Atol- k
Donderdag, 31 Januari 1889.
33ste Jaargang. No. 22S3.
S IkKOGBN?
KIEZERSLIJSTEN.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: sm iCAFï, Laan, 1), 5.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
Binnenlandsch Nieuws.
ICÏAGER
COURANT.
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
TENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STOKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEETENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meerfO.H
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De Voorzitter van den Gemeenteraad te Schagen, noodigt bij
deze, naar aanleiding van art. 7 der wet van 4 Juli 1850,
(Staatsblad no. 37, gewijzigd bij art. VII der wet van 6 Novem
ber 1887, (Staatsblad no. 193,) de manlijke inwoners der cemeente
uit, om, zoo zij in eene andere gemeente in de personeele belas
ting, dienst 1887/88, ter zake van hunne woning naar eene hoogere
huurwaarde dan die, welke volgens art: 1, letter a. en b. van
de wet van 24 April 1843 (Staatsblad no. 15), of in de grond
belasting dienst 1888 in eene andere gemeente of in meer ge
meenten te zamen tot een bedrag van tenminste f 10.zijn
aangeslagen, daarvan door overlegging der voor voldaan geteekende
aanslagbiljetten vóór den 15den Februari a. s. te doen blaken.
Evenzoo worden uitgenoodigd de mannelijke inwoners der gemeente,
hoofden van gezinnen of alleen wonende personen zijnde, die van
don inwonenden eigenaar of eersten huurder van een woonhuis
of afgezonderd gedeelte van het woonhuis, waarvan de huur
waarde voor de personeele belasting ten minste op het dubbele
gesteld is van het laagste in deze gemeente voor den vollen aan
slag vereischto bedrag, zijnde f 24.—, gedurende 9 maanden,
voorafgaande aan den 15den Februari a.s., een gedeelte in huur
hebben gehad en bewoond, waarvoor geen afzonderlijke aanslag
in de personeele belasting geschiedt, maar waarvan do jaarlijksche
huurwaarde, ongestoffeeid, in verhouding tot de belastbare huur
waarde van het woonhuis of afgezonderd gedeelte van het woon
huis geschat, het voormelde bedrag van f 24.— bereikt, daarvan
onder overlegging van de gevorderde bescheiden, vóór den 15en
Februari a.s. aangifte te doen.
Ten slotte wordt herinnerd, dat de man geacht wordt te betalen
den aanslag zijner vrouw in de grondbelasting, de vader dien
Eoman van IDA BOY-Ed,
4.)
II.
„Ja," zeide Abigail, zich plaatsende op het krukje voor de
piano, „ja, wie toch ook kan zulke dagen vieren, met kran
sen en eigen gebakken koek."
//Dat ligt alleen aan u zelve," antwoordde Ottilie zacht.
Abigail dacht na. In hetzelfde oogenblik verspreidde zich
een bijna duistere trek over het fijne gelaat, welks wonderbare
tint, welks geheele vorm, met de korte bovenlip en de lange
kin, den rechten neus en de donkere, grijze oogen, de schoon
heid weergaf, die de vrouwen uit voornaam britsch bloed eigen
is. Boven de vonkelende oogen, die een hartstochtelijk gemoeds
leven verrieden, zetelden zwarte wenkbrauwen, die evenals de
wimpers donker waren. Blond haar, niet van eene gele goud-
tint, maar van een doffe, aschgrauwe kleur, omgaf het edele
voorhoofd en was hoog op de kruin in rollen opgemaakt.
Abigail draaide zich zenuwachtig op het krukje heen en
weder en plukte daarbij aan de veeren van haar hoed, dien
zij op den schoot hield. Het was een schilderachtige Rubens-
hoed van donker plüche, met wuivende veerenpracht en stemde
overeen met de kleur van het even rijk en even opvallend
met paarlen gestikte pluchen manteltje.
//Dus gij gelooft, Ottilie," vroeg zij eindelijk, gelijk het
haar eigen was, langzaam en vlug sprekende, //dat, wanneer
ik voor Mannhardt een eenvoudigen koek bakte, gelijk Mary
voor u, en hem kransen boven zijn kamerdeur hing, dat alles
dan evenzoo gunstig onthaal zou vinden
//Gij weet zeer goed, lieve Abigail, dat met dit feestgeschenk
nog het hart geen feest bereid wordt," zeide Ottilie, die zich
e vermaning van haren echtgenoot herinnerde, om met Abigail
te .spreken.'
Abigail sprong op en wierp den hoed, als was hij een werp
schijf, op de sofa.
//Ah, riep zij uit, „ik begrijp u. Ik moet huiselijk en
i tl? en deemoedig worden, evenals gij zijt. Yoor een man
als Mannhardt! Wat stelt het leven ons dikwijls bespottelijke
eischen Ja, ik weet, dat ik moet, maar ik wil nietIk wil
niet nu en nimmer
//Au dan, antwoordde Ottilie mismoedig, //zeg het hem
dan, maar houd op, dit leven vol onwaarheden nog langer te
leiden. Schei van hem en hoop op een toekomstig, volkomen
gel uk. Dietrich en ik zouden zulk een stap beklagen, doch
egrijpen en bevorderen. Lw tegenwoordig leven laken wijten
zeerste." J
zijner minderjarige kinderen, wegens de goederen, waarvan hij
het vruchtgenot heelt, en dat aanslagen in do grondbelasting
wegens onverdeelde onroerendo goederen, óók gelden voor den
mede-eigenaar, wiens naam niet bij den aanslag in het kohier ii
vermeld, mits zijn aandeel in dien aanslag tea minste f 10,
bedraagt.
De modellen voor de aangiften, bedoeld bij art. 1 letter C en
bet 4e lid van art. 7 in verband met art. 1. letter b. der wet
zijn kosteloos ter secretarie dezer gemeente verkrijgbaar.
Schagen, den 26 Januari 1889.
De Voorzitter voornoemd,
G. LANGENBERG.
Schagen, .30 Januari 1889.
Een zeer talrijk, kunstminnend publiek, woonde j.1. Zondag
avond het Concert bij van onze Harmoniekapel, afdeeling Strijk-
orchest: het eerste der Winterconcerten van deze afdeeling.
Het strijkochest, samengesteld als het thans is, vormt een
uitstekend geheel, in staat om op muzikaal gebied kunstgenot
te verschaffen.
De ten gehoore gebrachte Violoncelle-soli, voorgedragen door
den heer E. Werner, Solo-Violoncellist der Kon. Ned. Marine
kapel te Den Helder, vormden ongetwijfeld den hoofdschotel
van dit muzikaal menu.
Was de heer Werner in //Warum een paar malen onge
lukkig, in het 2e nummer „Arkquin" van Popper, herwon hij
alras het verloren terrein, en toen hij na .de pauze optrad
met »Unter dem Balcon" van Weurst, en „Musette" van
Offenbach, verwierf hij vooral met dit laatste, ongekend succes.
De voordracht en stokvoering waren hier onberispelijk, artis
tiek, en de vertolking was meesterlijk. De heer Werner zal
Abigail keek donker voor zich uit.
Op Ottilie's gelaat stond eene edele toorn te lezen.
„Heb den moed," zeide zij met nadruk, maar zonder eenige
hardheid, „uw leven eens te beschouwen gelijk het is. Gij
werpt het geld met volle handen weg, ik vrees van rijkelijker,
dan zelfs Mannhardt's groot vermogen het vergunt. Ja, is dit
vermogen nog wel zoo groot, als Mannhardt het bij uw huwelijk
aan mijn man opgaf? De blindheid, met welke Mannhardt u
deze weelderigheid vergunt, bevreemdt ons, evenzoo, dat hij
er geen oogen voor schijnt te hebben, hoe in elk seizoen een
ander, meer bevoorrecht vereerder aan uwe zijde verschijnt.
Alhoewel hij waarschijnlijk, evenals wij het zijn, er van over
tuigd is, dat dit alles slechts onvoorzichtigheid, grilligheid,
verdoovingsmiddel is en geen schuld, zoo moest hij u toch
waarschuwen, gelijk ik het nu met een bezorgd harte doe."
„Kan iemand ter wereld mij iets ernstigs verwijten Gedraag
ik mij voor de wereld niet steeds als een liefhebbende en
gehoorzame gade vroeg de jonge vrouw met trots.
„Behalve misschien Mannhardt zeiven, bedriegt gij niemand,"
antwoordde Ottilie ernstig. „Terwijl uw mond hartelijke woor
den spreekt, zien wij den haat uit uwe oogen lichten."
Abigail's tenger lichaam scheen te beven. Een onbeteugelde
hartstocht sprak nit hare blikken.
„Ja ah, eenmaal moet het toch gezegd worden ja,
ik haat hem," riep zij uit, „en op den een of anderen dag
zal ik het hem ook zeggen, misschien in mijn stervensuur.
Dan, wanneer de tijd er niet eerder rijp voor is, dan zal mijn
laatste ademtocht hem zeggen „ik haat u."
„Abigail God, God Kan eene vrouw zoo spreken. Be
zin u toch Spreek, wat deed hij u dan toch bezwoer Otti
lie haar, die van schrik zeer bleek was geworden.
„Niets en alles," sprak Abigail, eensklaps weder een ijskou-
den toon aanslaande, „hij huwde mij."
„Wanneer dat zijn geheele misdrijf was, dan heeft hij het
toch gedaan met uwe vrijwillige toestemming."
„Vrijwillig," zeide Abigail half luid in zich zelve, tegen de
tafel leunende en zich met de handen daaraan vastklemmende.
„Was dat vrijwillig? Dietrich belette het, dat ik in mijne
eerste jeugdige liefde gelukkig werd; snood wees men den
armen Ebenstein af, hem, wien mijn hart jubelend welkom
geheeten zou hebben."
„De uitkomst stelde Dietrich in het gelijk. Een vieren-
deelsjaars later, toen Ebenstein ook tevergeefs een andere
rijke dame het hof had gemaakt, onttrok hij zich aan
zijne tallooze schuldeischers door zelfmoord," zeide Ottilie,
die zich beleedigd gevoelde, dat haar echtgenoot verantwoor
delijk zou worden gesteld voor het dubbelslachtig leven dier
vrouw.
„Toen," ging Abigail in dezelfde droomerige houding voort,
„toen kwam Mannhardt. Ik zal u zeggen wat Mannhardt is,
trouwens ook uit het daverend applaus terecht hebben begre
pen, dat hem door 't auditorium een recht hartelijk „tot weer
ziens" is toegeroepen.
Tegelijk gevoelen wij ons gedrongen, een woord van hulde
te brengen aan den heer Joh. Borstlap, die de solo-nummers
op de meest verdienstelijke wijze accompagneerde en door zijn
bescheiden, volgend en geacheveerd begeleidend pianospel den
kunstigen glans der solonummers schraagde en bevorderde.
Van de door het strijkorchest uitgevoerde nummers, vermelden
wij vooreerst „Eeest—ouverture" van Herman, waarin de viool-
solo, door den heer Bouma verdienstelijk werd uitgevoerd
dan de nummers „Erinnerung an Baden-Baden* van Bousquet,
en Eantaisie de 1'Opera, „Norma," van Bellini, die in hunne
zetting eigenlijk fantaisies voor Clarinet waren, en bij welken
het zeer verdienstelijk, goed geaccentueerd en van eene uit
stekende techniek getuigend Clarinetspel van den heer W. Rieu,
in alle opzichten tot zijn recht kwam. Een woord van waar
deering aan den heer Rieu voor den blijkbaren ijver en ambitie,
door welken hij in de beoefening van het Clarinetspel steeds
zijn talent meer en meer ontwikkelt.
„Serenade," voor Eluit en Hoorn, van Titl', werd door de
heeren J. W. Klaassen (fluit) en Joh. Borstlap (hoorn) met
veel succes uitgevoerd; vooral de duetten, hierin voorkomende,
boeiden door melodieuse klankeffecten.
„Koekoek-Polka," van den heer L. E. Rugers, was een
lief, pittoresque nummertje, dat door deszelfs accurate uitvoering
een hoogst aangenamen indruk maakte.
Het slotnummer „Potpouriri Populaire", ware beter ach
terwege gebleven. Het réportoire der Harmonie bevat te schoono
en te degelijke muzieknummers, dan dat men tot zulka
„Leichte Cavalerie" zijn toevlucht behoeft te nemen.
De heer Rugers, de ervaren en ambitieuse directeur van
Schagen's Harmoniekapel, mag met zelfvoldoening terugzien op
dit concert zijner discipelen. Onder zijne leiding gaat het steeds
hij is een tamelijk goedaardig, ontzettend ijdel, egoïstisch
menschhij wilde geen vrouw voor zijn hart, hij wilde een
parure voor zijn huis. Hij was gelukkig, de goede Mannhardt
hij vond juist een meisje met een verbitterd gemoed, die be
sloten was, zich den eersten den besten, aandienenden vrijer
blindelings in de armen te werpen. En nu is hij tevreden.
Hoort gij niet van alle zijden„de elegante, schoone mevrouw
Mannhardt" „wat is Mannhardt gelukkig geweest,
eene vrouw uit zulk eene voorname familie, en rijk bovendien."
Ja, dat doet goedHet kost wel is waar meer geld, dan
men eigenlijk uitgeven kan, maar dat doet er niet toe, benijd
te worden is zoo streelendHet is immers ook zeer natuurlijk,
dat de jonge vrouw zich het hof laat maken, de geheele wereld
ziet immers hoe onschuldig dat is, want de geheele wereld
hoort immers hoe die jonge vrouw teeder vraagt„Lieve
Mannhardt mag ik dit en lieve Mannhardt vergunt gij dat
En hoe zoet vloeit het hem van de lippen, gelijk honigzeem
zoo zoet: „mijn zwager, de geheim staatsraad von Gemmingen"
en „mijn overleden schoonvader Rawlston gij weet toch,
dat Rawlston de jongere zoon was van den engelsehen staats
kanselier Lord Albermarle?"„Ah" riep Abigail na een
kleine pauze uit, huiverende van afkeer, „het moet evenwel
gedragen worden. Een ongelukkig huwelijk en twist dat
is zoo mauvais genre. Huichelen wij dus verder!"
Ontroerd naderde Ottilie de zoo vreeselijk dwalende vrouw
en legde haar beide handen op de teedere schouders.
„En uw kleine jongen dan
„Hij heet ook Mannhardt," zeide Abigail dof.
Wat was daarmede alles gezegd en bekendOttilie's hart
klopte onstuimig.
„Mag er zoo veel haat en grenzelooze afkeer wonen in het
hart eener christelijk opgevoede vrouw?" vroeg Ottilie met
bevende lippen.
„Christelijk opgevoed? Opgevoed? Ik ben zonder opvoeding
opgegroeid. Mijn vader aanbad mij en vertroetelde mij op alle
wijzen; ik herinner mij niet ooit eenige straf ontvangen te
hebben. Hij stierf, toen ik acht jaar oud was. Mijne moeder,
sedert Erancis geboorte steeds lijdende, kon niet op tegen mijn
wil en mijne ongehoorzaamheid. Dietrich's gestrengheid bracht
mij eiken dag in ziedenden toorn. Mismoedig deed mama
mij op een kostschool in Zwitserland. Later huwde Dietrich
met u. Gij moest een wonder van geduld en goedheid zijn,
mama gevoelde zich als in den hemel, de kleine Francis aanbad
u. Maar ik wilde niet door u opgevoed worden, ik wilde op
de vroolijke kostschool blijven, waar men het zeer goed had,
wanneer men mademoiselle zeer ootmoetig begroette en recht
luid en ijverig bij de vele godsdienstoefeningen bad. Als be
looning voor deze huichelarij kon men zich in het geheim elke
vrijheid veroorloven. Ach neen --ik ben niet opgevoed. Gij
bemerktet het immers zelve; toen ik als volwassene tot u kwam