eisen
ie- L
li.
Zondag, 16 November 1890.
34ste Jaargang. No. 2455.
Uitgever, J. WINKEL.
Bureau: SCHA€tE]¥, Laan, I>, 4.
Gemeente
Bekendmakingen,
8 c h a g e n
notitieboeltje.
Binnenlandsch Nieuws,
Schagen, 15 Nov. 1890.
Postkantoor Scliagcn.
Lijst van brieven, geadresseerd aan onbe
kenden in de 2e helft der maand Oct. 1890.
Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestem.
Roman van A. VON KLINCKOWSTRöM.
SCHAGER
COURANT.
pit blad verschijnt tweemaal per week; Woensdag- Zater
dagavond. Eij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEE-
jENTIËN in het oerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEBTENTIÉN van 1 tot 5 regels f0.25; iedere regel meer 5 ets
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
Achtergelaten op Donderdag, 6 Novem
ber j. I., op den stoep van de Landbouw-societeit
,Cérès," een
t> o t r t ij m.
blauw geschildord.
Verloren in den avond van Woensdag, 12
November j.1. voor het koffiehuis van don heer
J. VAN HUIS, een zwart
Inlichtingen omtrent bovenstaande voorwerpen
worden verzocht ter Gemeente-secretarie.
van Schagen, C. Hooiboer,
van Dirkshorn, S. Koppedraaier, 't Zand.
van 't Zand, Boning, Sloterdijk.
De Vereeniging tot ontwik
keling van den landbouw in Hol
lands Noorderkwartier zal hare
najaars-vergaderi ng houden op Woens-
lag 26 November 1890, des voormiddags 10Ys
ire, bij den beer A. de Vries te Alkmaar,
er behandeling der navolgende punten van
8. DERDE HOOFDSTUK.
de familie
Alice is beurtelings bleek en rood geworden.
Nooit te voren is zij zoo levendig tot hot bewustzijn
gekomen als in dit oogenblik, met welk een min
achting de familie van haren man haar beschouwt.
Zij ziet om naar Hans, maar die denkt aan al
het andere eerder dan aan zijn vrouwin
plaats van zijne ontmoet Alice's blik Wesberg's
oogen, die met eene uitdrukking van deelneming
gericht zijn op haar gelaateensklaps zich om-
keerende, volgt zij Tina, die hare hand vasthoudt,
naar de woonkamer, waar haar schoonvader
haar van bij zijn speeltafeltje een vriendelijk:
«welkom, lieve dochter!" toeroept.
Daarna staat hij op en zegt, terwijl hij hare
hand ridderlijk aan zijne lippen brengt
«Vergeef mij, dat ik u niet tot bij het rijtuig
tegemoet kwam, maar ik had een vierkaart in
do hand en de heeren zouden het mij niet in
dank afgenomen hebben, wanneer ik het spel
'ergeven had mijnheer Schönbusch, mijnheer
Ton Heglin, mijne schoondochter," voegt hij er
dadelijk aan toe, haar aan de heeren voorstellende.
De heide heeren buigen en bekijken daarna
®et nieuwsgierige blikken de „buitenlandsche."
«Ga naar do dames, mijn kind," zeide mijnheer
'on Eisonrott, nadat hij beleefd er naar vraagt,
hoe of Alice het reisje bekomen is, hoe de paar
den geloopcn hebben en of zij geen last heeft
gehad van de hitte. «Tina, zorg er voor, dat uw
8ohoonzuster met allen en alles bekend gemaakt
wordt. Gij moet geven, Heglin, en u neemt
a'. mijnheer Schönbusch."
Daarop knikt hij zijn schoondochter nog een
maal vriendelijk toe en neemt weder plaats aan
do whisttafel, terwijl Tina Alice naar de ontvang
kamer voort, door do zoogenaamde zaal, een kaal,
"orkaut vertrek, waarin slechts een piano en
een paar rijen stoelen staan, van welks muren
ovonwel een overgroot getal portretten van de voor
vers de binnentredenden begroeten. Het oudste
168 grootheden is uit de veertiende eeuw.
Alice herinnert zich eensklaps, dat men haar
er«aald heeft, dat aan de familie van haar man
beschrijving
1. Mededeeliugen van verschillenden aard.
2. Ingekomen stukken.
3. "Verslag van het landhuishoudkundig
Congres. Uit te brengen door den heer J. Zijp Kz.
4. Verslag van de vergadering van het
Nederlandseh Paardenstamboek. Uit te brengen
door den heer W. Teengs.
5. Rapport omtrent
a. de beproeving van eene kunstmest-strooi-
machine. Rapporteur: de heer R. D. Kaan.
b. idem van een bieten-rooier. Rapporteur
de heer K. Breebaart Jz.
c. den aankoop van engelscbe rammer,.
Rapporteur: de heer J. Zijp Hz.
d. de proeven met kunstmeststoffen op wei
land. Rapporteur: de heer C. J. van Lookeren
Campagne.
6. Uitreiking der prijzen, behaald op de te
Hoorn gehouden tentoonstelling.
7. Benoeming van eene commissie van drie
leden, tot bet onderzoeken der rekening van
dit en der begrooting van het volgende jaar.
Voordracht van het bestuur: de heeren H.
Waiboer Az.J. H. Berkenbosch en K. A.
Schenk.
8. Benoeming van een onder-voorzitter.
9. Bepaling van de plaats waar de Algemeene
Vergadering in Maart 1891 zal worden gehou
den. Voordracht van het bestuur: Twisk.
10. Voorstellen van het bestuur:
a. tot het nemen van scheikundige en prac-
tische proeven met verschillende stremselsoorten.
Inleider: de heer C. J. var. Lookeren Campagne.
b. tot het nemen van proeven tegen aardappel
en soortgelijke plantenziokten door aanwending
een bijzondor tragisch noodlot verbonden is. Moge
het nu toeval zijn of niet, genoeg, sedert vele
geslachten waren de Eisenrotts bijna allen een
plotselingen of in ieder geval onnatuurlijken dood
gestorven. Dit noodlot had nu en dan wel eens
een geslacht overgesprongen, doch werd dan
weder aan het eerstvolgende in vervulling gebracht.
De overlevering had uit deze bijzonderheid
munt geslagen en zoo was de sage ontstaan,
volgens welke een zekere Johann von Eisenrott
zijn ouderen broeder Ckristoph, de erfgenaam
der heerlijkheid, op de jacht om hot leven had
gebracht, on door dezen in zijn doodstrijd met
inbegrip van zijn gekeele nakomelingschap, ver
vloekt was geworden. Misschien vond het toeval,
hetwelk in waarheid in de familie had plaats
gegrepen, hierin zijn verklaring, dat do Eisen
rotts bijna allen krijgslieden en heftige, handel
drijvende menschen geweest waren.
„Toe, blijf nog even hier," zeide Alice, met
bijgeloovigen angst die strakke, gebaarde gezich
ten beschouwende. „Kunt gij mij zeggen, wie van
dezen Christoph von Eisenrott voorstelt F"
„Die daar, de blonde met het borstharnas, in
den hoek."
„Stierf hij werkelijk zulk een vreeselijken dood
„Men zegt hut. Ik weet het niet. Papa heeft
niet gaarne, dat men daar naar vraagt."
„Wie is die kleiue, met het lachende gezicht,
daar boven de deur F"
„Papa's overgrootvader."
„Kwam hij ook op eene gewelddadige wijze
om het leven?"
„Ach, ik zie, dat men u de oude fabel reeds
heeft medegedeeld. Ja, hij stortte van het paard
en brak den nok. Zijn zoon, die daar met den
baard, viel in een duel, en mijn grootvader be
roofde zich zeiven, even als zijn broeder, in een
aanval van waanzin het leven."
„Vreeselijkl" fluisterde Alice, terwijl zij hui-
vorde.
«Kom nu mede," zeide Tina, wie hot gesprek
onaangenaam was, en trok Alice mede Daar de
aangrenzende zaal, waar mevrouw von Heglin
henevens hare beide dochters on de predikant-
sche, de vrouw van mijnheer Schönbusch, aan
de koffietafel zaten.
Het is een groot vertrek met licht behangsel,
prijkende met schreeuwend bonte rozenbouquetten
tusschcn gouden arabesken. Het groene pluch-
ameublement staat netjes langs den wand, voor
de sofa een tapijt van borduurwerk, tegenover
vanBouillie Bordelaise en kopervitriool-speksteen.
Inleiderde heer N. Loder.
c. omtrent het aanleggen van proefvelden,
gesteund door rijks—subsidie. Inleider: de heer
C. J. van Lookeren Campagne.
d. tot het onderzoeken van melk op verschil
lende boerderijen. Inleider: de heer K. Swaag.
11. Bespreking van het ingediende wets-ont-
werp tot herziening der algemeene regels ten
aanzien der plaatselijke belastingen in verband
met marktrechten en grondbelasting (wijziging
artt. 238 en 254 gemeentewet). Inleider: de
heer J. Breebaart Kz.
12. Bespreking van verdere werkzaamheden.
Een vechtpartij.
Een ooggetuige schrijft uit Amsterdam
Zondagmorgen even elf uur waren er op de
Prinsengracht bij de Groentemarkt, een vijftal
sjouwerlui aan 't vechten, 't Ging er heet toe.
Blootshoofds, in 't boezeroen en de borsten
ontbloot, werd de kamp ongestoord voortgezet.
Een vrij groot aantal toeschouwers vormde een
kring, die al naar de buitelingen nauwer of
wijder werd.
Nu en dan steeg een kreet omhoog als een
bewijs dat een der strijdlustigen een fijn proefje
van kracht of behendigheid gegeven had. Daar
wordt er een tusschen eene groeuteschuit en
den wal geworpen, eenige hulpvaardigen schieten
toe, sjorren den man omhoog en bemorst en
bekladderd als hij is, wordt de strijd opnieuw
aanvaard.
Een agent komt naderbij. Aarzelend treedt
hij op. De vechtenden schijnen weiuig ontzag
te hebben voor den dienaar der heilige Herman
de sofa een paar familie-portretten, anders niets
onnuts, geen voorwerp van luxe, of wat ook
maar kon doorgaan voor hulde aan kunst en
schoonheidszin. De wit geschilderde zoldering ge
tuigt van angstvallige zindelijkheid, nergens ligt
een boek of een handwerkje op de tafels, nergens
een stofje, de vensters glimmen, de gebloemde
gordijnen zijn pas gestijfd.
Het wordt der jonge vrouw hier bang te moede,
als zij te midden der dames plaats neemt, die
haar wit, rijk geborduurd zomerkleed, hetwelk
uit een der eerste ateliers komt, onderzoekend en
afkeurend vergelijken met haar eigen toiletten.
Het zijn zonder twijfel voortreffelijke, brave, eer
zame vrouwen, maar zij hebben tot do jonge
vreemde vrouw niets te zeggen, en Alice's talent
om het gesprek gaande te houden, hetwelk zij
bij elke gelegenheid steeds schitterend deed uit
komen, werd in deze omgeving met lamheid ge
slagen. Zij weet met den besten wil geen onder
werp te vinden, waarin deze dames thuis zijo,
en alles, waarin zij belang slolt, is natuurlijk
voor deze bedaarde vrouwen van geen waarde.
Mevrouw von Heglin is eene „uitgebloeide"
dame in de vijftig, met een scheeven schouder
en een ronden rag. In haar jeugd is zij eenmaal
met haar man een paar weken in Berlijn geweest,
sedert sproekt zij op klagenden toon van „haar
Berlijn" evenals van het verloren paradijs. Haar
dochters zijn een paar stemmige, oude jonge
juffers van middelmatige schoonheid en ontwik
keling.
Langzamerhand wordt de vriendenkring groo-
ter. Het eene rijtuig na het andere houdt op den
hof stil. De aaokomeudo beeren verschijnen even
in de dameskamer, om de vrouw des huizes te
begroeten, terwijl zij Alice, die nu als eene bleeke,
vreemde schoonheid zwijgend in haar stoel leunt,
verlegen aan staren, en begeven zich daarop
naar do speelzaal. De dames nemen in den kring
plaats.
Spoedig beerscht er een druk en levendig
gesprek over het inmaken van groenten en vruch
ten, waarbij mevrouw Truida Müllberg in hare
nieuwe huisvrouwelijke waardigheid het grootste
woord voert.
„Verstaat gij ook iets van de kunst F" wendt
zich nu eene bejaarde dame vritndelijk tot Aiice
met het welwillende doel, baar in het onderhoud
te doen deelnemen, maar mevrouw van Eisen
rott roept als antwoord daarop de vraagster toe:
„Mijne schoondochter bezit helaas geen talent,
dad. Duwen en vloekeu zijn 't loon zijner be
moeiingen.
Eenige omstanders kijken of er geen tweede
agent te vinden is. Ja, daar komt er een aan.
Met veel moeite slagen beiden er in één der
strijders vast te houden. De overigen zetten 't
gevecht voort.
Men roept den agenten toe, (./fluit dan toch
in Gods naam", en wat hooren we, //menschen,
wij zouden 't reeds gedaan hebben, als 't maar
iets baatte."
De strijd duurt voort. Een der burgers treedt
als scheidsrechter op, een paar kennissen der
vechtenden maken 't hem onmogelijk en 't
wordt voor hem raadsaam zich wat terug te
trekken.
Ten einde raad, roept eeue vrouw uit het
volk//Jongen, ga jij de brandweer er eens
opschellen." Dit geschiedt. Een paar minuten
later hooren we reeds het bekende geschel. Dit
geluid oefent een onbegrijpelijken invloed uit.
De vechtenden grijpen naar jas en pet en
weg gaan ze.
De agenten willen zich nog verontschuldigen
bij de brandweer, die eerst niet begreep, waarom
ze opgeroepen werd; maar versehillende oogge
tuigen verklaren dankbaar te zijn dat de brand
weer de taak der politie overgenomen had.
Terwijl de brandweer aanstalten maakt in te
rukken, daagt er politie op.
"Weldra zijn er 7 8 man op het tooneel
aanwezig. Een der worstelaars trekt zonder pet,
waggelend af.
De politie schijnt 't niet noodig te vinden
der burgerij te vrijwaren voor eene herhaling
ven 't gebeurde: ongedeerd vervolgt hij zijn
noch belangstelling voor alles, wat landhuis
houdkunde betreft."
De vraagster schudt nu bedenkelijk hot hoofd
„Dat is jammer, mijn waarde, daar uw Hans
toch eenmaal Rambow moet overnemen." Eu
dadelijk doet zij nu een hoogst geleerd verhaal
over vruchtensappen, doch richt met geen enkel
maal meer het woord tot Alice. Wat zou zij ook
praten met eene vrouw, die talent noch belang
stelling bezit voor al wat in betrekking staat tot
den werkkring en hot leven van een heereboer.
Alice kijkt in verstrooiing over de hoofden der
aanwezigen door het venster in den tuin, die
haar, ofschoon ouderwetsch en zeer klein, toch
een paradijs toeschijnt in vergelijking met de
benauwde, volle, kale zaal.
Daar buiten staat een deel der jongere heeren,
die geen speelpartij gevonden hebben, rookende
en pratende. Hans is eerst het middelpunt ge
weest, waarom alles zich verdrong; zij bespeurt
het aan zijn levendig en opgewekt gebarenspel,
dat hij koddige reisavonturen ten beste geeft,
terwijl zijne toehoorders schateren van lachen.
Eindelijk gaat de groep uiteen. Doctor Herrling
neemt Hans in beslag en loopt arm in arm met
hem bij den tuin heen en weder. Later voegt
Wesberg zich bij hen. Zij spreken druk met
elkander, blijven nu en dan als in levendig debat
staan en gaan dan weder gesticuleerend verder.
Herrling is blijkbaar aegeen die het gesprek voert,
Wesberg werpt alleen korte opmerkingen daar-
tusschen, welke dan telkens eon vernieuwd salvo
van betuigingen van den ander tengevolge heb
ben. Eindelijk toch schijnen zij het met elkander
eens te zijn, want Hans klopt de beide anderen
cordiaal op den rug, en zijn gelaat ziet er verhit
maar toch vergenoegd uit, als zij weder bij de
andere heeren zich aansluiten.
Alice vervolgt dit alles met droomende oogen.
Het gesprek om haar heen klinkt baar slechts
in het oor als een verwijderd eentonig plassen
van water alleen dien eenen volzin van haar buur
vrouw, dien hoort zij aanhoudend „Dat is jammer,
mijn waarde, daar uw Hans toch eenmaal Ram
bow moot overnemen."
De gedachte is tot nu nog nooit hij haar opge
komen. Kan zij het zich voorstellen, altijd, altijd
hier te leven, op dit leelijk, armzalig, van de
geheele wereld en van de beschaving afgesloten
plekje gronds, temidden dezer kleinzielige, verte
lend deugdzame, engharlige menschen, kan
zij dit, zij, die met elke zenuw aan de groote