Wordt Vervolgd.
Wij zijn opmerkzaam gemaakt op enkele minder juiste uit
drukkingen en cijfers in het verslag van het gesprokene door
den heer Mr. VV- van der Kaay, op Dinsdag,
15 Januari 11. te Wieringerwaard, voorkomende in het nummer
onzer courant van Donderdag 17 Januari, en die zich lichtelijk
laten verklaren door den spoed, waarmede wij getracht hebben
het gesproken woord zoo goed mogelijk aan onze lezers mede
te deelen. In het onderstaande zullen zij omtrent enkele puuten
een juistere mededeeling vinden.
De nadere toelichting van de voornemens van den heer Mi
nister van ïinanciën bij de behandeling der Staatsbegrooting
in de Tweede Kamer kwam hierop neer:
„te zijner tijd" voorstellen tot het brengen van eenige ver
beteringen in de belasting op het Personeel;
vermindering (niet vernietiging) van den zout-accijns tegen
vermeerdering van de opbrengst der invoerrechten door her
ziening van het tarief en betere regeling van de wijze van
heffing, voor zoover de bestaande handelstractaten dit toelaten;
wijziging van de belasting op de suiker eerst mogelijk na
1 September 1891 {niet 1889), wanneer de met andere Staten
te houden gesloten conventie omtrent de suikerbelasting in
werking zal kunnen treden;
geen rijks-inkomstenbelasting, noch rente- of effectenbelasting
of eenige belasting op het inkomen uit het roerend vermogen;
de nadere regeling van de verhouding tusschen rijks- en
gemeente-belastingen moet wachten op 1°. de gedeeltelijke her
ziening van de wet op het lager onderwijs, 2°. de voltooiing
van de herziening der belastbare opbrengst van de ongebouwde
eigendommen (van de gebouwde eigendommen is de herziening
reeds sinds jaren voltooid en voor de regeling der grondbelasting
in werking getreden).
Als zijn persoonlijk gevoelen omtrent de meest dringende
belasting-hervorming gaf de spreker op:
Een algemeene inkomstenbelasting, zoowel van de inkomsten
uit roerend en onroerend goed als uit het bedrijf, dus met
geheele of bijna geheele afschaffing der patentbelasting. Behoud
van de grondbelasting op den bestaanden voet en tot het tegen
woordig bedrag, als reëele belasting op het onroerend goed, doch
opneming van de inkomsten uit het grondbezit volgens den
tegenwoordigen toestand in de algemeene inkomstenbelasting,
ook, evenals bij de inkomsten uit andere bronnen, na aftrek
van alle kosten, van de rente van hypothecaire en andere schulden
en van de betaalde grondbelasting.
Dit punt, wat de regeling der grondbelasting betreft, te be
slissen na de kennisneming van de uitkomsteu der herziening
van de belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommen, doch
in geen geval verhooging van de grondbelasting op den bestaanden
voetook niet door opcenten ten bate van provincie of gemeente;
geen verhooging van grondbelasting zonder invoering van een
belasting op de inkomsten uit het roerend vermogen en gelijk
tijdige afschaffing van den zout-accijns of belangrijke vermin
dering met vrijstelling van den accijns op het zout voor de
kaas- en boterbereiding en althans belangrijke vermindering
vaD het mutatie- of evenredig (niet regelmatig) registratie-recht
bij den verkoop van vast goed.
De opgaven omtrent de werking van het in 1882 afgeschafte
fecht van overgang wegens overbedeeling bij boedelscheiding
waren ontleend, niet aan het jaar 1878, maar aau een der
laatste jaren vóór 1878; de baten der 52 aanzienlijkste boedels^
nen was.
Men zag het haar aan, ongemerkt gingen hare gedachten
van hem weg en op een ander voorwerp over. Hare blikken
boorden zich door den helderblauwen voorjaarshemel, hare
vingeren verfrommelden werktuigelijk het gevederde blad van
een op het vensterkozijn staand varenkruit. Zij haalde ter
nauwernood adem.
De zon zond haar warme stralen in het vertrek. De palmen
guirlandes om de portretten verspreidden hun woudgeur. Een
zacht geritsel deed eindelijk de droomster opschrikken. Een
groote cameliabloem, het bloeien moede, was van haren sten
gel op den grond gevallen.
Ottilie herinnerde zich nu hare talrijke huiselijke bezigheden.
//Mary," riep zij.
De geroepene verscheen en maakte zich dadelijk gereed, de
kopjes op te ruimen.
„Mama, wat zijt gij bleek."
vBen ik dat nog altijd vroeg Ottilie.
//Ja, maar er is zulk een bijzondere trek in uw gelaat, bijna
eene ouwelijke. En gisterenavond, bij Mannhardt zaagt gij er
zoo schoon uit. Het allerschoonste en zelfs veel bekoorlijker
dan tante Abigail. Ach, alles was daar ook zoo heerlijk en
prachtig. Zulk een eerste bal is te prachtig," praatte Mary
voort en wilde met het blad met porselein weggaan.
,/Het zal voor langen tijd uw eenigste bal blijven. Wij
hebben het u alleen toegestaan, omdat het bij papa's zuster
plaats had. Maar juist dat was een fout; want papa zegt,
niet alle cavaliers, die men bij Mannhardt aantreft, zijn ge
schikt tot dansers voor bakvischjes," zeide Ottilie en maakte
zich gereed om te gaan zitten schrijven aan haren tafel, die
met boeken en papieren bedekt, naast het venster stond.
//O, mama," zeide Mary blozend, terwijl zij naar de kopjes
op het theeblad staarde, „daar waren toch de referendarissen
von Wertheim en Heienburg, en luitenant von Schlegel, ja,
en de assessor von Klausewitz en mijnheer von Bentheim."
Ottilie wist zeer goed, dat haar dochter al die namen had
opgesomd, om Bentheim te kunnen noemen.
ffJuist bijvoorbeeld deze Bentheim, dien gij in den cottillon
uw ster bracht, is eene verschijning, over wier dubbelzinnigheid
papa het volstrekt nog niet eens is. Wanneer gij hem mocht
ontmoeten, wees dan zeer terughoudend. Maar dat is eigenlijk
een overtollige opmerking, want gij zult hem niet zien, daar
gij vooreerst naar geen partijen meer gaat," zeide Ottilie zoo
onbevangen mogelijk.
Maar daar het jonge meisje nog altijd aarzelend wachtte,
misschien strijdende met den wensch, om een verdedigend
woord te zeggen, misschien ook bewogen door nieuwsgierigheid,
om meer te hooren, ging Ottilie naar haar toe en kuste haar
hartelijk.
//Zoo, meisje, ga nu Mina helpen/ zeide zij aanmoedigend.
waarvan de scheiding voor een vast recht van f 3.31 gere
gistreerd werd, bedroegen te zamen, niet 5%, maar 21/3 raillioen.
De groote steden wenschen wel de uitwonende handelaren en
industriëelen in de directe gemeente-belasting te kunnen aan
slaan, maar niet de uitwonende renteniersde plattelands
gemeenten wenschen hetzelfde ten aanzien van de uitwonende
grondeigenaars {niet uitwonende ingelanden).
De WelEd. Gestr. Heer Mr. W. v. cl. Kaa.y,
zal, op uitnoodiging van den Bond van Lib. Kiesvereenigiu-
gen alhier optreden, op Zondag, 17 Februari.
Verslag der Lezing van den beer L. 13runn er*3
gehouden in de vergadering der Lib. kiesvereeniging
te Schagen, op Dinsdag 22 Januari 1889,
des avonds ten 7 ure.
Onderwerp Indische toestanden //De Ned.-Indische Regee-
riug en Mohamedaansche bewegiug."
Spr. ving aan met de bewering, dat de Indische toestanden,
dat die grootsche kolonie ten volle onze belangstelling verdie
nen, want nog groot en heerlijk is dat Indië, al is het ook
maar een klein, armzalig overblijfsel van dat prachtige rijk,
door onze voorvaderen in die gewesten eenmaal veroverd en
waarvan verreweg het grootste deel reeds is verloren gegaan.
Hoe klein ons Indië ook nog is, nog is het een prachtig
rijk, een paradijs, en tooverlaud vol geuren en kleuren en
ongekende pracht en wanneer hij er over spreekt, dan natuur
lijk rijst het voor zijne verbeelding op, met zijne trotsche
vulkanen, wuivende palmen, fabelachtige schatten en rijkdom
aan schoonheid en goed. De schoonheid van Indië is boven
beschrijving, 't is een Eden op aarde, schooner is er niet
Lord Byron heeft eenmaal van Indië gezegd dat die Tropische
wereld is een rijk, alwaar de hemel en de vrouwen zelden het
voorhoofd fronsen en waar de bruischende stroom des levens
voortglijdt over een bedding van goudzand.
Zoo is daarentegen door een ander geschiedvorscher, Gervinus,
over een Tropisch gewest (Peru) sprekende, verklaard: „dat het
;t paradijs was der vrouwen en het vagevuur der manuen".
Spr. wil niet onderzoeken in hoeverre die termen in onze
kolonie bevestiging vinden, doch dit zegt hij weldat het hem,
die daar 8 jaar in openbare werkzaamheid doorbracht, meer
malen toescheen, alsof men daar naast het vele loffelijks, het
welk de mond er van kan getuigen, ook nog het treurige
testimonium bewaarheid vindt vau een ander, die beweerde
wdat het ongelooflijk is met hoe weinig verstand de wereld wordt
geregeerd". En dit laatste zegt hij al dadelijk ten aanzien der
Nederl.-Kolouiale politiek en het aandeel der ambtenaren daaraan,
herinnert aan het spreekwoord //Hans komt door zijn dom
heid voort."
Overgaande tot het eigenlijke onderwerp zijner rede, verplaatste
spreker zijn gehoor in gedachten midden in de tooneelen, van
mohammedaansch fanatisme, die ten vorigen jare zulk een
treurige vermaardheid hebben verkregen.
Het is 9 Juli 1888 en wij bevinden ons te Tjilegon, in de
residentie Bautam. De dag is aangebroken, de stralen der
Oostersche zon, daar schijnende met hier nooit gekenden luister,
beschijnen den kabbelenden bergstroom, en de palmboomen
wuiven als in geheimzinnige droomen met hunne toppen naar
elkaar. Schijnbaar is alles vrede, kalmte en rust.
De inlandsche vrouwen zijn naar de rivier gegaan om
zich te badende mannen hebben den buffel voor kar of
ploeg geplaatst, om zich naar de Sawa (rijstvelden) te begeven
en hun landbouwwerk te verrichten. Het scheen één dier droo-
merige en lodderige dagen te willen worden, gelijk Java er
zoo velen telt.
Plotseling verandert het, de vrede wordt op schrille wijze ver
stoord, van alle kanten dagen er menschen op en troepe
woeste mannen, dringen het stille plaatsje binnen, en aan
hunne kreten en aan het woest zwaaien der wapens is het
duidelijk dat zij niet met goede bedoeling gekomen zijn. De
strijdkreet der mohamedanen weerklinkt, die kreet, welke regel
matig terugkeert wanneer de mohamedaan zich aangordt tot den
strijd met ongeloovigen, met Christenen.
Op het grasveld voor de woning van den ass.-resident ver
zamelen zich de muiters, en in woesten vaart gaat het voort
naar het huis van den ass.-res. Gubbels. Doch die ambtenaar
is niet thuis, hij is op een diensttocht. Mevrouw Gubbels vlucht
uit haar huis naar de op korten afstand staande gevangenis,
die door hare sterke muren eenigermate veilig schijnt te zijn.
De beide kinderen, meisjes van 6 en 8 jaar, onder de hoede
der Baboe, zoeken in de bijgebouwen een schuilplaats en een
der getrouwe mannelijke bedienden doet daarna de deur op slot,
teneinde de oproerlingen in den waan te brengen, dat niemand'
zich daarin bevindt.
De oproerlingen het huis van den ass..res, doorsnuffeld en
aan hun verwoestingszucht teugellooze uiting gegeven te hebben
komen weer naar buiten en vermoedende dat er vluchtelingen
in de gevangenis zijn, bestormen zij dit gebouw; de deur wo°rdt
open gerameid en allen (kleurlingen en blanken) moeten naar
buiten op genade of ongenade, en de blanken komen, sidderende
voor het naderend onheil.
De vrouw van den ass.-res. weet evenwel een ladder machti"
te worden, klimt over den buitenmuur, loopt door den tuin
en tracht het veege leven te redden.
Volgens de getuigen in het thans aanhangige proces, heeft
men die dame, dien morgen in haar dun ochtendgewaad zien
vluchten door het bosch naar de Sawa en daar vond zij een
inlandsche vrouw, zekere Kansila. In haar angst snelt zij op
de inlandsche toe en vraagt een kar naar Serang, de eerste
militaire plaats. De inlandsche zegt geen kar te bezitten, de
vrouw vlucht voort, doch wordt onmiddellijk vau achteren
door de inlandsche aangegrepen. Er heeft eene worsteling plaats,
de blanke schijnt te zullen zegevieren, doch daar stoot de
inlandsche een paar hulpkreten uit, en twee harer kinderen
jongens van 8 of 10 jaar, spuiten de blanke vrouw vergif in
de oogen, waardoor deze blind wordt. Wat er toen gebeurd is
is niet te beschrijven. Genoeg zij het, dat een uur later die
blanke vrouw is gevonden, verminkt, zielloos, overdekt met
gapende wonden, in de Sawa liggende.
In die tusschenbedrijven hebben de muiters door hun
gelier de ongelukkige kinderen van den ass.-res. 2oo l
gemaakt, dat deze door haar luid geween haar schuilt
verraden, waarna zij door de benden met kapmessen Jj1
afgemaakt. a.
"De ass.-resident zelf was op een dienstreis te Anjer.
Den volgenden morgen, den 10 Juli, ontving hij éen t,
uit zijn woonplaats, waarin hij verzocht werd, onmiddellijk t
te keeren, daar een opstand was uitgebroken. Fluks is m
,,en het rijtuig snelt voort in vliegende vaart
een half uur rijdens verwisselt men van paarden. Dddr "L"'
hem zijn kok en bericht hem den vreeselijken toestand f6"
verzoekende terug te keeren, daar ook hij anders vering
zal worden.
Doch de ongelukkige man en vader zeide in zijn wanlio0
„als mijne kinderen dood zijn, wil ook ik sterven," en
gaat het wederom, doch nog geen kwartier was er verstrek'
en was hij ongeveer op de helft vau den weg, of daar SJ
reeds een bende hem op te wachten met kris en lans.
Maar bij de nadering van het rijtuig opende zich de rij0ffi
hem door te laten, evenwel halverwege van de troep, stoot ft
het linker voorpaard neder en een ander geeft den ass.-j,
een speerstoot in de borst. Het paard wordt door den tew
opgetrokken, de ass. rukt zich de speer uit de borst en voort
gaat het weder in wilde vaart. Tien minuten later houdt U
stil voor zijn woning. De gewonde springt er uit maar ij
minder dan geen tijd hebben de muiters hem vermoord.
is gebeurd op 9 en 10 Juli 1888 in onze Oost—Indische be.
zitting, en op dien zelfden morgen zijn er nog verscheidene
kinderen vermoord en vele mannen en vrouwen gevlucht.
Daar is onder onze heerschappij aan eigen landgenooten een
vreeselijk bloedbad aangericht.
Men zal vragen of dan zoo iets niet voorzien was of e[
geen voorspellingen waren gedaan van het naderend onheil!
Zeker! Er was voorspeld, gewaarschuwd, verscheidene malen zelfs,
Maar de regeering en de gewestelijke bestuurs-ambtenarei: haddei
het niet willen gelooven, hooren en zien
Spr. zegt dat het zijn droevig voorrecht is geweest reeds
Sl/2 jaar geleden beseft te hebben, dat zoo iets komen moest
eD hij heeft ook aan zijn plicht voldaan en de aandacht van
publiek en regeering gevestigd op de mogelijkheid dier ge.
beurtenissen.
Velen anderen hebben dit ook gedaan in particuliere gesprekken
en in het geheim.
Dit, zegt Spr. is nu mahomedaansehe dweepzucht.
Spreker heeft in publiek geschrift voorspeld, dat dit fanatisme
dergelijke tooneelen zou opvoeren.
Het was in den zomer van '85, toen spr. door ziekte ver
plicht was zich te begeven naar een herstellingsoord in de
Preanger-regen tschappen
In Juli '85 ging hij logeeren bij vrienden, groote planters,
mannen, die alleen reeds tientallen van jaren daar woonden en
dagelijks met den inlander verkeerden en ten volle met de
inlandsche huishouding waren vertrouwd.
Hij had reeds lang beseft dat de mohamedaansche beweging
in de Oostersche landen ook niet zonder invloed kon zijn ej
Java, en hij had dan ook in het door ZEd. geredigeerd wor
dende blad de Javabodeer op gewezen, dat de krijg en da
zegepralen van den Mhadi in Soedan bekroond door de inneming
van Khartoem en den dood van Gordon, den mohamedaanscliet
trots van inlanders ook op Java en de buitenbezittingen most
prikkelen. Dat was zoo duidelijk als de dag.
Maar dergelijke waarschuwingen waren bij het Gouvernement!
het eene oor in, het andere uit, of liever, ze bereikten niet
eens het oor.
Terugkomende op zijn reis in de Preanger verhaalde spreker
hoe alle vrienden bij hem aan boord kwamen met de mest
ernstige waarschuwing van het dreigende gevaar, dat zij
zagen opreizen. Elk hunner verzocht om toch vooral in
Javabode de Regeering en het publiek te waarschuwen voorJt
vijandige stemming onder de inlanders.
Steeds meer het gebergte ingaande kwam hij bij een man,
in de geheele wetenschappelijke wereld bekend staat, voor een
der meest doorkneede kenners van Indië, bij den adviseur-
honorair, Karl Holle, theeplanter in Waspada, achter in
bergstreken van de Preanger.
En ook deze bevestigde niet alleen alles, maar voegde er dk
zooveel aan toe, dat wat slechts vermoeden was, overging f
volkomen zekerheid. Want als een man als Holle, die door
langdurig verblijf bijna met de inlanders vereenzelvigd is
worden en steeds hun warme voorspraak en vriend was, ei®
lijk erkende dat die inlanders kwaad in het schild voer»
dan is zulk een getuigenis dubbel belangrijk. De heer Ho'
verklaarde, dat hij verwachtte, dat binnen niet al te langen tj
die veranderde stemming op Java en elders onfeilbaar
lijden tot gewapend verzet tegen ons gezag, tot oproer, gej*'
met bloedige gruwelen tegen de Europeanen.
Een dag of wat later ging Spr. naar Batavia terug en
in zijn blad de eerste waarschuwing in 2 artikelen, 0I)^er?i
opschrift„de Moh. beweging in de Preanger," waarbij 1")
bewijzen overlegde. u
En wat deed de Regeering nu Niets En wat zeide deai»^
naren? Dat het artikel overdreven was en journalistische htt
schimmen t
Een week of wat later ontving hij nogmaals eene ernstig®
schuwing. Een lid van de rechtbank kwam ook terug uit du
ger en drong bij hem er op aan, dat hij de oogen opene
van het Gouvernement en van het publiek en verhaalde
van groote geheimen verspreiding van wapenen. ^5
Ook zijne vrienden, de planters, drongen er bij hem °P
nog krachtiger door te gaan met zijne waarschuwingeu.
Eindelijk op 27 Sept. ontving hij een brief vaI1
Europeanen te Soekoeloeloe, een plaats in de Preanger, waar.
werd medegedeeld, dat den volgenden dag een Moham®
priester tot hem zou komen, die hem belangrijke medede
te doen had.
Die priester kwam hem aanbrengen, dat reeds lang 9„
vertakt complot bestond in de Preanger, om op het eer
alle Europeanen te vermoorden en de vaan van den p
ontrollen en het Nederlandsch gezag af te schudden.
Daar hij dien boodschapper wantrouwde, begaf hij Z1C /J|