tegenover de persoolijke vrijheid, er wel iets tegenstrijdigs in is. Die persoonlijke vrijheid is niet genoeg geroemd. Wie is er dan vrij? Niet de mensch van een bandeloos leven. Hij zou zoo gaarne hebben uitgedrukt: de vrijheid, die uw wezen uitmaakt, is op aarde niet te verkrijgen, in geen huisgezin, nergens. Ieder heeft zijn ideaal en de wenschen zijn dikwijls zeer uiteenloopend; in dal geval is er een compromis noodig. Maar hij heett zich voorgesteld dat de samenleving eene noodzakelijkheid is en nu meent hij, dat de Staat alleen is de controleur en nu dient de staat te vragen, wat is de beste manier? Bijv.: de groote mannen hebben toch ook een rustdag gewild en nu meent hij, dat het de taak is van den staat om te zorgen, dat aan ieder gelegenheid gegeven worde om te rusten. Mozes kon gemakkelijk zeggen den zevenden dag zult gij rusten! Thans is dat anders en moet de Sta at er voor zorgen! Hij viaagt; gevoelen wij, dat het staatsleven inderdaad oi.ze grootste ZJgeu is? De tegenwoordige regeering is niet naar zijn hand, maar een staatsregeering is toch het heilzaamste, want op particuliere neiging is al weinig te rekenen. Wij zouden veel moeten missen. De Staat moet vragen wat is de beste weg om ieder zijn dorst zooveel mogelijk naar vrijheid te laten ontwikkelen De heer v. d. Kaag zegt, dat hij ook heeft verklaard, dat hij het onderwerp aangeroerd en niet dat hij het behandeld heeft. Het is inderdaad zoo veel omvattend, dat het nog ruimte overlaat voor velerlei. Wat de heer Beede gezegd heeft, zou dan nog tot aanvulling kunnen dieuen. Hij gelooft dat de heer Beede het volkomen eens is met hem. Hij heeft willen aan- toonen dat de maatschappij zich ontwikkeld heeft in volkomen vrijheid, behoudens den nooddwang der verhoudingen waarin de menschen tot elkander bestaan. Naderhand is er wel eens zoo'n zoogenaamde goddelijke macht geweestDe zucht om zooveel mogelijk in eigen behoefte te voorzien heeft de menschen tot elkan der gebracht en de arbeid verdeeld.En nu langzamerhand heeft men een staatsmacht gekregen, om dat te regelen. Spr. heelt alleen willen aangeven wat is nu voor onzen tijd het standpunt dier Staatsmacht De eerbiediging van ieders vrijheid. Daarom meent hij dat juist de Staat de lieden veel te vrij heeft gelaten en er alle toezicht ontbrak en daarom komt hij van die wijze terug. Bijv. de rustdag, die verdween zoo geheel en al omdat men iemand vrij wilde laten om op dien dag te werken; des noods kon men nacht en dag achtereen doorwerken. Die vrijheid heeft toch ook veel nut gesticht, want er was een tijd, dat zulks noodig was. Doch nu zijn we aan het keerpunt, Spr. meent dat de volksontwikkeling en het algemeene be lang nu gevaar loopen door nog verdere vrijheid en acht tus- schenkomt van den Staat noodig, om die volstrekte vrijheid te beperken. De heer Beede zegt, dat men in het algemeen het woord Staat niet zoo terstond begrijpt. Hij acht intusschen zijn zoo even gekozen woord „Controleur" minder gelukkig gekozen. Spr. legt zijn idéé omtrent de samenleving bloot in het volgende voorbeeld Een flinke, eerlijke, brave jongen loopt op den weg en gevoelt zich vrij hij ontmoet een meisje, dat hem lief is en verbindt zich aan haar. Dat hij dus lief heeft, brengt mede eene inkorting der vrijheid, en nu, als hij eenmaal ge trouwd is, krijgt hij kinderen; zeg van 12. Die 12 zijn ook 12 verschillende karakters, die door de ouders geleid moeten worden. En nu heeft hij deze gedachte van den Staat, dat dit het lichaam is, dat orde tracht le brengen in die chaos. Maar wat is nu eigenlijk de roeping v. d. Staat Er is iemand, die zegt, ik heb iets in mij een wil en ook iets anders, dat drukt zich uit in de maatschappij Nu zeg ik, als wij medewerken met den Staat, dan zal deze juist alles met ver stand doen maar wij blijven allen op maatschappelijk gebied kinderen en onze grondwet is toch de meest moderne dus behoeven wij niet te angstig te zijn voor een Staatsmacht. Hij acht wetten noodig, waarin opgenomen zijn de beginselen, die versterken da zwakken tegen de sterken. Ontwikkelt bet volk, dan moet er ook een beter burgerleven zijn Als het volk zich dit goed bewust was, dan zou het ook de goede mannen kiezen. Zoo bijv. de veldarbeid Waarom dat geen arbeid genoemd. Hij wil dat da Staat zijn macht voor zich plaatst en de eischen stelt. „Gesmuld" heett Spr. toen men in de kamer zitting den heer .Keuchenius gezegd heeft, dat hij niet de man was daar ter plaatse. Hij gelooft heusch, dat wij behoeften ge voelen om vertrouwen te stellen in die mannen, die den Staat vormen. Door den heer Dr. ten Bos wordt gezegd dat toen de heer v. d. Kaag sprak over de bescherming der zwakke partij, hij eene vergelijking had gemaakt met de lagere school. Deze moet vormend optreden. Zoo ook de Staat. Hij acht den Staat niet geroepen, de zwakke partij te beschermen. Want wat heden zwak is, is morgen sterk, gelijk met de landbouwers het geval is Dm waren een tiental jaren geleden de baas. Hij m dat op dat gebied de Staat zich niet moet begeven Elk zich moet het initiatief nemen, voor zich zeiven voor den levensstrijd te voleinden. De heer v f Kaag zegt, dat hij het met den heer tel mede gelooft, dat de roeping van den Staat niet altijd dez is. De Staat heeft met meer wetenschap dan de burgerij Staat is geen Voorzienige, doch put zijne wijsheid uit° de gerij. De menschelijke samenleving heeft het noodig geil dat er orde komt en dan moet er een macht zijn, welke die z schappij regelt, er voor waakt en eerbiedigt. Doch het is denkbeeldig wezen, dat boven ons slaat. Zeker is het dat wat de Staat doet, met orde en regel moet geschieden, doel kan niet anders dan door dwangdoor wetten-, maar een is niet voor alle gevallen pas, dat is onmogelijk; geen zonder uitzondering. Daarom ziet Spr. groot bezwaar ii groote Staatsbemoeiing. Dan zou de Staat" alles moeten v en het is mogelijk, dat de regeeruig het een of ander ui oog verliest, en daarom moet de Staat niet dan met de gi omzichtigheid optreden. Hij meent dat het welzijn van volk het best bevorderd wordt door het volk het zelve tel doen. En wanneer nu de mensch werkelijk doordrongen wa3 naastenliefde, dan zou de Staat heel wat minder te doen ben. Doch dat is, helaas, niet het geval en dan moet de wel tusschen beiden komen. Want eigenbelang beheerscht volk. Daardoor wordt de strijd der partijen een oorlog en om mag de Staat niet anders, dan de zwakken steunen. Wanneer dat oogenblik déar is? Zulks is te beoordeelen gelang der omstandigheden. Zoolang het volk zelf wil, mc Staat niets doen, maar anders wel. Het doel toch van den is, dat het geheele volk zoo gelukkig en welvarend moj worde. Dan moet de Staat tusschenbeide komen, wanneer te voorzien is, dat een der partijen in den strijd verloren gaan. En wanneer het dan ten slotte blijkt, dat de volkskrai hier en daar in gebreke blijven, dan mag de Staat niet 1: aarzelen met op te treden. Ieder moet in de gelegenheid zijn, zijn eigen weg te 1 vinden en daarvoor dient het eerst Onderwijs. Doch nu doet de het omdat de maatschappij het niet genoeg uit eigen beweging doet. En na de school, zijn er ook nog omstandig! waarin de Staat moet helpen en steunen. De heer Beede meent dat er eenig misverstand heersch doctor ten Bos zich vergist door te zeggen, dat er dagen w waarin de landbouw de eerste viool speelde. Dat is het Van daag ik, morgen wordt een ander gedrukt, maar h hier niet de vraag: wie er verdrukt wordt. De staat n wetten opdat niemand verdrukt wordt. Het is hem met de beschouwing over de maatschappij recht duidelijk. Hij stelt zich die voor als eene vergaderin; een president, een secretaris en een penningmeester, die gekozen zijn, omdat zij geacht werden voor dat postje de n bekwaamheid te bezitten. En nu meent hij, dat de Stas quintessens, het beste deel van ons is. Zij, die den Staat vc z:jn onze leidsmannen, maar die mannen beho*''"' tot on zijn niet dommer, ook niet wijzer dan wij; die mannen m niet van den hemel, maar van de aarde zijn. En als hi spreekt over Staatsalmacht, dan meent hij, dat de leiders m zeggen, zóó moet het. jf Ons leven moet wezen, dat wij onze verschillende bel: hebben en één doel, dat we zooverre mogelijk van onzo soonlijke vrijheid gebruik maken. En die vrijheid iso, kuunen dragen en dulden, wat die geheimzinnige macht geeft: mensch zijn. De heer Meijer Brees meent, dat bij de steeds meerdei breiding van het fabrieksleven, de productie vreeselijk ste toegenomen, waardoor overproductie, tengevolge waarva malaise. Het kapitaal heeft nu te veel macht in handen gen, tegenover de werklieden, die van dit laatste zelf 1 zijn, doch daarentegen te groote eischen stellen; maar die eischeu zijn er toch zeer billijk en wenschelijk. Den malen arbeidsdag stelt hij zich voor, dat door de regeering verboden, langer dan zooveel uren per dag te laten we \elen meenen toch, dat hierdoor een einde gemaakt zou den aau de malaise. Spr. vindt dat zulk een wet ook voor heeft, dat dan het volk meer gelegenheid heeft, om ir te verbreiden, wat den mensch tot mensch maakt. Hij we dienaangaande het gevoelen van den heer v. d. Kaag te nemen. De heer v. d. Kaag meent wel, dat de heer Brees hl het rechte einde heett, maar gelooft niet dat de werkman langt, dat de Staat den werktijd bepaalt. De werkman vei bescherming voor kinderen en vrouwen en zegt op zijn b laat het lot der mannen aan ons over. Eu waarom verlangt bijv. het Engelsche werkvolk meest ontwikkelde werkvolk ter wereld) het niet Dat v ons een tiental jaren vooruit, onder heu zijn mannen van vak, hoogst bekwaam en ervaren als de beste patroon. Men staat voor deze moeielijkheid Mag er maar 12 uur gewerkt worden, wat moet de wer dan verdienen Ste), dat de werkgever zegtin 12 uur veel, maar in 14 uur zooveel, dan kan de Staat toch nie 2 uur er bijleggen. En daarom zegt de Engelsche v-lm laat ons dat zelf afhandeieu, want zint het ons niet, wij Strike. V Stel u voor, dat de fabriekant zijn fabriek 1 Staat te liooge eischt-n stelt dat gaat toch niet aan De Staat de regeering en de volksvertegcnwo niet van alle dingen verstand en dun moet uien zi™ zijn, om sterk in te grijpen. En als er geen fabri'krn zijn en er geen nieuwe ondernemingen meer verrijzen, d er geen werk in het el en wat geeft dan die wet I 3 29st GKE 6de Prijs v; ATS LOT K li LJEJsr zpiEticrziEnsr. Trekking van 16 Januari. 454 12919 14430 4331 20824 6263 14209 14551 19487 4601 6868 8275 9027 15969 18746 20871

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1889 | | pagina 3