Uit en voor de Pers.
Men deelt mede
Eenige muziek— en znngliefhebbera in het
dorp B. in Noord-Brabant wenschten een welda
digheids-concert te geren ten beboete hnnner
behoeftige dorpsgenooten. De pastoor verzette
zich daartegen. Niet omdat hij de behoefte
ontkende, maar met de bewering, dat armen
uiet mochten onderstennd worden door m n z i e k
en zang!
Het prijselijke plan werd opgegeven, ten
nadecle der armen.
De onderwijzer L. te Lottnm, die zijne
nieuwe betrekking te Sevenum ging aanvaarden,
is onder weg daarheen door de k o u d e be
vangen en bezweken. Men vond zijn
lijk.
Historisch! Een man gaat op een
dorp in Limburg zijn kind aangeven. De regis
ters 7an den burgelijken stand zijn op het stadhuis
niet aaawezig. Dc man keert onverrichterzake
huiswaarts en wordt na eenige weken terugge
roepen. De burgemeester vraagt, wanneer het
kind geboren is De vader verklaart leuk, dit
niet meer te weten. Hij wist wel dat dien nacht
bij hem de beek dichtgevroren was.
(Tijd).
De heer J. Th. Sippens te Oosterend is
in het bezit van een zilveren lepel, als
eene herinnering aan den winter van 1740,
bekend om zijne strengheid.
In fraai letterschrilt is daarop het volgende
rijmpje gegraveerd:
„Van Stavoren over zee
Reed Bijsitr. Sippeos met paard en
slee
In één uur en vijftien meniijten,
Tot op de barre Eukhuizer kliijten
Daar hij heeft dees lepel gekocht
En zijn Froulief thuis gebrogt
Den 26en Febr. 1740."
De 75—jarige alleen wonende weduwe v.
d. B., wonende op eene boveukamer op het
Dak, te Vlissingen, had j.1. Woensdagavond
het ongeluk b ij het uitblazen eener
petroleumlamp, dat deze vlam vatte en
hare kleederen aanstak, waardoor zij vreeselijke
brandwonden bekwam. De benedenbewoners,
familie van haar, hadden Tiaar hulpgeroep niet
gehoord. Zij bespeurden het onheil eeist, toen
het water door de reten liep, welk water de
ongelukkige gebruikt had om de vlammen te
blusschen. De vrouw is aan de bekomen ver
wondingen, na een smartelijk lijden overleden.
Uit Tietjerk wordt gemeld
Dat de strenge koude van dezen ouderwet-
schen winter de bedelarij buitensporig in de
hand werkt, is te begrijpen. Als een voorbeeld
in hoe erge mate dit kwaad tegenwoordig
heersebt, diene, dat een landbouwer te Suameer
op één dag fan zijne deur aan 240 bedelaars ieder
een liter kleine boonen liet uitreiken. Zijn
voorraad was toen uitgeput, maar het aantal
aanvragers nog bij lange niet. 240 bedelaars
op één dag bij één persoon, aan de deur om
een gift vragende.
Het stoomscheepje de Burgemees
ter van Vollenhoven, dat Donderdag
met vrij wat beschadigde lading te Vlissingen
binnenkwam, heeft eene alles behalve aangename
reis gehad.
Woensdag middag te drie uren vertrok het
vaartuig van Rotterdam, geladen met stukgoe
deren voor Frankrijk, terwijl bovendien op het
dek een zeven-en-twintigtal koeien, prachtig
lokvee, voor Duinkerken bestemd, eene plaats
had gevonden. Toen het schip in zee kwam,
had het een vrij hevigen N. O. wind te ver
duren, die, gepaard met onstuimige zee, het
water herhaaldelijk over het dek wierp.
De koeien, die onbedekt en slechts op een
weinig stroo stonden, werden telkens door
stortzeeën overdekt, wat, gevoegd bij de vorst,
hen bijna in ijsmassa's veranderde. De gevolgen
bleven niet uit, want, ofschoon de equipage
gedaan had wat zij kon, bleek bij het binnen
komen te Vlissingen dat 3 stuks van het vee
overboord waren geslagen en er 19 gedood
waren. Van de vijf overigen stierf emrgeene
in de sluis, terwijl eene andere koe op sterven
lag. Bthonden kwamen er slechts 3 aan de
wal.
Op dezelfde stoomboot bevond zich ook een
chique Franschiran, die te Rotterdam gearre
steerd was als verdacht zich in zijn vaderland
aan franduleuse handelingen schuldig gemaakt
te hebben. Hij werd onder toezicht van twee
rijksveldwachters naar de Fransche grenzen
geleid. (M. C.)
Uit Assen wordt gemeldt:
Het huis van den burgemeester te Gassel-
temijehoek is Maandag j.1. afgebrand;
zijne twee dochters zijn daarbij omgekomen.
Nader meldt men:
Een postbode gezeten op een postkar, naderde
omstreeks twaalf uien het huis van den burge
meester H. en ontdekte dst daarin brand was.
Zccdia hij het bereikt had, wekte hij de be
woners, die allen in diepen slaap lagen. Doch
het was reeds te laat. De vlammen grepen met
zulk eene felheid om zich heen en namen zoo
spoedig toe, dat niet allen haar geweld meer
konden ontvluchten. Twee dochtertjes van den
heer H., ééne van 14 en de andere van 12
jaren, zijn jammerlijk verbrand eu ook de dienst
bode is zoozeer met brandwonden overdekt, dat
er geen hoop bestaat op behoud van haar leven.
Omtrent de oorzaak van dezen rampzaligen
brand vernemen wij, dat één der huisgenoten
's avonds naar de kerk was gegaan met eene
warme stoof en dat zij die, teruggekeerd, had
weggeborgen in eene kast met kleereu. De
kleeren schijnen te hebben vlamgevat.
Donderdagnacht werden de ouders van
een driejarig kind in het dorp Lutjebroek door
diens luid geschrei gewekt en ontdekten zij met
schrik, dat een rat bezig was aan het ha n[d-
je van het kind te knagen. Ook het
nensje was gedeeltelijk afgeknaagd. De hand
was eenigen tijd daarna zeer gezwollen.
Te Goes vloog Donderdag voormiddag bij
het uitgaan der school met ontzettende kradht
een roofvogel dwars door eene ruit in een
der lokalen der openbare school C. Na op
dezelfde wijze te vergeefs een goed heenkomen
gezocht te hebben, viel hij bedwelmd neder.
Bij nadere beschouwing bleek de vogel een
torenvalk te zijn.
(G. Grt.)
Te Goes is eene zeer bejaarde ongehuwde
vrouw van koude en gebrek omgeko
men. Toen de familie, na de overledene de
laatst eer bewezen te hebben, haar woning
inventariseerde werd ergens verstopt een sommetje
van ruim zeshonderd gulden ontdekt.
Het gevaar om brandende houts
kolen des nachts in een slaapvertrek te hou
den heeft te Kaatsheuvel een slachtoffer gemaakt
in de woning van J. v. G. Men vond 's morgens
in de slaapkamer de vrouw op het bed retds
overleden en den man in bewusteloozen toestand.
De Bond van Nederl. Onderwijzers heeft
in hare laatst gehouden Algemeene Vergadering
eenige punten voor een programma aangenomen,
waarnaar 't hoofdbestuur in 't vervolg in hoofd
zaak zijne handelingen kan inrichten. Die punten
zijn
a. Verbetering van de salarissen der onder
wijzers.
b. Verkrijging van een meer zelfstandige
positie van den onderwijzer in de school in
dien geest, dat de regeling der schoolzaken,
genoemd in art. 21 der wet op 't L. O., plaats
hebbe door 't hoofd der school in overleg met
de onderwijzers.
Verkrijging van eene meer zelfstandige positie
van den onderwijzer in de maatschappij.
e. Verbeteriug van de opleiding tot onder
wijzer.
d. Verkrijging van leerplicht.
e. Verkrijging van pensioen voor onderwij
zersweduwen en weezen.
f. Verder verwijdering uit de Wet op het
L. O. van alles, wat schadelijk is voor den
onderwijzer of het onderwijs, en opneming van
alles, wat voordeelig voor den onderwijzer of
't onderwijs is.
G e 1 r i a ontleent onderstaande winterher-
innering aan eeu brief van «een boer uit
Overijsel". Het blad heeft baar woordelijk over
genomen. Slechts de voornaamste taalfouten er
in verbeterend.
Zoo ook de natuur is veranderlijk; op het
oogenblik 14 Januari is het dooi eu zacht
weer, doch hebben wij eeu strengen vorst beleefd,
dien ik mij niet kan herinneren sinds 1844,
welke tot nog toe veel zijn meester was. Deze
is de eenige winter, dien ik heb opgeteekend.
Den 27 November begon het te vriezen, de
maand December doormet Januari werd het
dooi, en die maand bleef het matig winterweer,
zoodat het ijs bijna was versmolten en een enkel
schip de Zuiderzee passeerde. Dan, met Februari
1845 begon het weer van nieuw en nu zeer
streng, tusschenbeide met sneeuw vergezeld, tot
den 20 Maart. Den 13 en 14 Maart waren de
strengste dagen, en ik zou niet strenger dan
toch niet minder streng dan die van 29 en 30
December van dezen winter willen noemen.
Wie niet noodzakelijk buiten behoefde te zijn,
hield zich onder dak. Hoe dankbaar moet elk
niet zijn die in zulk een tijd aan dekking en
voedsel geen gebrek heeft. Daar het veld door
de sneeuw bedekt was, hadden de wintervogels
het zeer kwaad, eene menigte schoten er het
leven bij in. Ik zelf en anderen hebben gezien
dat de winterkraaien het op elkanders leven
aanlegden. Wanneer er een was die zich niet
best kou redden, dan vielen andere gezamenlijk
op haar aan en wanneer zij haar overwounen
hadden, deelden zij het roof, doch altijd nog
met grooten twist, zoodat er niets was overge
bleven dan de beentjes met de veeren.
Toen er midden Maart nog niets van de
lente te zien was, maakten zich velen bekommerd
om het hooi, hetwelk toen niet zoo ruim was
en met den dag duurder werd. Den 20 Maart
was het Paschen, en de dooi viel tegelijk in.
Een zuidwestenwind gepaard met regen deed
spoedig het ijs bezwijken, en toen hel Mei was,
kon het vee naar het land. Men wikt, maar
God beschikt.
Die winter zal toch niet ons voorland zijn
Van 25 November, als wij ons wel herinneren,
dagteekent de eerste vorst van beteekenis in dezen
winter. Op den winter van 44/45 zijn wij dus,
wat het begin betreft, twee dagen voorwij
hopen niet dat wij het er ook, wat het einde
aangaat, van moeten winnen
De winter begint pas zoo
schrijft eene geachte hand aan bet U. D Niet
voor half Februari kunnen wij staat maken op
eeu doorgaanden dooi.
Uit Enkhuizen wordt gemeld
De seinlichtpaal met balustrade, geplaatst op
den Zuiderleidam bij Enkhuizen, is voor de
verbazende kracht van het ijs bezweken.
De telegraphische verbinding tusschen Enkhuizen
en Medemblik is hersteld. Te Andijk zijn eenige
honderden arbeiders reeds een paar daijen bezig
om de ijsschotsen van paden en wegen te ver
wijderen. Gisteren is de geheele opruiming der
ijsmassa, die het verkeer nog altijd belemmert,
aanbesteed. De ijsgang heeft ook aan onze
marinewerf werk verschaft, daar tal van tonnen
van hare plaatsen zijn weggesleurd. Hierdoor
zal de scheepvaart, is de zee eenmaal open, zeer
bemoeilijkt worden, daar niet elke ondiepte
terstond door eene nieuwe ton zal worden aan
gewezen.
Men meldt uit Tessel
Nooit heeft men hier zooveel ij s in zee
gezien als nu sedert vier dagen het geval is
geweest.
Nergens kan men open water gewaar worden.
De ijsvletten, die dag aan dag door het ijs
trachten te worstelen, doch meermalen met
postzakken overladen zijn, hebben eene buitenge
woon zware taak. Op vele plaatsen kan geene
landing plaats hebben door de hooge ijsheuvels,
die schier ovèral opgestapeld liggen.
De politieke toestand.
In de Kroniek" der Stemmen voor Waar
heid en Vrede bespreekt dr. A. W. Bronsveld
ook den politieken toestand van het oogenblik.
Hij heeft een te hoogen dunk van de gevatheid
der verbonden ultramontanen en anti-revolutio
nairen om zich te kunnen voorstellen, dat zij
met eigen hand de meerderheid zullen verbre
ken waarover zij thans beschikken.
Dat het ministerie haar kennelijk niet mee
valt is te begrijpen, daar niet de helft werd
gezien van 't geen de Stand, heeft voorge
spiegeld en noch in 't moederland, noch in
onze koloniën iets van belang veranderd is.
Alleen staan thans ook de bijzondere scholen
aan de vroeger zoo verachte „staatsruif" en
doen zich de ordegeestelijken, die zich aan 't
onderwijs wijden, te goed aan het voedsel door
den staat verschaft. De mogelijkheid op het
verkrijgen van andere winsten blijft intusschen
nog open. De theologische faculteit onzer
universiteiten is nog te winnen en dr. B. kan
't bijna niet geleoven dat de meerderheid die
kans zal prijs geven.
„Doch aldus vervolgt dr. B. wat
ons is tegengevallen in dit ministerie, is de
weinige zedelijke en godsdienstige invloed dien
het heeft uitgeoefend* op ons volksleven. Heeft
het er iets toe meegewerkt, dat er in ons
leger, op onze vloot aan de Militaire Academie
te Breda, aan het Instituut te Willemsoord,
bij het instructiebataillon, op de pupillenschool
op het opleidingschip, en op al de andere
inrichtingen, eenige meerdere eerbied wordt
betoond voor Gods dag, en Gods Woord?"
„Wij verlangen geen staatskerk en geen
staatsgodsdienst, maar 't zou niemand hebben
verwonderd, doch ieder zou 't natuurlijk hebben
gevonden, indien men 't had kunnen bemerken,
dat er te 's Gravenhage prijs wordt gesteld op
de vrees van den hoogen God. Wij hebben
daar niets van bespeurd. Wanneer nu de stof
felijke belangen van ons volk evenmin als de
zedelijke beter zijn behartigd door deze regee
ring dan door een beslist-ongeloovige dan zien
wij geen reden, om eeu ministerie te steunen
dat allerlei concessies aan de ultramotanen
moet doen en zonder de gunst van die gezwo-
vijanden onzer vrijheden en traditien niet leven
kan." De Volkevriend.
Een directeurs-regeering.
De Haagsche correspondent van de Middelb.
Ct. heeft wereldkundig gemaakt, dat aan wijlen
Koning Willem III, alleen dat gedeelte van
de aan Z. M. gerichte stukken werd te zien
gegeven, „wat de directeur nuttig of raadzaam
oordeelde."
Zou nu dan toch de heer Tindal gelijk gehad
hebben, toen hij verzekerde dat zijne Memorie
over 's landsverdediging niet onder Z. M.'s
oogen was gekomen.
Behoort nu niet eens onderzocht te worden
of wij gedurende de laatste maanden van 's ko-
nings ongesteldheid niet feitelijk geregeerd zijn
door den directeur van 's konings kabinet
Onklare toestanden.
Onder dit opschrift lezen wij in de N. Bott. Ct.
van leden, o. m.
„Al liggen de beginselen van de partij die
zich in Friesland noemt „de volkspartij," nog
altijd grootendeels in het duister, zij die als
hare woordvoerders optreden, maken er steeds
minder een geheim van, welke denkbeelden hen
beheerschen. Het is nog dezer dagen gebleken,
toen te Wolvega de heer Van der Zwaag op
trad om den heer Cuperus te bestrijden. Deze
was zijne rede begonnen met een kort woord
van hulde aan den overleden Koning en aan
de jonge Koningin, op wie de voorstanders van
het constitutioneele koningschap hunne hoop
gevestigd hebben. De woordvoerder uit Gorredijk
daarentegen begon met zijnerzijds hulde te
brengen aan het „souvereine" volk en die
hulde te laten volgen door eenen heftigen aan
val op het koningschap.
„Het moet erkend worden, dat de republi
keinen ten onzent in oprechtheid vooruitgaan.
Bij de stembus van 1888 was de heer Mansholt
de eenige candidaat, die een republikeinsch
programma gaf. Zelfs Domela Nieuwenhuis
ofschoon men wel wist dat het koningschap in
hem geen vriend bezat hield in Schoterland
zijne gevoelens op den achtergrond. Maar in de
drie jaar, die sedert verliepen, schijnen de re
publikeinen alle schuchterheid te hebben afge
legd, of wel tot de meening te zijn gekomen
dat men in Nederland het koningschap niet
langer heeft te ontzien. Fortuyn waagde het
te Amsterdam, terwijl de Koning op het sterf
bed lag, zijnen haat tegen het Koningshuis op
de onhebbelijkste wijze te luchtenen ook an
deren beijveren zich het volk in den waan te
brengen, dat het koningschap de verbetering
van maatschappelijke toestanden in den wegstaat.
„Tot volkomen helderheid schijnen echter in
de hoofden der republikeinen de denkbeelden,
die hen beheerschen, niet te zijn gekomen.
Van der Zwaag zeker niet de domste onder
de woordvoerders der „volkspartij" maakt
de tegenstelling: koningschap of souverein
volk. Blijkbaar weet hij niet, dat in België
de volkssouvereiniteit grondslag van het staats
recht is, en dat nochtans ddar met een presi
dent, maar een koning aan het hoofd van het
uitvoerend gezag staat. Noch ook dat in 1813
in de Noordelijke Nederlanden het volk de
hoogste staatsmacht in handen nam, en noch
tans de souveretniteit opdroeg aan Willem I.
Hij noemt eenen constitutioneelen vorst een
onding, eene machine, en vindt het onzinnig
voor zoodanig koningschap zoovele millioen
te verspillen. Niet alleen dus, dat hij schijnt
te meenen dat men den president eener repu
bliek voor niet heeft, maar kennelijk heeft hij
ook nooit ernstig nagedacht over het wezen
en de beteekenis van het constitutioneele
koningschap, noch in 's lands historie nagegaan
hoe deze staatsvorm hier te lande bij een
volk dat van de vroegste tijden at getoond
heeft de vrijheid op prijs te stellen, en dat
meer dan twee eeuwen lang onder de republiek
heeft geleefd zoo diep wortel heeft kunnen
schieten.
„Moet men uit hetgeen er van de woordvoer
ders gehoord wordt, opmaken dat de zooge
naamde Friesche volkspartij is eene republi-
keinsche partij Als dat zoo was, en zoo het
ook waar was, wat men herhaaldelijk zoowel
van antirevolutionaire als van sociaal-democra
tische zijde hoort, dat in Friesland de liberalen
nagenoeg geheel verdrongen zijn door de volks
partij, dan zou men daaruit besluiten moeten,
dat die provincie de bakermat van dien
tak van ons vorstenhuis, die sedert 1747 de
regeering voert voor het koningschap ver
loren is. Wij gelooven echter noch dat de
warme vrienden, die zij steeds in Friesland
gevonden heeft, aan de liberale partij den rug
hebben toegekeerd, noch dat men de volkspartij
beoordeelen mag naar hetgeen men van hen
die zich tot hare woordvoerders opwerpen, no
en dan te hooren krijgt.
„Hoe meer men tot den grond der verschijn
selen, die in Friesland worden waargenomen,
tracht door te dringen, des te vaster vestigt
zich de overtuiging, dat men alleen te doen
heeft met ontevredenen, die naar verandering
van toestanden haken, maar niet weten welken
weg zij daartoe moeten inslaan. Zéé worden
zij gemakkelijk meegesleept door leidslieden
van allerlei slag, maar zonder zich rekenschap
te geven van de beteekenis en de consequentiën
der beginselen, die deze leidslieden verkondigen-
Heden juichen zij Domela Nieuwenhuis toe,
als hij hun gelukkiger levensomstandigheden
voorspiegelt; maar zonder dat zij daarom over
tuigde socialisten zijn. Morgen vindt onder hen
de heer Stoflel een gretig gehoor, als hij hun
spreekt van de heerlijke gevolgen van land
nationalisatie maar zonder dat zij er het rechte