Zondag, 23 November 1890.
34ste Jaargang. No. 2457.
Uitgever, J. WINKEL.
Bureau: OCHAGKN, liaan, D, 4.
Gemeente Schagen,
Bekendmakingen,
UI ¥11IIUi:.
verleent vergunning'
Binnenlandsch Nieuws,
Schagen, 22 Nov. 1890.
Roman van A. VON KLINCKOWSTRöM.
WORDT VERVOLGD-
SCHAGER
A
COURANT.
MÉ- Lililla
it blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIÈN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prys per jaar f8.Franco per post 8.60.
Afzonderlijk* nummers 6 Cents.
ADVBRTENTIÏJN van 1 tot 5 regels f 0.25; iedere regel meer 5 ets
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De Burgemeester der gemeente Schagen, gezien
de artt. 23 en 29 van het politieregloment dezer
gemeente, alsmede sub. 1 van art. 4 der veror
dening op het houden van danspartijen aldaar
aan de tappers om bij gelegenheid der Veulen-
markt op Donderdag den 27 November a. s.
te mogen tappen, muziek te laten maken en
danspartijen te houden, tot des nachts 1 ure.
Schagen, 21 November 1890.
De Burgemeester voornoemd:
C. H. BEELS.
Met het oog op liet morgenavond alhier
te geven Concert, waarop o. m. ook zal optreden
Mej. L. Denijs, deeleu wij hier mede
hetgeen de Westfriesche Courant" zegt van
haar optreden, gisterenavond te Hoorn.
„Bij het vermelden van hetgeen »Sappho"
Donderdagavond te genieten gaf, dient in de
10.
DERDE HOOFDSTUK.
In de familie
„Vertol mij eens, lieve nicht," zoo begon tante
Henriette baar verhoor, „hoe ter wereld zijt gij
toch op de gedachte gekomen, mijn neef te
trouwen? Maar eerlijk opbiechten!"
„Hij beviel mij. Deze licht blonde noordduifsche
type was bij ons iets zeldzaams, en mijne ouders
waren sterk te?en de partij, reden te over voor
mij, om het door te zetten."
„Gij hebt geen gelukkige keuze getroffen. Ik
zag nooit een twijfelachtiger en wankelmoediger
karakter dan dat van mijnen neef, bovendien is
hij een ondegelijk mensch."
Het opvliegend temperament der jonge vrouw
doet zich gelden en noopt haar voor haren
echtgenoot partij te trekken.
„Gij vergeet, dat gij van mij man spreekt,"
merkt zij op. „Hoe ook uw gevoelens voor hem
mogen zijn, ik moet u verzoeken, aan dezelven
in mijne tegenwoordigheid een zachtere uitdrukking
te geven."
De oude dame lachtte zacht.
„Gij trekt voor hem partij, werkelijk Dat is
meer/dan hij voor u zou doen. Het bevalt mij
eigenlijk wel in u."
Tina, die in hot eerste oogenblik over de
driestheid harer schoonzuster zeer verschrikt was,
bemerkt tot hare groote vreugde, dat tante Alice
met stijgend welgevallen aanhoort.
„De dag zal komen, opwelken gij zult denken
aan de woorden der oude tante. Gij zijt jong,
schoon en vol levensmoed, en gij leeft in de
groote wereld. Wanneer die oogenblikken zullen
zijn aangebroken, in welke gij te vergeefs naar een
steunpunt zult zoeken, dan zult gij u mijne woor
den herinneren. Hoe bevalt bet u in het trouwe
land Pommeren? Nu, die vraag had ik mij
wel kunnen besparengij zult mij daarop de ge
bruikelijke verzekering geven, dat gij er opge
togen van zijt. Dat behoort nu eenmaal tot de
„goede opvoeding."
„Dan moet ik u teleurstellen. Ik ben niet wel
opgevoed, en het mishaagt mij hier in den hoog-
8ten graad."
„O, gij zijt waarheidslievend, naar ik bemerk
dat is oen onaangename toegift in het leven,
daarmede zult gij ui in den kring hier beneden
geen vrienden verwerven."
Terwijl tante Henriette spreekt, zetelt er zoo
vel spotlust op haar gelaat, dat men niet weet,
of zij het in ernst meent of niet.
„Vertel mij iels van u zelve," gaat zij voort.
«Hoe hebt gij tot aan uw huwelijk geleefd Hoe
2!jt gij opgevoed
»lk was zeer veel met mjjn moeder op reis.
eerste plaats een woord van hulde gebracht aan
de solo—violiste Mej. Denijs, die haar medewer
king verleende. Mochten we een vorige maal
haar reeds begroeten als een verdienstelijk
leerling uit eene uitnemende school, thans
konden wij bij dezelfde correcte uitvoering, een
mate van zelfstandigheid in opvatting, een
meesterschap over het instrument, een distinctie
in voordracht waarnemen, die bij, naar ons
voorkomt, zoo jeugdigen leeftijd, zeldzaam en
benijdenswaardig zijn. De Fantaisie-Caprice
van Vieuxtemps en de Nocturne en Caprice
van F. Coenen, werden dan ook dermate toege
juicht, dat Mej. Denijs zich gedrongen zag nog
een nummer ten beste te geven, waarmede zij
niet aan een bloote beleefdheid, maar aan het
vurig verlangen van het publiek haar nog eens
te hooren, voldeed.
Herbenoemd tot Heemraad van het,
Ambacht van Westfriesland, genaamd Geestmei-
Ambacht den heer P. Jonker te Eenigenburgf
gemeente St. Maarten.
De heer D. Kossen, proponnent te Bar-
Singerhorn heeft bedankt voor het beroep
Bij ons meent men dat reizen beschaaft."
„Bij ons niet", merkt tante droogjes op.
„Of mijne opvoeding in die mate is ontwikkeld,
als daar naar te verwachten was geweest, laat
ik buiten kwestie," zeide Alice lachende. „In
ieder geval waren wij wereldburgeressen in de uit
gebreidste beteekenis van het woord en hebben
wij ons steeds zeer wel bevonden bij het spreek
woord Overal waar het goed is, is
ons vaderland'. Ik vrees, dat men mjj als
eenigst kindje door al te groote toegevendheid
verwend heelt, zoodat ik misschien nu meer aan
spraken doe gelden, dan ik wol mag, en waardoor
ik mij dus moeielijker terecht kan brengen in de
rol van de ,Duitsche vrouw' dan de andere vrou
wen, die er voor opgevoed worden."
„Gij hebt er zekor niet veel aanleg voor."
„Ik kan juist niet zeggen, dat ik tiet lot der
dikwijls bezongen Duitsche vrouw zoo bijzonder
benijdenswaard vind, en ik meen, dat ons vrou
wen een even groot deel van het levensgenot
toekomt als aan de mannen. Wij kunnen wel
vrijwillig daarvan afstand doen, wanneer de liefde
aanspraken doet gelden, die daarmede niet zijn
te vereenigen; maar nimmer geef ik toe, dat alleen
aan de mannen het monopolie behoort op alles,
wat goed en aangenaam in het leven is. Daar
hebt gij mijne geloofsbelijdenis. Ik ben geen
natuur, die geschapen is tot dulden en ontzeg-
ging."
„Alice!" roept Tina verschrikt en sustend
uit, terwijl zij hare schoonzuster bij den arm trekt.
„Wat wilt gij toch, kleine blonde Duitsche?"
vraagt de jonge vrouw lachend, terwijl zij de
hoog gekleurde wang van het jonge meisje lief
kozend streelt. „Laat u niet opschrikken, door
hetgeen ik zeide. Gij zijt eene dier lijdende, zelf
opofferende naturen, die zich gowillig buigen
ondor het echtelijk juk."
„En gij, mijn nicht, zult u met geweld daar
tegen verzetten en dat juk op zekeren dag al-
schudden, wanneer het u al te knellend drukt.
Maar uwo fiere rondborstigheid bevalt mij, ofschoon
ik het lang niet met alles, wat gij zeidet, eens
ben. Ik raad u evenwel, niets daarvan beneden
uit te kramen. Gij zoudt anders onherroepelijk
verketterd en in den ban gedaan worden."
„O, dat geluk is mij reeds te beurt gevallen."
*Nu, dan deelt gij hetzelfde lot met mij, maar
dat men zich hoede, mij zulks te laten merken.
Geen regel zonder uitzondering, Tina, gij maakt
een uitzondering, maar gij kunt alleen niet tegen
den stroom op."
Het gelui der etensbel maakte een einde aan
het onderhoud.
„Gaat gij niet mede naar beneden vroeg
Alice.
„Ik roept de oude dame verbaasd uit. „Tot
geen prijs." Deze volksfeesten of gastpartijen zijn
niet naar mijn smaak. Ik zeg niettot weer
ziens, lief kind, want ik weet, dat gij niet weder
zult komen."
Trots deze harde woorden ligt er een schijn
naar de Doopsgezinde gemeente te Noordeinde
van Gr aft.
Den 8 Januari a. s. hoopt de gymnastiek—
vereeniging //Bato" te Rijp, haar 121/3jarig
bestaan met eene openbare bijeenkomst te vieren.
De ring Scharwoude die reeds twee
vacante gemeenten (Koedijk en zuid-Scharwoude)
in zijn ressort te bedienen heeft, is bovendien,
op grond van art. 24 van het syn. reglement
op de vacatures, door bet classicaal bestuur van
Alkmaar belast met de vervulling der predik
beurten in drie vacante gemeenten (Petten,
Eenigenburg en Kolhorn) van den ring Zijpe
en van twee vacante gemeenten (Burg en Oude
Schild) van den ring Burg op Tessel.
De ïing Scharwoude acht zich daardoor te
veel bezwaard, en heeft tot het classicaal bestuur
van Alkmaar het verzoek gericht, van de
verplichting tot het vervullen der predikbeurten
in minstens een paar gemeenten, niet tot zijn
ressort behooreude, te worden ontslagen.
In Het Huisgezin wordt de volgende
vroolijke geschiedenis medegedeeld, om aan te
toonen, dat de heeren Amsterdamsche lotenhan-
delaars nu en dan ook wel eens gefopt worden.
van goedheid in de oude blauwe oogen, welke
de fijn gevoelende jonge vrouw aanleiding geeft
eensklaps hare armen om den stijfen nek te slaan
en hare jonge, zachte lippen op de dorre wangen
te drukken der oude dame. Daarna loopt zij lachend
heen, als schaamde zij zich hare vrijpostigheid
en vreesde zij, eene terechtwijzing te ontvangen.
Mijnheer von Heglin is aan tafel haar buurman.
Deze mijnheer speelt in zijn omgeving een
rol en is in elk opzicht een tegenstander van
doctor Herrling. Het hindert bem, dat dr. Hcrr-
liog hem in het financiële zoowel als in scherpe
redeneerkunst verre overtreft en dat mevrouw
von Eisenrott den doctor trots zijn burgerlijken
naam als goede partij zoo dikwijls bij zich ziet.
Hij kan het nu tenmaal niet verdragen, dat een
ander iets op hem vooruit heeft, en ieder, die
m politiek of maatschappelijk opzicht een andere
meening is toegedaan dan hij, is in zijne oogen
een ploert. Te weinig in de groote wereld levende,
heeft hij nooit de rechtvaardigheid leeren kennen
van het- audiatur et altera pars
(hoor en wederhoor), en het bewustzijn, met
zijne ruwe, eenzijdige beschouwingen nu eens
hier dan weder daar tegenstand te ontmoeten
en schipbreuk te lijden, maakt hem bitter en
gallig.
Zijn huis is een slavenrijk met een eenig, abso
luut heerschend opperhoofd, in welk rijkje ieder
verplicht is, steeds en alleen te denken aan de
goedkeuring van dit opperhoofd. Mevrouw von
Heglin en hare kinderen zijn zoo/.eer daaraan
gewend, dat zij hot een zeer natuurlijken loop der
dingen vinden, wanneer voor den heer des huizes
een bijzonder gerecht op de tafel komt, of wan
neer hij voor den dwang der burgerlijke beleefd
heid, waaraan bij zich in de huizen der andere
menschen moet onderwerpen, in zijn eigen huis
zich schadeloos stelt, door met zijne huisgenooten
op een korten, norschen toon to spreken of hen
in het geheel geen antwoord waardig te keuren.
Wanneer het op waaiheid berust, dat elk gevolg
zijne rechtvaardiging in zich sluit, dan is het
egoïsme van mijnheer von Heglin volkomen ge
rechtvaardigd, want „de papa1* wordt door de
zijnen als een soort hooger wezen beschouwd.
In tegenwoordigheid van anderen geeft hij zich
gaarne over aan het jachtmaken op geestigheden
en het debiteeren van flauwe aardigheden, en hij
ziet er dan ook volstrekt Diets in, om zich zei
ven, zijne familie, zijne havo en goed tot mikpunt
er van te maken. Zoo klopt hij somtijds zijn
vrouw op haar scheven schouder en zegt dan op
erg jovialen toon „Houdt uw roer recht, oudje
Of hij spreekt van zijn landhuishoudkundige be
vindingen op een bedroetde, vernederende wijze,
wanneer de weersgesteldheid ongunstig was, en
past dan de bijbelspreuk van de leliën des velds
op zich zeiven toe„Ziet Heglin op het veld,
bij zaait niet, hij oogst niet, hij verzamelt niet
in de schuren, en onze homelscbe vader voedt
hem toch." Werpt men hem dan voor de voeton,
dat de schattingscommissie hem toch laatst met
Op een mooien morgen in de maand Mei
bracht de post aan negen rijksambtena-
r e n, die op hetzelfde kantoor werkten, ieder
een gewichtigen, zwaren brief, geheimzinnig
gelakt en gezegeld.
Bij opening bleek het een brief te zijn
waarbij de firma Rothhut, te Amsterdam, een Det
gesteendrukt stuk toezond in den vorm van een
effect, dat een combinatie van loten bevatte,
waarvan het origineel te Amsterdam bleef be
rustten, oin den heeren alle moeite te besparen,
werd in het begeleidend epistel gezegd, dat
niet—terugzending zou beschouwd worden als
toestemming in de betaling.
Wilde men, na de hemelhoog opgeschroefde
aanbeveling, de zaakjes toch terugzenden, dan
waren daarvoor, heel galant, bij ieder stuk een
paar postzegels gevoegd.
De heeren wilden van Rothhut's zegeningen
niets weten en verstonden uitstekend de kracht
der coöperatie.
Zij voegden de negen Glückszettel met won
derbare eenstemmigheid tot een pakket samen.
Dit werd franco geretourneerd ad 10 ceit, met
een briefje er bij, waarop aan de firma Rothhut
kennis gegeven werd, dat men van den Schwindel
niets wilde weten. Yerder meldde men, dat van
zijn belasting nog een klasse verhoogd heeft, dan
antwoordt hij schouderophalend: „lieve hemel,
mijne gebouwen hebben immers een zekere oud
heidkundige waarde."
Tegenover andere vrouwen daarentegen boudt
mijnheer von Heglin er intusschen bijzonder van,
den beminnenswaardigen losbol uit te hangen,
waarbij hij dan tweo grondstelliugen volgtde
gehuwde onuoozele gezichtjes allerlei in het oor
te fluisteren, de ongehuwden te vermaken met
kleine grappen en kunststukjes, die hem nog zijn
bijgebleven uit den tijd toen hij zat in de derde
klasse van hut gymnasium.
Daar Alice tot do gehuwde dames behoorde
en hij meende de conclusie te mogen trekken,
dat de zeden eener vreemde vrouw van onbekende
afkomst bepaald van een twijfelachtig en door
zichtig gehalte moesten zijn, zoo aarzelde hij
niet, haar op een serie vau zijne dubbelzinnigste
anecdoten te vergasten. Tevens liet hij overal
zijn oog ronddwalen en roept hij mijnheer van
Eisenrott over tafel toe: „Mijn vrouw geen kaas,
lieve viiend, zij bedankt. Niet waar, Emilie, gij
bedankt?" En zich tot zijne buurvrouw wendende
voegt hij er halfluid en lachend aan too „mijn
vrouw krijgt namelijk thuis slechts de korst van
de kaas zij kent ze niet anders en weet niet,
hoe goede kaas smaakt. Ik zorg er daarom vooral
voor, dat zij ze niet kennen leert."
Alice vindt dit soort van onderhoud verre van
aangeuaam. Een geestig woord en scherpe zet
amuseeren haar eu prikkelen haar tot slagvaardig
heid, maar scherts en kout van zulk allooi
beleedigt haar, en daar zij niet gewend is, hare
meening lang verborgen te houden, troe't zij
haren hersenloozen tafelbuur zoo ongemakkelijk,
dat deze voor een oogenblik niet weet hoe hij
het heeft en met een beschaamd gezicht de
oogen neerslaat.
Die nederlaag is voor hem te gevoeliger
omdat bij bemerkt, dat Herrling er oog- en
oorgetuige van is geweest. Deze, die aan de
andere zijde der jonge vrouw zit, buigt zich naar
haar oor en fluistert baar toe „gij hebt u daar
een vijand gemaakt."
„Wat hindert dat? Een meer of minder, komt
er ook niet op aan," antwoordt zij schouderop
halende en kijkt naar het andere einde der
tafel, waar Tina in een levendig gosprek zit met
Wesberg. „Geen wonder," denkt Alice, „hij
moet haar wel bevallen, en zij is oen lief
hartelijk ding." Daar ziet Wesberg eensklaps op,
met eeD doffeo, matten blik, als ging hem het
geheele gesprek van het lieve meisje niets aan.
„Wat deert u roept Hans in dit oogenblik
zijn vrouw dwars over tafel toe. „Gij wordt daar
op eens zoo rood als een kalkoensche haan."
Maar niemand let er op, want de heeren heb
ben een politiek onderwerp te pakken dat Heglin,
zich schadeloos willende stellen voor de onder
gane bestraffing, heett opgeworpen en waarover
de hoofden al spoedig warm zijn geworden.
1