Woensdag, 25 December 1889.
i
33ste Jaargang. Ho. 2362.
II UUDST
Uitgever: J. WINKEL.
Bwrean: SCEAGE¥, Laan, D, 4.
Het nummer dat moest verschij
nen op Woensdag, l Januari, zal
worden uitgegeven op
DINSDAG, 31 DECEMBER,
in welk nummer alsdan gelegenlieid zal be
staan tot het plaatsen van de gebruikelijke
I ElWJA A BS WEXSCH O, tegen 25 ets", a
contant, van 1 5 regels.
ï)e Uitgever,
J. WB.\iiKt,.
Gemeente Scha gen.
Bekendmakingen.
Itation a 1 e Militie.
OPROEPING
Boman van MOB1TZ F ON BEI CIIEN BA CE.
WORDT VERVOLGD-
1
MïrtÉ- k L
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater-
d agavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEE-
TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
iNGE'zONiiBif STüKKBlï één dag vroeger.
Prys per jaar f3.Franco per post 3.00.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
tot de inschrijving voor het jaar 1890, volgens de
wet van 19 Augustus 1861, (Staatsblad No. 72.)
Burgemeester en Wethouders van Schagen, gelet hebbende
op het bepaalde bij Artikel 19 der wet op de Nationale Militie
van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), herinneren bij
deze de belanghebbende Ingezetenen, aan hunne verplichting
tot bet doen van aangifte voor den dienst bij de Nationale Militie,
met verwijzing naar bet bepaalde bij de artikelen 15 en 20,
alsmede 16, 17 en 18 der Wet, luidende
ZESDE HOOFDSTUK.
ivrouw von Roven was sedert een paar dagen lijdend en
haar kamer. Do geneesheer Frank, die sedert vele jaren de
or en de huisvriend der Rovens was, had haar bezocht, en
zijn koffie gebruikende, nog vriendschappelijk pratende bij
wachtende op de terugkomst van haren man, die op het
land was, om naar de werkzaamheden van den oogst te zien.
„Ik zal hem toch zeggen, dat hij n naar Karlsbad moest zenden,
zeide de geneesheer, „wij hebben anders een slechte winter voor
de deur."
„Beste doctor," riep de zieke levendig uit, „wanneer gij het
goed met mij meent, zeg daarvan dan geen woord tegen mijn man
„Maar beste mevrouw
„Neen, doctor, het gaat werkelijk niet, en tegenover zulk een
oud vriend, als gij zijt, wil ik geen complimenten makenhet
gaat niet, want het kost te veel geld."
„Maar de gezondheid
„Ach, gij maakt mij wel weder gezond, zoo goed als het gaan
wil; op mijne jaren beginnen do meeaten reeds te sukkelen, en
moet ik het daarom geduldig dragen."
„Ik ben er van overtuigd, dat mijnheer uw echtgenoot echter
dadelijk bereid zal zijn."
„Mijn boste oude, natuurlijk, die zou zijn jas verkoopeu, wan
neer hij dacht, dat hij mij daarmede eene genoegen zou doen
maar juist daarom moogt gij geen woord spreken over Karlsbad, geen
woord, verstaat gij Mijn man heeft bovendien al genoeg uitgaven.
Nu heeft hij weder een dorschmachine moeten aanschaffen, en een
nieuw paard voor onzen Frits."
„Maar mijnheer uw zoon had toch een paar mooie paarden, voor
zoover ik weet."
„Neen, neen, het eene paard hinkte, hij heeft het beneden den
prijs moeten verkoopen; nu, eu dan moet mijn man natuurlijk
bijspringen."
„Vergeef mij, mevrouw, maar ik vind uw badreis noodzakelijker
dan de vaderlijke hulp bij uw zoon. De burgemeester Müller heeft
ook een zoon bij de cavallerie, dien heeft hij eerst goed bereden
gemaakt; maar nu moet hjj zelf voor zijne paarden zorgen. En
dat gaat ook zeer goed. De heeron officieren koopen en verkoopen,
winst en verlies dekken elkaar."
„Beste doctor, wij kunnen van onzen Frits toeh niet verlangen
dat hij paardenhandel drijftEn dan, ziet gij, hij is nog zoo jong,
en het leven breDgt zoo veel ernst met zich mede, dat men
gaarne zijn kinderen zoolang mogelijk een onbekommerde jeugd
toewenscht. De zorgen komen later van zelf wel, nu kunnen wij
ze hem nog uit den weg nemen, den lieven jongen."
De doctor schudde het hoofd.
„Wanneer hij niet in zijn jeugd leert kleine zorgen te dragen,
hoe moet hij dan later opgewassen zijn tegen de grooteren
Intusschen, het is wel aan te i emen, dat de levensweg van den
jongenheer zeer effen zal zijn."
„Wie kent de toekomst, beste doctor? Maar juist omdat geen
mensch haar kent, wil men toch zijn kinderen het tegenwoordige
zoo mooi mogelijk maken. Dus geen woord meer over Karlsbad
Niet waar, gij doet mij dat pleizier wel? Ik zou mij toch
Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie ingeschreven alle
mannelijke ingezetenen, die op den eersten Januari van he t jaa
hun 19de jaar waren ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden
lo. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn
beiden overleden, wiens voogd ingezeten is volgens de Wet van
28 Juli 1850, (Staatsblad No. 44).
2o. Hij, die geene ouders of voogd hebbende, gedurende de
laatste achttien maanden voorafgaande aan den lsten Januari
van het jaar der inschrijving in Nederland verblijf hield
3o. Hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al
is zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen het Rijk ver
blijf houdt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling behoorende
tot eenen Staat, waar de Nederlander niet aan den verplichten
krijgdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der dienstplich
tigheid het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen
Art. 20. Hij, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar,
doch vóór het volbrengen van zjjn 20ste ingezeten wordt, is ver
plicht zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te geven
bij Burgemeester en Wethouders der Gemeente, waar de inschrijving
volgens Art. 16, moet geschieden.
Art. 16. De inschrijving geschiedt:
lo. Van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of,
is deze overleden, de moeder, of, zijn beiden overleden, de
voogd woont
2o. Van een gehuwdo en van een weduwnaar in de Gemeente
waar hij woont
3o. Van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door
dezen is achtergela'en, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd
is, in de Gemeente, waar hij woont
4o. Van den buiten 's lands wonenden zoon van eon Nederlan
opwinden, wanneer ik de reis moest maken, dat ik er meer nadeel
dan voordeel van zou hebben."
De doctor haalde de schouders op.
„En onrecht blijft het, maar des menschen wil
Voor het huis hoorde men nu luid spreken. Kort daarop opende
mijnheer von Roven snel de deur der kamer en riep
„Wilt gij den ruinvos zien, moeder? Hij is juist aangekomen.
Goeden dag, doctor, nu, het is goed, dat gij er zijt. Wat
scheelt mijn vrouw toch Niets van beteekenis, niet waar De
kwalen van den ouderdom
„Ja, Gustaaf, volstrekt niets van beteekenis," zeide mevrouw
von Roven, het antwoord van den doctor snel voorkomende, „ik
zal weder mijn pillen innemen, het heeft niets te beteekenen. Kn
wanneer gij den vosruin voor het venster wilt geleiden, kan ik
hem van hier uit goed zien."
„Natuurlijk, Frits zal hem voor u berijden. Maar gij, doctor,
gaat mede naar beneden gij moet het dier zieneen juweel,
zeg ik u."
„Gij zwijgt van Karlsbad," fluisterde mevrouw von Roven nog
den geneesheer toe, daarop verwijderde deze zich met den ouden
heer en mevrouw von Roven begaf zich naar het venster. Daar
kwam Frits reeds op den vosruin aan galoppeeren en groette
naar het venster.
„Hoe schoon ziet hij er uit, onze jongen," mompelde mevrouw von
Roven, „en hoe goed rijdt hjj 1" Frits reed het venster voorbij
en mevrouw von Roven volgde hem met trots. Een kwartier later
stormde Frits de kamer binnen en viel zijn moeder om den hals.
„Gij zijt te goed, gjj en papa!" riep hij uit. „Verbeeld u, papa
wil het geld, hetwelk ik voor mijn vorig paard heb ontvangen,
niet eens in betaling nemen, bij doet mjj den vosruin geheel en
al cadeau 1"
„Mijn lieve jongen, wij oudjes kunnen niet beter doen, dan u vreug
de te bereidenzeide zij, terwijl zij hem kustte. „Is de doctor
weggereden vroeg zij toen, want zij vreesde nog altijd, dat
deze er toch nog met haar man over sproken zou.
„Ja," antwoordde Frits, „die is weg, doch papa kreeg juist
bezoek van den burgemeester Müller zij hebben eenige
zaken met elkander af te doen en zijn in papa's kamer.
„Zoo, zooHebt gij Karla gezien
„Ja, zij is in den tuin bij de rozen. Zeg eens, mama, daar wij
juist over Karla spreken, gelooft gij eigenlijk wel, dat zij geluk
kig is?"
„Zij is een zonderling wezen, mijn kind, en ik versta niet de
kunst om in haar hart te lezenmaar wat de hoofdzaak is, ik
beu er van overtuigd, dat zij gelukkig zal worden, zelfs wanneer
zij het nu nog niet mocht zijn."
Frits staarde uit het venster zonder iels te antwoorden.
„Zal ik u iets voorlezen, mama?" vroeg hij toeD, dit onderwerp
afbrekende. „Gij zit hier zoo alleen
„Beste jongen, wanneer men oud is, heeft men altijd iets te
denken, ook wanneer men alleen ismaar wanneer gij mij wilt
voorlezen daar liggen de nieuwste boeken uit de Ieesbliotheek.
Over een half uur zend ik u toch weder weg, want gij moet nw
vacantietijd niet in de ziekenkamer doorbrengen, doch moet u
ontspannen, zooveel en zoo goed gij kunt."
Terwijl moeder en zoon bij elkaar zaten, had er in mijnheer
Roven's studeerkamer een ernstig onderhoud plaats, waarvan de
uitslag was, dat de burgemeester zich verbond, aan mijnheer von
Roven dei tigduizend gulden te geven, waarvoor hem zou verstrekt
worden een hypotheek op „Daloord." Toen de burgemeester weg
der, dio ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont,
in de gemeente, waar zijn vader ot voogd het laatst in Nederland
gewoond heeft.
Art. 17. Voor de Militie wordt niet ingeschrevon
lo. De in een vreemd rijk achtergebleven zoon van een inge
zeten, die geen Nederlander is
2o. De, in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon
van een vreemdeling al is zijn voogd ingezeten
Art. 18. Elk die voigens Art. 15 behoort te worden inge
schreven, is verplicht zich daartoe bij Burgemeester en Wet
houders aan te geveD, tusschen den lsten en den 3lsten
JANUARI;
Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is zijn vader, of,
is deze overleden, zijne moeder, of, zijn beiden overleden, zijn
voogd tot het doen van die aangifte verplicht.
Burgemeester en Wethouders voornoemd, brengen tevens ter
kennisse van de belanghebbenden dat tot de inschrijving ge
legenheid zal bestaan van 1 tot 31 Januari aanstaande, ter
Secretarie dezer Gemeente, dagelijks, uitgezonderd des Zondags,
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur.
Schagen, den 17 December 1889.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. H. BEELS.
De Secretaris,
DENIJS.
De Burgemeester van Schagen, brengt ter voorkoming van
bekeuringen, ter kennis der ingezetenen, dat de schoorsteenen,
voor zooverre dio des zomers worden gestookt, volgens art160
van het politiereglement dezer gemeente, ten minste twee malen
reed, haalde mijnheor von Roven ruimer adem. Trots de beleefde
bereidwilligheid van mijnheer den burgemeester was de zaak hem
toch moeielijker gevallen dan hij geloofd hadmaar nu was er
ook een einde aan alle zorgen. Over de te betalen rente behoefde
hij zich niet ongerust te maken, en met dit kapitaal in de hand
kon hij de noodzakelijkste verbeteringen uitvoerenzijn tweeden
zoon, die spoedig zijn officiersexamen zou doen, uitrusten; Karla
een bruidschat geven; kortom, alle eischen konden ingewilligd
worden. Daloord' was immers een prachtig landgoed, dat zijn
renten opbracht, en Muller was een gemakkelijk schuldeischer,
die hem nooit lastig zou vallen. Hij had er wel opgestaan, dat
zijn hypotheek zou voorgaan boven die, welke op mevrouw von
Roven's naam was gesloten en bet door deze aangebrachte
kapitaal vertegenwoordigde, maar dat was immers een zekerheids-
stelling, die men hem gerustelijk kon verleenen. „Het geval, dat
Daloord' verkocht, beneden de volle som der daarop rustende
hypotheken verkocht kon worden, was immers ondenkbaar en
zou nimmer plaats hebben. Het eenige, dat hem nog het hart
bezwaarde, was de gedachte, dat hij met zijne vrouw over deze
zaak moest spreken. Hjj had het haar zoo gaarne bespaard, nu
vooral, nu zij ziek wasmaar dat ging niet. A1 was het ook
maar een vorm, dat zij hare toestemming zou geven en bij zich
van hare inwilliging volkomen zeker achtte, zoo moest die toch
volgens de wet vastgesteld worden.
Mevrouw von Roven had intusschen Frits weggezonden. Haar
lieveling mocht zich niet vermoeien of vervelen; zij zeide hem
dit zoo dikwijls, dat hij zelf vond, dat de ziekekamer een treurige
plaats was. Hij ging heen om Karla te halen. Hij ergerde er
zich over, dat deze niet van zelf bij zijn moeder bleef, zoolang
deze ziek was, en riep, zoodra hij Karla zag, haar bij haar naam.
Zij keok op.
„Wat is er
„Gij moet bij maina komen, gij weet dat zij ziek is, en uwe
tegenwoordigheid daarbinnen noodiger is dan hier buiten."
„Dat is nog zeer de vraag," antwoordde zij, door zijn toon ge
prikkeld. „De rozen na den eersten bloei af te snijden, verstaat
bier niemand dan ik, en uwo mama gezelschap houden, dan kunt
gij evengoed, ja misschien nog beter dan ik."
Hij keek haar verbaasd aan. Dezen toon had hij nooit van
haar gehoord.
„Gij weet toch, dat mama ziek is 1" zeide hij verwijtend.
„Dat weet ik zeer goed, maar mijne verpleging heeft zij niet
noodig, gelijk zij mij gezegd heeft, en mijn gezelschap is natuurlijk
even weinig gewenscht voor haar."
„Ik ben verbaasd, u zoo te hooren spreken, Karlaik geloofde,
dat gij mijn moeder dankbaar waart
„Ik ben nog veel meer verbaasd, dat gij mij herinnert aan de
dankbaarheid, welke ik verplicht ben jegens nwe ouders te be-
toonen cn ik dank u wel zeer voor die vriendelijke waarschuwing."
Zij liep hem met een licht hoofdknikje voorbij.
„Maar Karla, wat scheelt er toch aan
Zij bleef staan en keek hem met een zonderlinge uitdrukking aan.
„Ik? Ik heb niets geen tehuis geen menschen, die mij
liefhebben geen geld en goed niets en daarom ben ik
natuurlijk verplicht dankbaar te zijn dat wil zeggen, ik heb
toch iets: een verloofde namenlijk, en daarvoor ben ik uwe ouders
ook al dank schuldig."
Zij verwijderde zich met rassche schreden en snelde in huis.