MffiiÉ- L Zondag1, 15 December 1839. 33ste Jaargang. No. 2359. 51 5ÜDST 7de VÓLKS-TELLING. W EERM A R K T te S C H A G E N. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCHAOKS; Laan, 4. Gemeente Schagen Bekendmakingen. Klaaske Kooistra, laatst wonende te Amsterdam, wordt |in haar belaDg aangemaand, i>ich ZOO spoedig mogelijk |te voegen ter Gemeente-secretarie alhier. WORDT VERVOLGD. ft OURANT Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER- ItENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post 3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. BEVOLKING. POLITIE. Vermist van de markt vau Donderdag 5 dezer een wit schaap (overhouder) met een oud teermerk op het schoft en het kruis en een hakje beneden uit het rechter oor. Inlichtingen omtrent dit schaap worden verzocht ter secretarie dezer gemeente. Verloren alhier op Donderdag 12 dezer; een bruine jekker. Inlichtingen hieromtrent worden verzocht ter secretarie dezer gemeente. (Wet van 22 April 1879, Staatsblad N°. 63). (Koninklijk besluit van 21 Augustus 1889, Staatsblad N°. 108). Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter alge rneene kennis, dat dit jaar zal gehouden worden de 7de alge rneene tienjaarlijksche volkstelling Deze heeft ten doel de aanwijzing van allen die te middernacht Roman van MORITZ F ON REICHENBA CH. 2.) DERDE HOOFDSTUK. Den volgenden dag tegen den middag kwam Frits Boven op Daloord" aan, zin uitblijven met allerlei redenen veront schuldigende. „Nu, de hoofdzaak is, dat gij er zijt," zeide zijn vader, terwijl zijn moeder herhaaldelijk zjjn blond, kort geschoren hootd liefkoosde. „Mijn jongen, mijn beste jongeu Gij ziet er een weinig ver magerd uit, mijn lieveling; het Berlijnsche leven moet nog al afmattend zijn. Nu moet gij bij ons eens goed uitrusten en sterker worden!" „O, mama, ik ben zoo gezond als een viscbje in het vrater; Maar ik ben toch harteli,k blijde weder eens in het oude, lieve nest te zijn." „Dat is goed, mijn jongen," sprak mijnheer von Boven, „en 'ervelen zult gjj u ook niet in het oude nest, daarvoor zullen wij ffel zorgen 1" Met ernstigen blik keek Karla den lachenden zoon en de teeder >ezorgde ouders aan. „Hoe goed heeft hij het toch," dacht zij, „hoe goed In hetzelfde oogenblik sloeg hij den blik op Karla. „Karla is gegroeid sedrt Kersttijd," zeide hij, „zij is zeer teranderd." „Onzin", verklaarde mevrouw von Roven, „met twintig jaar roeit men niet meer; manr zij heeft de rouwkleeding afgelegd, at is alles." „Moet ik nu mejuffrouw' zeggen vroeg hij, zich tot haar rendende, en nu was het de oude heer, die met een "onzin" isschenbeide kwam. „Ik denk, dat gij elkaar Frits en Karla noemt, even als roeger," zeide hij. „Dus, Karla, mag ik vragen, hoe gij u bevindt?" vroeg hij op lagenden toon. Hare oogen fonkelden, een trotsche trek lag er om haar mond. „Ik groei, gelijk gij bebt opgemerkt", zeide zij. Frits lachte. „O, heeft deze opmerking n beleedigd, Karla Dat spijt mij". „Ik gevoel mij niet zoo spoedig beletdigd!" „Gij hebt er trouwens ook geen aanleiding toe," zeide mevrouw on Roven op een terecht wijzende» toon, en Karla dacht „Gij meent, dat ik er geen recht toe heb natuurlijk, want 'les, wat mij hier ten deel valt, is genade, en wie genade ont- ïugt, heeft geen recht." De oude heer legde den arm op den schouder van zijn zoon. „Kinderen, geen ongenoegen! En kom nu aan tafel. Ik ben ongerig geworden van het lange wachten op u, mijn jongen, 'verigens," voegde hij er aan toe, terwijl hij met zijn zoon voort eP, „zeg tegen Karla iets vriendelijks over de bloemen op uw amerdat heeft zij in orde gemaakt." «Mooi, papa 1" Aan tafel liep het gesprek over Berlijn, do laatste wedrennen, le1 Frits had medegemaakt, de partijen, welke hij had bezocht. Karla luisterde eerst zwi gend toe, daarna dacht zij aan haar 'gin leven. «Waarom was ik eigenlijk blijde dat Frits tehuis kwam '°eg zij zich zelve af. „Tot nu heeft hij slechts dingen gezegd, tusschen 31 December 1889 en 1 Januari 1890 hunne werkelijke woonplaats binneo Nederland hebben. Deze allen worden aangewezen, onverschillig of zij op genoemd tijdstip in hunne woning al dan niet aanwezig zijn. Ook worden aangewezen zij die, zonder werkelijke woonplaats binnen Nederland te hebben, op genoemd tijdstip aldaar aan wezig zijn. Omtrent deze allen moeten de opgaven verstrekt worden, die gevraagd worden op kaarten, die tusschen 26 December 1889 en 1 Januari 1890 zullen worden rondbezorgd, en dadelijk na Nieuw jaar zullen worden teruggehaald. Door ot voor ieder moet aan zijne woning worden ingevuld: eeno WITTE KAART (voor een mnn of jongen) of eene BRUINE KAART (voor eene vrouw of meisje). Bovendien moet door of voor ieder asn de woning waar hij tijdelijk aanwezig is, ingevuld worden eene GROENE KAART (voor een tijdelijk aan wezigen man of jongen) of eene ROODE KAART (voor eene tijdelijk aan wezige vrouw of meisje). Het hoofd van ieder gezin of de bestuurder van iedere instelling, gebouw, gesticht of schip, waar de kaarten worden bezorgd, is verplicht voor de behoorlijke invulling zorg te dragen. DEZE ZORGE ER DUS YOOR, DAT AAN DEN TELLER, WANNEER HIJ DE KAARTEN BEZORGT, WORDE OPGE GEVEN HOEVEEL WITTE, BBUINE, GROENE OF ROODE KAARTEN ER IN DE WONING NOODIG ZIJN. Overtreding van de voorschriften betreffende de volks-telling wordt krachtens art. 20 der wet van 15 April 1886, Staatsblad No. 64), gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden. die mij georgurd hebben, en wanneer hij beweert, dat ik sedert kerstnacht veranderd was, zoo zou ik hetzelfde van hem kunnen zeggen. Hij is ook geheel anders geworden, volstrekt niet meer zoo aardig als vroeger en dan ik heb het zeer goed opge merkt, dat hij gelogen heeft, toen hij sprak over het verzuimen van den trein en over zijn plotselinge ongestoldheid. Maar tante en oom zijn blind in hunne liefde." Met een verstolen blik keek zij naar hem. Iloe goed zag hij er uit! Ja, een weinig trots kon den zjj wel op hem zijn. En hoe gaarne hoorde zij hem lachen I Dit lachen had zij dikwijls in hare verbeelding gehoord, sedert hij met Kerstmis tehuis was geweestmaar wel is waar, toen maals had hij tegenover haar een geheel andoren toon aange slagen dan nu. Eensklaps steeg haar het bloed naar de slapen. „Toenmaals in mijn rouwkleeding over mijne moeder, heb ik zijn medelijden opgewekt; dat was het geweest. Nu denkt hjj, dit ik hier uitstekend verzorgd ben en Lij mij niet meer behoeft te be klagen. Nu. zijn modelijden wil ik ook volstrekt niet, ik wil bovendien niets van hem weten, niets meer J" No tafel kwam hij naar haar toe. „Mijn besten dank voor de prachtige bloemen, lieve Karla; papa zeide mij, dat zij van u kwamen." „Dan is uw papa in de war ik heb alleen een bevel van tante ten uitvoer gebracht, toen ik de bloemen op uw kamer bracht," antwoordde zij gejaagd. Hij lachte met een zekere schelmsehheid, die Karla uitermate ergerde. „Zoo vijandig P Waarom mag ik u niet voor uwe bloemen bedanken?" „Hoe zou ik er toe moeten komen, u bloemen aan te bieden5" r.0 „Wat zegt Karla?" vroeg nu mijnheor von Roven, terwijl Karla snel wegliep. „Zij behandelt mij slecht", papa. „Wees goed met baar, ik vrees altijd, dat mama te streng is. Ik dacht, toen Karla's moeder stierf, dat het voor ons allen goed zou zijn, wanneer het meisje tot ons kwam en mama behulpzaam was in de huishouding en overigens gij weet het, Karla's vader was een vriend uit mijn jeugd en een neef van mjj, en dit meisje was mijn eerste peetekind. Daarom gevoelde ik mij dit tegeoover haar verplicht. Doch nu bemerk ik maar al te goed, dat mama alleen ter wille van mij het meisje bij zich houdt een goede vriendschap zal er tusschen haar beiden niet ontstaan, en dat doet mij waarlijk leed." „Maar hoe kan men nu toch met mama niet over weg kunnen? Dat moet dan bepaald aan Karla liggen!" „Ja, mijn jongen. Ziet gjj, Karla is een zeer lief meisje, maar bij ons oudo, kalme luidjes past zij eigenlijk niet. Zij is öfuiter mate levendig, óf zeer stil en treurig, en daarbij is zij te veel gewend zelfstandig op te treden, want haar moeder was ziekelijk, haar vader reeds lang dood, en zjj heelt altijd kunnen doen en laten, wat zij wilde. Daarom kan zij zich nu niet schikken in de afhankelijkheid jegens mama." „Maar dat is toch recht spijtig „Nu, wij willen hopen, dat het in do toekomst beter wordt en willen ons daarover nog niet noodeloos bezorgd maken. Kom, mijn jongen, wij zullen samen een sigaar gaan rooken en een kopje koffie gebruiken. Ik heb voor u een manilla laten ki men, die u smaken zal, iets zeer fijns, zeg ik u. En wanneer gij niet ver moeid zjjt, rijden wij van avond naar Hochfeld, om het paard te bezichtigen, waarover ik u schreef!" „Beste papa, gij hebt ook aan alles gedacht I' De nauwkeurige, door de volks—telling te verkrijgen kennis der bevolking is eene zaak van algemeen belang. Tot het verkrijgen dier kennis is noodig, dat alle vragen op elke kaart met de meest mogelijke nauwkeurigheid en volledigheid worden beantwoord. Op verzoek der Regeering noodigen Burgemeester en Wet houders allen met aandrang uit, door nauwkeurige en volledige invulling der kaarten tot het welslagen der volks—telling mede te werken. Schagen, 3 December 1889. Burgemeester en Wethouders voornoemd, C. H. BEELS. De Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van SCHAGEN, brengen ter algerneene kennis, dat in de Kerstweek, de gewone week markt aldaar, zal worden gehouden op DHVSJCXA.Gr, in plaats van des Donderdags. Schagen, 4 December 1889. Burgemeester en Wethouders voornoemd, C. II. BEELS, de Secretaris, DENIJS. Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur der Gemeente Schagen, brengt bij deze ter kennisse van de ingezetenen dier gemeente, dat het kohier No. 3 voor de Belasting op het Personeel over „Voor onzen jongen, onzen oudste nu, - dat spreekt toch van zelf!" VIERDE HOOFDSTUK. Achter den tuin vau „Daloord" lag het postkantoor; van nit Karla's lievelingsplekje kon men den weg daarheen overzien. „Wat Frits toch zooveel op de post beeft te doen?" dacht Karla, toen zij hem op den derden dag na zijn aankomst voor de zooveelste maal daaiheen zag gaan. „Alle dagen loopt hij twee-, driemaal naar de post, en toen tante hem vroeg of hij iets verwachtte, zeitle hij ,neen' op denzeltden toon, op welken hij toenmaals zijn verzuim van den trein mededeelde. Dat, ,neen' beteekende eigonlijk ,ja'. Het gaat mij eigenlijk niets aan, maar ik zou toch wel eens willen weten, van wien hij zooveel brieven verwacht." Zij nam nu uit de kartonnen doos, die zij mede naar den tuin genomen had, een blauw lint en begon daatvan strikjes te maken. Daarbij dwaalden hare gedachten naar het gezelschap, hetwelk zij in den namiddag met de familie Roven wilde bezoeken. „Dat is de eerste maal, dat ik weder in een licht kleed onder de menschon ga," dacht zij verder. „Er zal heden misschien zelfs gedanst worden. Hoe vreemd zal mij dat voorkomen. Een bal partij heb ik nog Dooit rmd» gemaakt. Ik wil de lievelingskleur van mama dragen; zij zag mij zoo gaarne in het blauw. Ach God, wanneer mama nog leolde! Zij had mij zoo lief! En nu? Oom houdt ook wel iets van mij, maar tante kan ik het nooit goed naar den zin maken. En anders wien heb ik anders nog Mijne vriendinnen van de school schrijven mij telkens zeldzamer die banden verslijten broeders en zusters heb ik niet hier ken ik zoo weinig menschen ja, niemand heeft mij lief, niemand." Zij liet haar arbeid in den schoot vallen. Zij staarde voor zich uit en tranen vulden bare oogen. Boven haar tjilpten de vogels in het dichte loof der linden- twijgeD, en voor haar op het veld bloeiden de rozen in weelde rige schoonheid. De wereld was zoo schoon. „Waarom ben ik dan zoo geheel alleen?" vroeg Karla zich af. Op bet kiezelpad naderden voetstappen. Zij boog do takken ter zijde en keek naar den wandelaar. Het was Frits Roven, die van de post terugkwam. Hij hield een brief in de hand en las al wandelende. „Wanneer hij nu kwam," dacht Karla, „naast mij plaats nam en mij vroeg, waarom ik geweend heb wanneer ik hem alles zeggen kon wat mijn hart bezwaart ach, hij was zoo goed tegen mij, vroeger met Kerstmis!" Maar Frits liep voorbij, zonder haar op te merken. Hij was geheel in zijn lectuur verdiept. Een gevoel van ontnuchtering en ergenis overviel Karla. „Wat gaat het mij aan, van wien hij brieven ontvangt zeide zij zacht in zich zelve. „Hij is een vretmde voor mij, even als al de anderen." Trots hare neerslachtige buien V3n 's morgens geraakte Karla des namiddags toch in een zekere opgeruimde gemoedsstemming, toen zij in haar licht en luchtig toilet, naast Frits op de achter bank van het rijtuig zat en met mijnheer en mevtouw ven Roven naar het naburige landgoed reed. Deze stemming verdween wel is waar eeist, teen zij zich te midden van den hsar grootslendeels onbekenden kring van gasten bevond; maar toen eensklaps uit Let park muziik weerklonk en een geiroproviseetde balzaal ender het groene loof zich aan haar blik vertoonde, toen sleepte de algerneene vroolijkheid haar meeie.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1889 | | pagina 1