ii liisfi wil
Hel Oiè w|t_ voor liet Nieuwe.
Woensdag, 1 Januari 1890.
34ste Jaargang. Ho. 2364.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: S€HACiKaT, laan, D, 4.
Gemeente Scha gen*
Bekend m a k i n g e n.
A RBEIDSWE T.
PATENT E TM.
GRAGER
Alincci
COURANT.
AiraMc-
li.
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater-
d ag avond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post 3.00.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEB.TENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f0.16
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
(Art. 10, Wet van 5 Mei 1889, Staatsblad No. 48).
Het Gemeentebestuur van Schagen, vestigt hiermede de aan-
veht van belanghebbenden op het wettelijk voorschrift, dat het
,ofd of de bestuurder van een binnen de gemeente uitgeoefend
rdend bedrijf of van eene aldaar gevestigde onderneming, indien
[arin of daarvoor op of na 1 Januari 1890 arbeid wordt verricht
een fabriek of eene werkplaats door een persoon beneden zestien
en, verplicht- is te voren voor eiken zoodanigen persoon eene
!art aan te vragen ter Gemeente-Secretarie, onder opgave van
n naam, de voornamen, den dag en de plaats van geboorte van
n jeugdigen arbeider, en van den naam en de woonplaats van
t hoofd des gezins waarbij of van het gesticht waarin deze inwoont.
Schagen, den 27en December 1889,
liet Gemeentebestuur voornoemd,
C. H. BEELS, Burgemeester,
de Secretaris,
DENIJS.
De Burgemeester van Scbagen brengt ter algemeene kennis,
•at de patenten, aangevraagd in de maanden Augustus, Seplember
n October 11., 2e kwartaal, dienstjaar 1889[90, ter gemeente
secretarie door belanghebbenden kunnen worden afgehaald vanaf
iaterdag den 28 December tot en met Vrijdag den 3en Januari
|..s., des voormiddags van 9 tot 12 ure, da invallende Zon- en
Feestdagen uitgezonderd.
Schagen, den 27en December 1889.
De Burgemeester voornoemd,
C. H. BEELS.
Roman van MORITZ VON REICHENBACH.
7.) ZEVENDE HOOFDSTUK.
De tijd van verlof was verstreken, Fiits Roven moest naar
Berlijn terugkeeren. Toen de trein het station in do Frederiks-
f .raat binnenreed, dacht hij er aan, in welke eene opgeruimde
f stemming hij dit station eenige weken geleden had verlaten
de verloftijd voor zich, de bekoorlijke Angela Peretti tegenover
zich en het stoffige Berlijn achter zich. Nu was dat alles t-nders.
Van zijn verloltijd bracht hij nu juist niet zulke opgeruimde her
inneringen mede, want zijn moeder had in den laatstee tijd voort
durend gesukkeld, en Karla was jegens hem in hare steeds toe-
1 j*mende, koele stilzwijgendheid nog raadselachtiger geworden
Angela Peretti was op reis gegaan, en Berlijn, dat door de
meesten zijner bekenden wegens den zomertijd verlaten was ge
worden, lag nu weder voor hem. In vrij slecht humeur nam hij
zijn bagage ter hand en wandelde naar zijn woning, die in de
nabijheid zijner kazerne in OudMoabit lag. Hij had aan een
z., or kameraden gemeld dat hij hedenavond terug zou keeren,
en van dezen vond hij dan ook een kaartje, waarop geschreven
stond
„Welkom! Wij zijn heden avond bij Lauter in de Schadowstraat
en verwachten u."
Frits wierp de kaart ter zijde en keek na of er ook nog brie
ven waron gekomen. Vergeefs 1 Er was niets gekomen.
„Waarom heeft Angela mij geen welkomstgroet gezonden
bromde hij, „ik had haar er toch om gevraagd 1"
Hij wierp zich op de chaise-longue, stak een sigaar op en keek
naar zijn oppasser, die den koffer uiipakte.
„Gééf mij die portefeuille daar uit den hoek," beval hij en
p uffelde er in rond. Er viel een portret uit. Het was een portret
fin Karla. Hij raapte het op en bekeek het.
t „Arme kleine," mompelde hij, „arme kleine! Wanneer men
haar maar helpen kon 1 Zulk een pleegdochter is er' toch werke
lijk ongelukkig aan toe. Iets degelijks heeft zij niet geleerd, zij
kent niets, verhongeren mag ze niet en bedelen wil ze niet
wat blijft haar ten slotte over, dan den eersten den besten man
te huwen, die haar hebben wil Arm kind, arm kind I"
Hij legde de photographie op tafel en bond de brieven van
Peretti, tusscben welke hij bet portret gevonden had, bij een.
Dan is toch eene vrouw als Ange, die op eigen wieken drijft
en "wie niemand verbiedt, haar leven te genieten, er duizendmaal
'i^ter aan toe," ging hij voort in zijne overpeinzingen.
feeft mijnheer de luitenant nog iets te bevelend vroeg do
sser.
Neen, gij kunt gaan!"
4 t was hij alleen. Hijj geeuwde, keek naar de pendule en
F ig van zijn stoel op.
Eerst half tien 1 Ik kan den avond toch niet doorbrengen met
„ichen Karla en Angela vergelijkingen te maken, en slapen wil
fik. ook nog niet, dus gaan wij naar Lauter! j
Het gemelde lokaal lag tegenover de Umonsclub, men onderhield
Nog enkele uren na het verschijnen dezer, en het jaar 1889
behoort alweder tot het verledene, heeft als //oud," //afgeleefd"
plaats gemaakt voor het //nieuwe," //het jonge", en het is met
den jaarkring evenals met heel de scheppinghet oude wijkt
voor het nieuwe; men aanschouwt deze wisseling door alle
eeuwen heen, zoowel in het stoffelijke als in het geestelijke.
Doch ongetwijfeld gaat deze wisseling nergens zoo vredelievend,
gemakkelijk, en zonder horten en stooten en schokken, als bij
den jaarkring.
Op maatschappelijk gebied o. a. wijkt het ffoude" niet zoo
gewillig voor het //nieuwe"; integendeelmen ziet helaas tot
schade en schande der menschheid, hoe het //oude," het #afge-
leetde" zich met hand en tand verzet tegen het nieuwe, tegen
al wat leven brengt. Wij zien hoe het oude, het verouderde
een vreeselijke worsteling aangaat, om het terrein zoo lang
mogelijk te behouden.
Doch geeft de wisseling van de, jaarkring ons te zien dat
het een onverbiddelijke wet is, dat het nieuwe, als meerdere
een betere levenskracht bezittende dan het oude, overwinnaar
blijft, voor hen die ware belangstelling koesteren in het lot
der menschheid zij het bewustzijn ten troost, dat het oude
moet wijken, hetzij na langeren of korteren duur doch een
maal zal het nieuwe, het betere, zegevieren.
Zoo ook met de volksbeschaving, de volksontwikkeling.
En ten opzichte vaii dezen strijd zullen, bedriegen ons de
voorteekenen niet, ernstige tijden te wachten zijn.
Ook het jaar 1889 heeft de kenteekenen der //groote volks
worsteling". Denk slechts aan de werkstaking der mijnwerkers
in Duitschland, aan die in Londen en in België, aan de
zich hier op dezelfde wijze als daar, en toen Frits tegen tien
uur daar binnentrad, trof hij zijne kameraden reeds bij het spel.
Hij werd vluchtig b-groet en ging nu eens bij het eene taleltje,
dan weder bij het andere staan kijken naar het spel.
Een groep heeren trad juist door de deur van een nevenzaal
binnen. Frits keek op. Graaf Heffteo was onder hen.
„Gij hier?" riep Flits, hem tegemoet gaande„ik dacht, dat om
dezen tijd van het jaar alleen diegenen in Berlijn waren, die niet
konden wegblijven."
De graaf zag er buitengewoon verhit uit.
„Ja, ik ben ook slechts op mijn doorreis," zeide hij.
„Hij gebruikt de laatste dagen van zijn jonggezellentijd, zoo
goed hij kan 1" riep een der heeren uit.
„Bewaar mjj, hij bereidt zich voor op het huwelijk," bracht een
ander in het midden, „maar hij is voor een verlooide, ongehoord
gelukkig in het spel 1"
„Ja, waarachtig, Hefften, ik had geheel vergeten, dat gij ver-
loold zijt."
„Kinderen, brengt mij niet in mis-crediet, mijnheer von Roven
is om zoo te zeggen de pleegbroeder mijner beminde 1"
„Wat drommel, Frits hebt gij een pleegzuster?"
„Niet geheel en almaar ik verheug mij u te zien, graaf, al
kan ik ook niet da beste berichten van „Daloord" brengen."
„Gjj komt er zooeven van daan?"
„Ja, mama is ernstig ziek, en Karla heeft een treurigen tijd."
Het gesprek werd nu een wijle tusschen Frits en den graaf
voortgezet. Daarna sloeg deze voor een partijtje' te maken. Frits,
die anders nooit speelde, weigerdo eerst, doch het eene woord
volgde op het andere, ten slotte zat hij tegenover den graaf niet
de kaart in de hand. Het geluk was aan de zijde van Frits.
Tegen middernacht was hij in het bezit van een aanzienlijke som.
„Gij ziet", riep graaf Hefften tot een der omstanders, „het
blaadje is omgekeerd 1"
Hij stond op.
„Genoeg voor heden op een andere keer revanche!"
Frits werd op zijn terugweg vergezeld door een zijner dicht
bij hem wonende kameraden.
„Bij u kan men ook zeggen, dio veel heeft, zal veel ont
vangen," zeide zijn kameraad.
„Hoezoo
„Nu, gij, de zoon van welvarende ouders, hebt een geluk bij
het kaartspel, hetwelk ongehoord is, en ik, die mij met moeite
moet weten te behelpen met mijn beperkte toelage, verlies trots
alle voorzichtigheid."
„Ik dacht, dat gij nooit aan hoog spel hadt deelgenomen?"
„Dat heb ik ook niet, maar wat geeft dat? Wanneer men
ongelukkig is, verliest men ook bij de onschuldigste whist. U zal
mijn verlies wel is waar belachelijk klein toeschijnen, maar ik heb
dringend behoefte aan tweehonderd gulden."
„O, wanneer het niet meer is, wanneer ik u daarmede uit den
nood kan helpen, dan ben ik gaarne bereid 1"
„Gij zijt een brave kerel, van een ander zou ik dat niet
zonder aarzelen aannemen, maar vau u
„Ik bid u, ik doe het van harte bovendien, mijn winst
van heden avond zit mij in den weg 1"
„Geen nood in Berlijn is het geld nog ronder dan ergens
oprichting van het Bruno—standbeeld te Rome, aan de zenuw
achtige zucht tot reizen van Duitschland's keizer, aan de
abdicatie van Brazilie's keizer, aan den uitgespeelden rol van
Boulanger, enz. enz. en voor wat ons land, ons dierbaar
Nederland betreft: aan de invoering der nieuwe wet op het
Lager-onderwiis, aan de klimmende macht van het Dordtsch—
Roomsche Clericalisme, aan het halsstarrig bestendigen van de
hoogst onbillijke toestanden op belastinggebied, enz. enz.
Is het niet veelbeteekenend, in al de clericale bladen her
haaldelijk te lezen, hoe die partijen afgeven en smalen op de
zegeningen' van de groote fransche omwenteling der vorige eeuw?
En als gevolg van die voorpostengevechten van den grooten
strijd: het ontwaken van het volk, dat tot heden in velerlei
opzichten in zijn rechten is miskend.
Waar de revolutie dreigt is evolutie het voorbehoedmiddel,
doch kennende en ook zeer verklaarbaar vindende de kracht
met welke de machtigen en de bezittenden der aarde, hetgeen
zij aan wettige bezittingen en ptivilegiën eenmaal het hunne
noemen, zullen verdedigen, meenen wij, dat er van geleidelijke
verbetering der maatschappelijke toestanden in het belang der
menschheid niet al te veel is te hopen, tenzij edele mannen
mochten opstaan, om den naderenden storm te bezweren, door
hervorming der maatschappij langs geleidelijken weg voor te
bereiden en tot uitvoer te brengen.
Zoo is, ons inziens, de politieke hemel van 1890, dreigender
dan die van vorige jaren.
Met betrekking tot het bedrijfs-leven, van landbouwers en
handelaren in ons land, was 1889 vooruitgaande. Immers de
toestand van malaise heeft plaats gemaakt voor meerderen
welvaart, handel en scheepvaart herademden, veeteelt en zuivel
bereiding gaven een beter bestaan.
Moge de klimming van de volkswelvaart zich niet beperken
tot een enkel land, maar tot geheel de aarde, en moge daaruit
anders, en wanneer gij Hefften van een paar duizend gulden
verlost hebt, dat hindert hem volstrekt niet, bij beeft bet tocb
spoedig weder tiendubbel teruggewonnen."
„Speelt hij dan zoo sterk?"
„Weet gij dat niet?"
„Ik heb mij tot nu er niet veel om bekommerd."
„Neen, het is waar, gij zijt een toonbeeld van soliditeit. Uw
papa mag zich er over verheugen, want ik ben er van overtuigd,
dat gij geen schulden hebt."
„Met den winst van heden avond in den zak, ben ik zelfs
kapitalist."
„Gelukskind, dat gij zijt! En een rijke vader nog op den
achtergrond 1 Is het waar. dat hij u een volbloed paard op een
mooien morgen ten gesclienke heeft gegeven
„Niet geheel en al volbloed
„Nu, gij weet wel, een gegeven paard en zoo voort. Wan
neer mijn oude ook eens op zulk een uitstekenden inval kwam I
Maar het is waar, die kan niet, want wij zijn met ons zessen.
Dat wil ook wat zeggen, en wanneer ik niet af en toe met het
spel een klein winstje maakte, kwam ik er volstrekt niet door."
„Winst en verlies dekken elkaar zeker vrij wel?"
„Toch niet, en ik hoop, u spoedig de tweehonderd gulden
terug te kunnen geven. De zaak is slechts, dat een verlies zoo
lastig is, wanneer men geen kapitalist is. Waarmede zou men
zich echter in dezen komkommertijd moeten vermaken, wanneer
men niet ten minste af en toe een weiuig met hot spel den tijd
verdrijft 1"
Den volgenden morgen kwam de brief, dien Flits zoo vurig
's avonds verwacht had, en deze bevatte een tijding, die Frits in
groote opgewondenheid bracht.
Angela Peretti schreef hem uit een plaatsje in de Alpen, alwaar
zij zich ophield, dat een harer Berlijnsche vereerders haar daar
had opgezocht.
„Eu veroeeld u, wat hij zich heeft voorgesteld: Daar hij niet
langer tijd had om in de Alpen te blijven, zou ik naar Berlijn
terugkeeren, hij zou mij zijne villa aan het Wann-meer ter be
schikking stellen, equipage en alles, wat mijn hart begeert, maar
helaas ook iets, wat hot niet begeert, namelijk zijn persoon op
dea koop tóe. Doch ik zeide
„Indien de Koning mij had gegeven
Parijs, zijn groote stad,
En ik zou moeton afzien
Van mijne liefde tot mijne vriendin
doch ditmaal is het een vriend, en geen vriendin; vriend Frit»,
weet gij:
„Ik zou zeggen tegen Koning Hendrik,
Noem terug uw Parijs,
Ik bemin meer, enz."
„Maar luister nu eens goed, vriend Fritz! Ik heb ook genoeg
van de Alpen en zoa gaarne terugkeeren naar het Markiscbe
strand. Een villa aan het Wann-nn-er kan ik, geloof ik, niet van
u verlangen, en van den ander wil ik ze nietmaar ik heb u
een voorstel ie doen. Zoek voor mij een lief verblyinFr deriks-
oord aan het Mügguloieer, daar is het zeer lat delijk en eenvoudig,
doch ik ben er tevreden mede, want gij kunt er altijd komen
warneer de dienst u vrij laat. Wij maken samen roeitochtjes,