ffonierfltaclitigfluizenfl Marl.
Donderdag, 6 Juni 1889.
33ste Jaargang. No. 2304.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: §CHAGD^T, Laan, D, 5.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
BRAND SPUITDIENST.
Jan Hogr^eveen WDz,
Berns. Hroone ©z.
Inleiding.
H innenlnndsch Nieuws.
Wordt Vervolgd.
SCHAGER
COURANT.
Airaii- Liliil.
V pit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater-
Itfsrond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
JTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
UfffEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.00.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer fO.H
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, maken bij deze
bel end, le dat bij de brandweer zijn benoemd
f a, Tot Brandmeester bij de Blaauwe Spuit,
i. Tot 2e Commandeur over de werklieden Blaauwe Spuit,
2e dat op "Vrijdag-* den 7en Juni a. s.,
des avonds teil 6 ure, op de Marktplaats alhier, proeven
zullen worden genomen met de BLAAUWE en ROODE
BRANDSPUITEN, en roepen daartoe op, alle Hoofdlieden en
overige spuitplichfigen wonende in de kom der gemeente,
de eerden om op het Raadhuis present te zijn, des avonds ten
5'/3 ure, de overigen spuitplichtigen om voor
het Raadhuis aanwezig te zijn, des avonds ten 6 ure, allen
voorzien van hunne onderscheidingsteekenen, op verbeurte eener
boete van twee gulden voor ieder afwezige, welke boete
voor de Hoofdlieden wordt verdubbeld.
Schagen, 81 Mei 1889,
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. DE PATEB, Weth.
de Secretaris,
DENIJS.
Roman van HERMANN HEIBERG
2.)
Toen het dienstmeisje was vertrokken, sprong Verrekijker
zijn stoel op, grendelde de kamerdeur af, sloot de ven
sterluiken, stak een lamp aan en greep toen met bevende
handen naar een pakket, dat hij had medegebracht.
Ha! Ha! Daar waren de dertig duizend mark reeds in
jelasivaardig papier omgezet Dertigduizend mark De
'uivel had geholpenAfsluiten, inschrijven, betaling, han-
tan schudden ontbijt ontvangen der provisie daarna
pi wandeling naar de beurs bezoek bij een bankier en
mdelijk nog in het late avonduur in ontvangst name der
Bwisselde som
Nadat Verrekijker de stukken nog eens nauwkeurig had
oorgelezen, eenige banknoten goed had ingepakt en de akten
orgvuldig had gerangschikt, ging hij naar zijn geldkast, nam
aaruit het pakket hetwelk de honderd en vijftig duizend
"ark in dezelfde fondsen bevatte, keek ook deze nauwkeurig
,a bijna elke week verrichtte hij dezen arbeid en schreef
oeo de nummers der nieuwe stukken naast de overigen op
I®1 blad papier, dat zich onder meer in zijn brieventasch
bevond.
En nadat dit alles was geschied, legde hij alles weder in de
Pokast en sloot voorzichtig de kast, waarin de alpha en de
m®ga van zijn levensgeluk verborgen was.
Ua»r hij de dienstmaagd slechts had weggezonden, om alleen
Zljn, wachtte hij ook haar terugkomst niet af, maar greep
Sjaals naar jas en hoed, verzekerde zich er van, dat de
e/en bouten aan de luiken goed gesloten waren, en begaf
ra V? WeE naar een klein bierhuis, dat niet ver aflag. Hier
3 }"j gewoon s'avonds een glas bier te drinken, een stuk
j /e e^en' couranten te lezen en de voor hem gewich-
advertentiën te bestudeeren. En zoo geschiedde het ook
n en.j en terwijl hij las, werden zijne kleurlooze oogen groot
en zulk een verlokkende gedachte nam al zijn denken
s!echts vluchtig en werktuigelijk het „goeden
van een binnentredende beantwoordde. Hij haalde zijn
yentasch te voorschijn en maakte zenuwachtig eenige aan-
eningen. Tegen elf uur ging Verrekijker langzaam en in
J gepeins verzonken naar huis. Met snellen blik overvloog
et inwendige van zijn kamer, keek na, of het meisje op
i b S aa .ainer was' heisterde naar haar geregelde ademhaling
«cl» toen ook ter ruste. En de god der droomen be-
E]jijt eui schatten gouds, maar het noodlot die onverbid-
10,4 6 Sez,'l lag reeds voor zijn deur op de loer en
met menschelijke berekeningen.
Burgemeester en Wethouders der gemeete Schagen, brengen,
naar aanleiding van art. 228, alinea 2, der wet van den 29en
Jani 1851 (staatsblad no. 85), aan belanghebbenden in herinne
ring dat alle vorderingen ten laste der gemeente, zullen moeten
ingediend zijn, binnen zes maanden, volgende op het jaar waar
over dezelven loopen, en dat, bij gebreke daarvan, die vorderingen
zullen verjaagd en vernietigd zijn.
Wordende dus alle, die nog eenige vorderingen ten laste dezer
gemeente mochten hebben, over den jare 1888 uitgenoodig, die,
vóór den 30en Juni a. s. inteleveren, ten einde zich daardoor
voor de nietigheid en verjaring en van te vrijvaren.
Schagen, 4 Juni 1889.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. DE PATER Weth.
de Secretaris,
DENIJS.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur der gemeente Schagen,
brengt bij deze ter kennisse van de ingezetenen dier gemeente,
dat de kohieren Nos. 6, 7 en 8 voor de Belasting op het perso
neel over het dienstjaar 1888/89 op den 31 Mei door den Heer
Provincialen Inspecteur in de Provincie Noor-Holland is executoir
verklaard en op heden aan den Heer Ontvanger der directe be
lastingen binnen deze gemeente ter invordering is overgegeven.
Ieder ingezeten, welke daarbij belang heeft wordt alzoo ver
maand op de voldoening van zijnen aaoslag behoorlijk acht te
geven, ten einde alle gerechtelijke vervolgingen welke uit nala
tigheid zouden voortvloeien, te ontgaan.
Schagen, 4 Juni 1889.
Het Hoold van het Plaatselijk Bestuur voornoemd,
C. DE PATER Weth.
EERSTE HOOFDSTUK.
De zon stond, trots het vroege morgenweer, met stralend
licht boven het gehucht Rixdorf bij Berlijn en bescheen een
in de Hermannstraat gelegen, zonderling er uitziende gebouw,
hetwelk op een vierkant stuk land was opgetrokken achter een
woonhuis van twee verdiepingen.
Bovengemeld huis, smal, spottend door de bewoners „het
hemelgewelf' genoemd, rustte op vier vrijstaande, door geen
muren verbonden stut-balken. Een houten trap voerde naar
de eenige kamer, die nog met een klein keukentje verbonden
wasde trap was zoo steil en zoo kort bij de deur, dat het
binnen treden alleen voor geoefenden mogelijk scheen.
Dit gebouwtje behoorde aan een schoenmaker. Hij en een
in het hoofdgebouw wonende kastenmaker verhuurden, al naar
zich de gelegenheid voordeed, een hunner kale vertrekken.
Somwijlen stonden zij leeg; nooit waren de huurders voor
langen tijd, en hun veelvuldig lang of geheel wegblijven, zelfs
bij nacht, verried niet veel goeds.
In dat eigenaardige gebouwtje, het „hemelgewelf", bevond
zich op den dag na het hiervoren medegeelde een jong meisje
uit het volk, welks gelaat een grenzeloos verlaten uitdrukking
bevatte.
Men had het jonge, slanke schepsel met het buigzame
lichaam buitengewoon schoon kunnen noemen, wanneer niet
ontbering en ondeugd de lieflijke lijnen van haar gelaat had
den uitgewischt.
Reeds sedert een uur zat zij, zonder zich te bewegen, in
gedachten verzonken, streek zich over het zigeunerachtige,
zwarte, grove haar en het bleeke voorhoofd en verbrak hare
beweginglooze houding alleen, wanneer haar een door licha
melijke afmatting te voorschijn geroepen geeuwen haar overviel.
Het jonge meisje heette Frida Eckner en had tot in den
verstreken nacht dit ruim bewoond met een oude vrouw, vrouw
Zanock, die behoorde tot een misdadigersbende en ook ter
gelegener tijd dit jonge schepsel in hare netten had verstrikt.
Zij leefden sedert een jaar hier in Rixdorf van diefstal, die
Frida had uitgeoefend. In een vreeselijk oproerig tooneel, laat
in den avond van den verstreken dag, had de oude Zanoch
het meisje bij het volledig gebrek aan levensonderhoud aange
spoord, in het huis van den schoenmaker te sluipen, om een
diefstal uit te voeren, en deze wensch was versterkt, toen te
middernacht eensklaps haar broeder Ede, een koene en gevaar
lijke inbreker, verschenen was en na een juist volbrachte daad
licht en brandewijn had verlangd.
Nadat het gewenschte met groote moeielijkheden door het
meisje was bijeengebracht, had zij, door vermoeienis overwel
digd, haar bed opgezocht en was spoedig vast ingeslapen.
Toen Frida echter den volgenden morgen laat ontwaakte,
zich de oogen wreef en uit het bed sprong, zat niet, gelijk
op andere morgens, de oude vrouw met hare onrustige oogen
reeds bij tafel en slurpte haar koffie. Frida dacht, dat zij en
haar broeder in de keuken waren, kleedde zich schielijk en
Schagen, 5 Juni 1889.
Een jaarkring van 40-jarigen trouwen arbeid en ijverige,
onafgebroken plichtsvervulling, gelijk waarop onze geachte inge
zeten, Dr. S. de Boer zich heden kan beroemen, is waarlijk
wel een herdenken waardig en wij begrijpen het ten volle, dat
de Burgers, die den heer S. de Boer, hetzij in korter, hetzij iu
langer tijdsbestek, als geneeskundige als vertrouwelijk ge
neesheer, hebben leeren kennen en hoog achten, dezen dag niet
onherdacht hebben willen laten verstrijken.
Uit naam dier burgers werden den geachten Jubilaris dan ook
heden middag ten 2 ure, door een commissie van zes personen
bij monde van den voorzitter dier commissie, den heer W. A.
Hazeu, eenige stoffelijke blijken van hoogachting en toegenegen
heid aangeboden, bestaande uiteen zeer soliede, keurig bewerkt
geneesheers-remontoir-horloge met inscriptie, alsmede een uit
twee deelen bestaand zeer fraai plaatwerk, waarbij een album,
in hetwelk door den heer Joh. Borstlap de namen der vereerders
zeer verdienstelijk waren gecalligrapheerd.
Reeds vroeg in den morgen waaide uit veler woningen 's lands
driekleur.
Veertig jaren, voor zoovelen een geheelen leeftijd, voor den
geachten jubilaris een tijdsbestek, waarin hij ontelbare malen
geroepen is geworden het leed der menschen te dragen en te
verzachten, voor zoover zulks in zijn macht stond.
Hoe vele schoone herinneringen zullen den Jubilaris op dezen
dag het gemoed bewogen hebben, die herinneringen aan blikken
en woorden van dankbaarheid, aan den warmen handdruk van
den genezene, en daartegenover, och elke medaille
heeft hare keerzijde
stak het hoofd door de keukendeur. Maar ook hier was niemand
en toen het meisje verrast rondkeek, vond zij een blaadje papier
op de tafel liggen. Zij greep het haastig en las„Zoek niet,
het zou u kunnen berouwen
AhZij waren er dos van door, hadden alles in den steek
gelaten, ook haar, de wees, die niets bezat dan den vloek der
misdaad
Voor het oogenblik was het dit jonge meisje te moede, alsof
de grond onder haar zou wegzinken. Wat nu
Haar leven, haar jeugd kwam haar in de gedachte. Van
haar vader wist zij niets. Hare moeder, de bleeke Anna
zoo genoemd in de boeventaal, omdat zij bij haar beroep nog
lijken-reinigster was geweest - was eensklaps aan bloedver
giftiging gestorven.
Frida was op dat tijdstip juist veertien jaar oud geworden
en had door tusschenkomst van den geestelijke der Jerusalemmer
kerk, die haar had gedoopt, eene betrekking gevonden bij eene
weduwe uit den gegoeden stand. Het meisje was geschikt en
handig ook met de naald, trots haar jonge jaren, en behield
haar dienst, tot eensklaps de oude vrouw door haar bloedver»
wanten zich liet overhalen, naar Sehwedt a. d. Oder te ver
huizen. Zij wilde haar „weinigje", hetgeen zij had, bij hen verteren
en dan rustig sterven.
In een danshuis in Schöneberg was Frida met een jong
meisje bekend geworden, en door deze uitgenoodigd, de weduwe
Zanock op een namiddag te bezoeken. Vrouw Zanoch was de
weduwe van een blikslager in de Miillerstraat, leefde reeds
toenmaals van heelerij en trachtte ook Frida in hare netten te
verstrikken.
Zij loog het kind met haar gladde tong voor, dat zij reeds
lang gewenscht had, een jong meisje bij zich te zien, en noo-
digde Frida uit, geheel bij haar den intrek te nemen. Frida
nam dit voorstel aan, temeer omdat de oude Zanock hare
moeder gekend had en haar veel van deze verhaalde, maar
vooral, omdat zij zonder geld en dak was. Maar spoedig
genoeg bleek het, dat de oude zelve niets bezat dan honger
en ellende.
Af en toe kreeg zij van onbekende handen een weinig geld,
maar dat was spoedig weder op. Het leven kostte veel, en
het jenever-drinken, waaraan zij verslaafd was, verlamde de
lust voor het weinige werk, dat zij bij hare lichaamgebreken
zij was zeer zwaar gebouwd, had een vet, onbeholpen
lichaam en liep met een kruk, kon verrichten.
Er bleef niets anders over dan stelen, en Frida verried ook
hierin een bijzondere handigheid. In den beginne verzette het
kind zich er tegen, ja, zij liep zelfs weg, maar toen de oude
haar steeds de helft afstond, en haar telkens na een goeden
vangst, veroorloofde de danszaal te bezoeken, dansen was
Frida's hartstocht, en „Dans—Frida" werd zij algemeen ge
noemd, overwon zij langzamerhand de knagingen van haar
geweten.