Burgerlijke Stand.
335ste STAATSLOTEHIJ.
het tegendeel.
Men Zal beginnen met een oefening Tan
twee oren per week, en slechts weinige ge
meenten kunnen dan daarvan verschoond blijven.
Dus niets van de oode ideale dienstdoende en
melende schutterij. Maar de werkelijkheid zd lee-
ren dat met die twee-urige oefening spoedig een
halve dag gemoeid is, en ten leste een heele dag
want het zullen dan geen schuttersoefening en
meer zijn, maar in de garnizoensplaatsen en onder
toezicht en leiding van Kader uit het leger, en
dan heelt men niet ineer te doen met dat goed
aardige en welwillende van burgers onder elkaar,
inaar met legerorde en legert ucht.
Ook beslaat de mogelijkheid, dat men ont
dekt, dat die 2 uur per week niet genoeg zijn
en dan zal men de oefeningsuren bij elkaar
voegen en dan die 100 uur in het jaar aaneen
schakelen in tijdruimten en als dat dan ook
onvoldoende blijkt, zal men nog meer doen.
Dat alles is genoeg, om aan te toonen dat een
proefneming van eene volkswapening in een land,
waar het geweer voor een groot deel der bevol
king iets vreemdsoortigs is en waar de zoogenaam
de oefenschool nog nergens is aangevangen,
dat in zulk een land, waar dat alles nieuw
en onbekend is een dergelijke poging voor
eerst niet veel kans van slagen zal hebben.
Spr. komt nu tot de drie punten, die den
hoofdinhoud vormen van de nieuwe legerwet,
tegenwelke punten reeds meermalen bezwaren
bestonden en nog altijd bestaan.
1 sle punt. De jaarlijkse/ie lichting wordt
verhoogd met een niet onaanzienlijk cijfer, ook
wanneer al die manschappen tot volledige oefe
ning zullen worden opgeroepen.
Het is waar, dat nu de lichtingen berusten
op het bevolkingscijfer van 1861. Men kan er
bijvoegen dat na een 30-jarig tijdbestek dit
bevolkingscijfer hoog is gestegen en eene ver
hooging der jaarlijksche lichting dus zeker
evenredig is.
Men moet niet vergeten dat het toch altijd
groote moeielijkheid heeft om op eens na 30
jaar de lichtingen weder op de evenredige
hoogte te brengeu van vóór 30 jaren.
Al is het rekenkunstig waar dat de last niet
grooter wordt, van zulk eene wijziging valt
de druk zwaarder, en is dat ook.
Indien in 1861 was beslist, dat telken jare
of om de vijf jaren de lichtingen evenredig
aan de bevolking zou worden gebracht, dat zou
kunnen. Maar nu zoo in eens één man op de
300 zielen dan is er niets verwonderlijks in,
dat zluk eene vermeerdering eensklaps veel te
zwaar schijnt en ook is
De eisch is niet om nu het cijfer evenredig
met de bevolkiug te brengen, maar drie duizend
man, die tot nu vrij waren, in eens uit hunne
betrekkingen te roepen en dienstplichtig te
maken. Daar zit de knoop; dat cijfer is te hoog.
Spr. herinnert hier aan het Pruisische con
flict, waarbij Bismarck zegevierde, doch wiens
lauweren spr. dezen niet benijdde. Toen draaide
het in werkelijkheid daar te lande om dezelfde
vraag als hier. In '61 wilde men daar niets
anders dan den algemeenen dienstplicht door
voeren naarmate van het bevolkingscijfer. Daar
tegen ontstond toen geducht verzet, hetwelk
alleen door de ijzeren noodzakelijkheid werd
overwonnen en door de bloedige zegepraal niet
meer bespottelijk scheen, doch bij het meest
militaire volk verzet uitlokte.
Het tweede gevaarlijke punt is de verlenging
van den diensttijd van 5 op 8 jaar. Die ver
lenging is tot sprekers leedwezen wel eenigszins
voorbereid door wetten, door de buitengewone
omstandigheden der laatste jaren; wetten, waarbij
eerst de tijd van 5 op 6 jaar en daarna van
5 op 7 jaar werd verlengd, voor sommige lich
tingen althans.
De grootste moeielijkheid wordt gevonden
in administratieve moeielijkheden, waarbij ieder,
die nog daaronder ligt, aan allerlei onderworpen
is, waar hij de vrijheid van keuze voor zijn
leven wil behouden. De administratieve moeie
lijkheden zijn niet zoo gemakkelijk uit den
weg te ruimen. Zij kunnen getemperd worden
als de herhalingsoefeningen zich niet over de
eerste 5 of 6 jaar uitstrekken.
Door de verhooging der jaarlijksche lichtingen
en door verlenging van den diensttijd wil men
het leger brengen op een cijfer, dat kan schenken
een veldleger en die schepping van het veld
leger is het, die bij velen groote bezwaren tegen
dit wetsontwerp geeft.
Het derde punt, waarop de nieuwe wet rust
en waartegen de grootst mogelijke bezwaren
bestaan, is het afschaffen der plaatsvervanging
of persoonlijken dienstplicht.
Spr. is met een Belgisch Senator (Senator Larn-
ming) op dit stuk in één punt van dezelfde mee
ning. oor dien is persoonlijke dienstplicht het
ideaal en die meent dat wij er langs den weg der wet
j toe komen moeten. Spr. ziet daarin evenwel geeu
ideaal en gelooft, dat de wet zich daarmede zoo
weinig mogelijk moet inlaten.
Maar met dien Senator is Spr. het wel eens,
dat de persoonlijke dienstplicht niet is in te
voeren, wanneer die invoering in strijd is met
de volkszeden.
Men moet trachten de volkszeden zoo te
leiden, dat de wet zede is, voor die tot stand
komt. Spr. vindt dat de meeuing van een
staatsman, die begrijpt, dat hij te doen heeft
met levende menschen, met hinderpalen die
wortelen in het maatschappelijk leven, en dat
men dus die hinderpalen behoort te ontzien
zoolang er geen dringende noodzakelijkheid voor
het tegendeel bestaat. En die dringende nood
zakelijkheid is er nog niet. Spr. gelooft dat
men de plaatsvervangine goed kan inrichten
spr. gelooft ook dal onder de vele dingen, om
den persoonlijken dienstplicht bij het volk te
doen doordringen, men moet zorgen, dat het
Nederlandsche leger inderdaad zijn roeping
waardig is, dat de kazerne inderdaad is een
school voor orde, tucht en gehoorzaamheid, die
tot verheffing van het volk kunnen bijdragen
dan zullen de bezwaren slinken.
Want men gaat niet voor zijn genoegen naar
de kazerne, maar men koopt ook niet voor
zijn pleizier een plaatsvervanger. Dat koopeu
is voor velen een zeer drukkende last.
Zoolang het waar is, dal ten opzichte van
dit punt de volkszeden tegen de uitvoering
van zulk een geweldige verandering zich ver
zetten, dan moet men dat doen op de meest aan
nemelijke wijze, en zorgen, dat de persoonlijke
dienstplicht zooveel mogelijk een vrijwillige is
maar niemand gedwongen worde zijn lerensloop
in den war te sturen voor den dienstplicht.
Nu heeft men gezegd, dat in dit stelsel al
die dingen (punten 1, 2 en 3) onmisbaar zijn
en onvoorwaardelijk moeten aangenomen worden.
Maar spr. hoopt dat de toekomst betere dingen
geeft te zien.
Spr. heeft van een der leden der staatscom
missie te kennen gekregen, dat hoewel persoonlijke
dienstplicht voor de vorming van kader nood
zakelijk was, toch ook dat kader zou kunnen
worden verkregen op andere wijze, als men ei
slechts geld genoeg voor over had. Maar dan
is het nu ook niet noodig ertoe over te gaau.
En de twee andere punten kunnen bij in
krimping niet beletten, dat een goed leger
bevorderd en verkregen wordt. En daarop komt
bet aan. Spr. waardeert het dat van militaire
zijde de uitbreiding van het leger wordt
gewenscht eu men er naar streeft ons zooveel
mogelijk gelijk te maken aan een groote
mogendheid doch hij wil voorzichiig zijnen
niet alleen rekening houden met het enthousi
asme van den soldaat, maar ook met de
meening van den burger. Spr. wil niet meedoen
aan het nabootsen van een groote natie; dat
geeft maar wanverhouding. Als morgen een
bouwmeester het in zijn liootd krijgt de Dom
van Kenlen in miniatuur als dorpskerk ua te
bouwen, dan zal hij een kerk krijgen, waarin
geen sterveling zich zal kunnen bewegen. Zoo
ook is het op militair en staatkundig gebied.
De groote burenjin alles na te volgen, is volkomen
een dwaling. Eveumin als meu het geheele staats
bestel naar de gemeente-inrichting kan vormen,
ook het omgekeerde.
Andere volken, andere eischen, en zoovele
punten van verschil, dat de eerste poging zou
blijken een droombeeld te zijn.
Van dien eisch moeten wij afzien en met
hoeveel geestdrift wij ook naar onze buren
moeten zien toch refuseert spr. de gelijke
nis en eisclit voor ons iaud een leger naar
Nederlandsche. behoeften, zeden en eischen.
Na de pauze hervat de heer Dr. Schaepman
zijne rede, met te verklaren, dat het volstrekt geeu
nieuwigheid is, die hij mededeelt, als hij zegt,
dat ten opzichte van verschillende punten de
meeningen over de legerwet tegenover elkander
staan, hier minder scherp, daar scherper, som
tijds elkaar geheel uitsluitende, soms zonder
meer tot elkander te naderen en toch staan
ze niet zoo ver van elkaar.
Iu een zoodanig geval is het altijd, maar
vooral waar het de legerwet geldt, noodig, de
mogelijkheid te onderzotken tot een vergelijk
elkaar te verstaan.
Vordert het sluiten van een vergelijk van een
oi ander der partijen de volstrekte onderwerping,
ja dan neen Hel antwoord hierop vindt spr.
niet twijfelachtig: dan zou alle vergelijk uitge
sloten zijn en het alleen een vraag wezen van
buigen of blijven staan.
Maar als men wil en men van beide zijden
te doen heeft met welgevestigde meeniugen, doch
niet uitsluit het eerbiedigen en begrijpen anderer
meening, dan zijn er twee wegen open tot een
vergelijk
lo. de middenwegvan gezond, kloek eu
verstandig beraad.
2o. of van beide zijden op een of ander punt
eenige toegeeflijkheid, en het sluiten van
een aller belangen eerbiedigend eu aller
rechten handhavend verdrag.
Spr. meent dat het lot zulk een vergelijk
moet komen tusschen Regeering en Kamer en
tusschen de verschillende partijen.
Zulk een vergelijk schijnt mogelijk, omdat
de meeningen schijnbaar geheel elkaar uitsluiten,
doch in werkelijkheid in overeenstemming kun
nen worden gebracht. Spr. sprttkt niet van de
hoofdgedachtehij zon niet gaarne spreken van
verzoening met de volks-wapeningdoch met
de jaarlijksche lichting en den diensttijd acht
spreker wel een vergelijk mogelijk.
Anders is het gesteld met den persoonlijken
dienstplicht. Het heelt den schijn alsof hierin
geen verzoening mogelijk is en toch gelooft
spr. dat er op dit punt niet geheel juist en
onpartijdig wordt geoordeeld.
Spr. zal nitt zeggen op welke wijze, want
men moet eerst zien wat de Commissie van
voorbereiding zal brengen, indien zij namelijk
iets tot stand brengt. Hij gelooft dat op dat
punt van beide zijden te sterk het uiterste
wordt verlangd. Het absolute zeide ook de
Gencstet speelt altijd partenhet spreek
woord die het onderste uit de kan wil hebben,
enz. is ook van waarde in de militaire kwestie.
Terwijl nu de tegenstanders der plaatsver
vanging daarin zren de gruwel ij kste der
gruwelen, zien anderen in het behoud der
plaatsvervanging de k e r n der nationale rechten.
Spr. geioctt dat men bij kalme beschouwing
beide beschouwingen overdreven zal moeteu
verklaren. Hij acht het zonderling dat een volk
onder zoo iets gruwelijks dan een zestigtal
jaren zou hebben kunnen leven.
Men moet elkanders meeningen op andere
wijze dan dour felheid bestrijdenmen moet
elkaar waardeeren eu het heeft hein ge
troffen, dat een liberaal kamerlid, een voorstan
der van persoonlijken dienstplicht, getuigde dat
de plaatsvervanging met de zeden overeenstemt
en daarmede rekeniug moet worden gehouden.
Als nu dergelijke voorstanders zoo redeneeren,
dan is reeds de zedelijke toenadering verkregen,
en daaraan heeft men veel.
Indien men, in stede van met grooten harts
tocht te handelen, kalm, kloek eu bedaard
overleg pleegt en van beide zijden zegtwij
moeten tot een vergelijk komen, dan komt
er ook een vergelijk.
En daarin bestaat de kracht zijner overtuiging,
dat een vergelijk noodzakelijk is, ouidat zonder
dat in Nederland de legerwet niet tot
stand zal komen en die wet moet komen,
want andeis kunnen wij als de Chineezen van
Europa, geen vrede met ons bestaan hebben.
Een vergelijk moet komen spr. zal in kort
de redenen ontwikkelen zijner overtuiging.
Omdat uiet eenvoudige verwerpiug der
legerwet men niets verd r komt dat zou
slechts zijn de verschuiving van de moeielijkheid,
die niets anders dan een voortdurenden eu hefti-
gen strijd zal brengen.
Als het verwerpen gelijk was sar. ook van
de orde, of men hetzelfde daardoor bereikte
als indertijd met het verwerpen van het kanaal
Amsterdam door de Geldersche Valei dat
het plan begraven was en bleef maar ge
kunt vandaag de legerwet begraven onder allerlei
gesteenten en monumenten, morgen staat zij
weder voor u in anderen vorm. Dat is reeds
zoovele malen gebeurd, eu het gaf even zoovele
verslagen ontwerpen. Het ministerie van Lynden
ging heen, maar de legerwet kwam weer.
Bij de grondwetsherziening liet zij zich weder
kijken. Verschuiven, verwerpen, baat alles niets,
want: wij zullen inderdaad toch voor dat vraag
stuk gesteld blijven, omdat de ontwapening,
indien zij komt, dan eerst over die groote
veertien dagen van de Gencstet zal komen, welke
dagen langer dan een menscheiileven duren.
Als men van ontwapening spreekt, dan meent
men, dat de vorsten het met elkaar eens zijn
om zooveel soldaten naar huis te zenden. Doch
dat is niet zoo eenvoudig. Indien men inorgen
in Duitschland aanvangt met de ontwapening,
dan verandert men de organisatie van den Staat,
die met alles en alles samenhangt. Dat is niet
in één dag te doen, daarmede staan in verband
belasting-kwesties en kwestiën van allerlei aard.
Zoolang er bij één der grootmachten één soldaat
meer op papier staat dan bij zijn buurman, is
er van ontwapening geen sprake.
Spr. gelooft met Bismarck, dat de oorlogen niet
meer zoo gemakkelijk zullen gevoerd worden.
Voor dat men nu een aanvallenden oorlog begint,
zal men zich nog wel eens bedenken. Doch meu
weet nooit welk een ondoorgrondelijke gebeur
tenis tot oorlog brengt. Één tariefwijzigiug geelt
oorlog. Er is niet alleen oorlog met geschut,
met kanonnen, maar ook met tarieven, en we
zullen eens zien hoe spoedig de soldaten de
douanen moeten vervangen. Wij hebben ona
dus niet te vleien met de hoop dat in ééu
oogenblik de ontwapening in Europa zal ge
schieden. Spr. zelf heeft dien droom gedroomd
en weet daarom hoe ijdel die is.
Er is nog een reden. Waarom een compromis
noodzakelijk is.
Indien het waar is, dat wij tot de legerwet
moeten komen, dan moet er voor gezorgd wor
den, dat die wet is een nationule wet. Niet
een wet door één partij, of door eene uit hete-
rogeene bestanddeelen gevormde partij maar
alle partijen moeten er toe hebben medegewerkt
en dan z l er ook geen nationaal verzet bestaan.
Dat is volstrekt de eisch en mag niet uit het
oog verleren worden.
Nu moet men, als de meeningen tegenover
elkander staan, in vredestijd, buiten drnk van
buiten, het zoo trachten te maken, dat het
vergelijk iu den lande geen enkele eerlijke,
waarachtige zeden krenkt, en omdat men er
anders niet komen kau, moet dat vergelijk
komen.
Spr. zou twijfelen aan de eerlijkheid en kloek
heid van het Nederlandsche volk, indien de
volksvertegenwoordiging anders dacht dan het
Volk.
De Legerwet zal geen spel tusschen de par
tijen worden. In alle partijen zullen mannen
zijo, die de handen ineenslaan tot verkrijging
van een goede legerwet, die alles eerbiedigt
wat giëerbiedigd moet worden.
Er is nog een reden. De wettenj worden aan
een volk opgelegd, doch er is verschil in dat
°P'eSS?en- i" d0 19 de eeuw heeft men niet
meer te doen met volken, waaraan één souve-
reine wil de wet oplegt, maar met volken, die
de wetten zelveu helpen maken. Welnu, wanneer
men wil dat het volk zelve tot het maken der wet
raelewerkt, dan zorge men er voor dat inderdaad
onze staatkundige inrichting niet worde verkracht,
dan moet inen bij de legerwet zich onthonden
van al wat gelijkt op meerderheids-spel. Meer
derheids—spe! kan soms onvermijdelijk zijn, het
zij zoo, maar mocht het gebeuren, dat een wet
van zoo diepe ingrijping in stede van een band
van eenheid voor het volk, een draak van ver
deeldheid wordt dan zou dat het ellendigste
zijn, wat op het gebied der wetgeving ooit is
afgespeeld.
De wet is ten halve gemaakt als ze iu het
Staatsblad verschijnt het volk moet ze uit
oefenen, naleven, in eere houden. Zoo heeft Ne
derland gezien wat er gebeurt als de meerder
heid een wet maakt en het volk die niet wil.
De schoolwet heeft bewezen, hoe een volk zulk
een wet afmaakt.
Wil men uu hetzelfde spel met de legerwet?
Wil men zich wijs maken, dat het volk zich
aan iedere legerwet zal onderwerpen
Spr. gelooft dit niet en acht, dat ieder Ne
derlander het met hem eens is.
ij kunnen geen legerwet aanvaarden, gelijk
het Pruisische volk dat doen moest, omdat wij
haar niet kunnen rechtvaardigen. Daarom moet er
een vergelijk getroffen wordendaarom moet
men zorgen voor een eenheid van ons vaderland,
en indien die eenheid in het leger moet zijn,
dan moet het leger het volk beschermen tegen
over iedere aanranding, maar hoe zou dat kunnen,
indien er in stede van nationale eenheid, niets
anders was dan dwang?
Met alle kracht die in hem is, zal spr. met
eerbiediging van ieders overtuiging, er naar stre
ven, d»t in Nederland een wet tot stand kon.t ,die,
welke idealen er ook onvervuld blijveu en welke
illusies er ook verstoord worden moeten
toch inderdaad een nationale wet is, die onze
vrijheid in Nederland eerbiedigt, en ons in da
gen van strijd vereenigt.
Met een warm woord betuigde de heer Dr.
Kraakman den spreker dank voor het door
hem gesprokene, en sloot de vergadering, onder
den wensch dat hij nog lang voor het Vader
land mocht gespaard blijven.
Vergadering van den Gemeenteraad van den
Zijpe, gehouden den 3 in Febr. 1891.
Tegenwoordig 9 leden afwezig, de Heeren
Kaan en Zijp.
Na opening door den Voorzitter, worden de
Notulen der vorige vergadering door den Se
cretaris voorgelezen, en daarna zonder op— uf
aanmerking goedgekeurd.
Aan de orde is bet Kohier der Hondenbe
lasting voor 1891, waaruit blijkt, dat er wor
den aangeslagen 151 houden voor 12 en 88
voor tl; het kohier wordt in zijn geheel met
algetneene stemmen aangenomen.
Een reclame H. O. zal in comité worden behan
deld. Bij de gewone rondvraag vestigt de Heer
Van Beusekom er de aandacht op, dat aan liet
Zand, eukele doode hoornen aan de publieke
wrg staan, en verzoekt hij den voorzitter, dat
deswege aan de Commissie te het Zand, zal
worden verzocht dezelve door levende te doen
vervangen. l>e voorzitter beloofde dat aan zijn
verzoen gevolg gegeven zal worden.
Op een vraag van den Heer Nobel of er
geen adres van de Heeren Waller, Kaan en
Breebaart, bij den raad is ingekonieD, antwoordt
de voorzitter bevestigend, en wordt besloten
dat het in de volgende vergadering zal worden
behandeld.
Hierna niets meer aan dc erde zijnde, sloot
de voorzitter de vergadering.
Getrokken I' r ij en.
6de Klasse. Trekking van 3 Febr
Prijs van f 15000: No. 840
1000: 4198 8219
400: 8108
200: 12179 13357 14159 15483
18705 20510
100: 4339 6425 7521 11266
11329 11767 12247 12692
14447 14925 16015 17905
19852
Gemeente Behagen.
Ingeschreven van 31 Jan. 3 Febr. 1391
GeborenJannetje, d. v, Fn-derik Noë en
Bijtje, Kossen. Wilhelmina, dochter van L»onard
Johan Roggeveen en Dieuwertje Francig.
Ondertrouwd, Getrouwd cn OverledenGeene.
Gemeente Zij pe.
Ingeschreven van 23 30 Januari 1891
Geboren Christin», d. v Willen Koojjn an cn
Catharma Konmg. Jan, z. T. Hendrikug de Vries
en Aagje Heddes.
Ondertrouwd en Getrouwd Geene.
Overleden Pieter, 1 j. 6 m. z. v. Klaag Doorn
en Maarlje Slruijf. Maria Baart, 60 j. w. d. van
Stendert de Wit. Jacob Sclirieken, 64 j. Echtgen.
van Antje Zeeman.
Gemeente Sint Maarten.
Ingeschreven van van 1 31 Januari 1191.
Geboren 29 Januari. Tobiag. toon van Willem
Koordes en Trijntje Dissel, 31 dito. Heertje, z. v.
Rejjer Lodder en van Antje Eriks.
Ondertrouwd, Get?ouwd en Ovtrieden Geene
Gem. Broek op I>an^e<IUk.
Ingeschreven van 1 31 Januari 1891.
Be rallenHiltje Nooij, geb. de Ruiter. D. W.
ten Bruggencate, geb. Bak Z. T. v. d. Molen,
geb. Wielings D.
Ondertrouwd: Aagjen Blom, 23 jr. cn Jaapje
Kruk, 24 jr. Oom. Bak wedu. van Antje de
Graaf, 67 jr. en Trijntje Ilak, wed. van Jan
Smit, 68 jr.
Gehuwd en Overleden: Geene.
Gpineonte W ieringorwaard.
Ingeschreven van 1 tot 31 Januari 1891.
GeborenHendrik, z. v. Gerrit Kistemakor
en Cornelia FranseD. Pieter Amhonie, z. v. Jacob
Mooij en Anna Dekker.
Ondertrouwd Pieter Gljjnis, j.m., oud 39 jr.,
en Trijntje Stijntje Keetman, wtduwo van Johan-
nes Schoenmaker, oud 31 jr.
GetrouwdGeene.
Overleden Een levenloos aangegeven kind van
Klaag Kuiter en Neeltje Breed. Coruelia Smit,
oud 32 jaar, echtgenoote van Pieter Hoefnagel.
Aafje Vader, oud 77 jaar, weduwe van Jochem
Blaauboer.
Gemeente Bfiarsiiigciliorn.
Ingeschreven van 1 31 Januari 1891.
Geboren Gerrit, z. v. Dirk Kuiper en Maartje
Hoornsman. Aairju, d. v. Jan de Boer en Antje
Jonker Dirkje Wilhelmina d. v, Jacob Keuning
en Cornelia Kruithof! Cornelis, z. v. Aiie de
Waard en Antje Broersma. Pietei, z. v. Pieter-,
Zwakman en Dieuwertje Appel.
Onderttouwd Pieter Visser cn Grietjo Groot.
Hendrik Kaper en Aaltje Arends. Maarten Kleeft
en Maartje Zander.
Getrouwd: Pieter Visser en Grietje Groot.
Hendrik Kaper en Aaltje Arends.
Overleden Pieter Pool, 94 j. echtgenoot van
Aagje Kaper.
Loop der bevolking in 1890.
AI. V. T.
Bevolking op 1 Jan. 1890, 1138 1181 2319.
AI. V. T.
Geboren: 27 31 58.
Gevestigd: 73 85 158.
100 11G 216.
Overleden: 22 19 41.
Vertrokken 101 99 200.
123 118 241.
Aldus verminderd met
23
25.
Bevolking op 1 Jan. 1891, 1115 1179 2294.
Voltrokken huwelijken 23.
Gem. lieer IliigownaEd,
Ingeschreven van 1 31 Januari 1891.
Geboren Aaltje, d. v. J. Stam en J. de Beurs.
Petrus, z. v. K. Brouwer en M. Wester. Anna,
d. v. A. Commandeur en G. Boots. Elisabetb,
d. v. P. Jongkind en T Schipper. Guurtje, d. v.
J. Bos rn A. Buren. Jan, z. v. A de Boer en
T. Groot. Maria. Catharina, d. v. A. Polaod en
A. Kruijer. Maria Aüda, d. v. J. Zijp en T.
Koning. Jacob z. v. D. Stapel eu T. de Beurs.
Willem, z. v. T: van Loenen eu G. Schuit. J; coba,
d. v. D. de Bosr en M. Haringhuizen. Gt-rritje,
d. v. E. de Haan en A. Bui.
Ondertrouwd: Jan Urseui, wedn. van J. Bos,
48 jr. en Jannetje de Joeg. 45 jr. Klaas Oukes,
27 jr. en Jocoba Borst 24 jr.
GehuwdJacob Zijp en Maartje Groot. Hen
drik Pluister en Aaltje Hemke. Jan Urseni en
Jannetje de Jong.
Overleden Cornelia Schilder, 14 jr. Neeltje
Zeeman, echtg. van J. Oudes, 28 jr. Sipje Kroon,
69 jr. echtg. van J. de Boer. Trijntje de Boer,
2 jr. Jantje Bakker, wed. van C. Chattillon 77
jr. Een levenloos aangegeven kind van J. van
Schagen en M. v. d. Meij.
Marktberichten.
Hoorn 31 Januari 1891. Aangevoerd
H. L. Rogge
9 Tarwe
17 Garat
9 Haver f
Witte Erwten f
i Groene
1 Grauwe
Vale
7,50 a 9.—
4.75 a 6
3.75 a 4.50
11 50 a 13.-
11.50 a 14.—
16.- a 18.—
15.- a 17—