Burgerlijke Stand. 335ste STAATSLOTEHIJ. het tegendeel. Men Zal beginnen met een oefening Tan twee oren per week, en slechts weinige ge meenten kunnen dan daarvan verschoond blijven. Dus niets van de oode ideale dienstdoende en melende schutterij. Maar de werkelijkheid zd lee- ren dat met die twee-urige oefening spoedig een halve dag gemoeid is, en ten leste een heele dag want het zullen dan geen schuttersoefening en meer zijn, maar in de garnizoensplaatsen en onder toezicht en leiding van Kader uit het leger, en dan heelt men niet ineer te doen met dat goed aardige en welwillende van burgers onder elkaar, inaar met legerorde en legert ucht. Ook beslaat de mogelijkheid, dat men ont dekt, dat die 2 uur per week niet genoeg zijn en dan zal men de oefeningsuren bij elkaar voegen en dan die 100 uur in het jaar aaneen schakelen in tijdruimten en als dat dan ook onvoldoende blijkt, zal men nog meer doen. Dat alles is genoeg, om aan te toonen dat een proefneming van eene volkswapening in een land, waar het geweer voor een groot deel der bevol king iets vreemdsoortigs is en waar de zoogenaam de oefenschool nog nergens is aangevangen, dat in zulk een land, waar dat alles nieuw en onbekend is een dergelijke poging voor eerst niet veel kans van slagen zal hebben. Spr. komt nu tot de drie punten, die den hoofdinhoud vormen van de nieuwe legerwet, tegenwelke punten reeds meermalen bezwaren bestonden en nog altijd bestaan. 1 sle punt. De jaarlijkse/ie lichting wordt verhoogd met een niet onaanzienlijk cijfer, ook wanneer al die manschappen tot volledige oefe ning zullen worden opgeroepen. Het is waar, dat nu de lichtingen berusten op het bevolkingscijfer van 1861. Men kan er bijvoegen dat na een 30-jarig tijdbestek dit bevolkingscijfer hoog is gestegen en eene ver hooging der jaarlijksche lichting dus zeker evenredig is. Men moet niet vergeten dat het toch altijd groote moeielijkheid heeft om op eens na 30 jaar de lichtingen weder op de evenredige hoogte te brengeu van vóór 30 jaren. Al is het rekenkunstig waar dat de last niet grooter wordt, van zulk eene wijziging valt de druk zwaarder, en is dat ook. Indien in 1861 was beslist, dat telken jare of om de vijf jaren de lichtingen evenredig aan de bevolking zou worden gebracht, dat zou kunnen. Maar nu zoo in eens één man op de 300 zielen dan is er niets verwonderlijks in, dat zluk eene vermeerdering eensklaps veel te zwaar schijnt en ook is De eisch is niet om nu het cijfer evenredig met de bevolkiug te brengen, maar drie duizend man, die tot nu vrij waren, in eens uit hunne betrekkingen te roepen en dienstplichtig te maken. Daar zit de knoop; dat cijfer is te hoog. Spr. herinnert hier aan het Pruisische con flict, waarbij Bismarck zegevierde, doch wiens lauweren spr. dezen niet benijdde. Toen draaide het in werkelijkheid daar te lande om dezelfde vraag als hier. In '61 wilde men daar niets anders dan den algemeenen dienstplicht door voeren naarmate van het bevolkingscijfer. Daar tegen ontstond toen geducht verzet, hetwelk alleen door de ijzeren noodzakelijkheid werd overwonnen en door de bloedige zegepraal niet meer bespottelijk scheen, doch bij het meest militaire volk verzet uitlokte. Het tweede gevaarlijke punt is de verlenging van den diensttijd van 5 op 8 jaar. Die ver lenging is tot sprekers leedwezen wel eenigszins voorbereid door wetten, door de buitengewone omstandigheden der laatste jaren; wetten, waarbij eerst de tijd van 5 op 6 jaar en daarna van 5 op 7 jaar werd verlengd, voor sommige lich tingen althans. De grootste moeielijkheid wordt gevonden in administratieve moeielijkheden, waarbij ieder, die nog daaronder ligt, aan allerlei onderworpen is, waar hij de vrijheid van keuze voor zijn leven wil behouden. De administratieve moeie lijkheden zijn niet zoo gemakkelijk uit den weg te ruimen. Zij kunnen getemperd worden als de herhalingsoefeningen zich niet over de eerste 5 of 6 jaar uitstrekken. Door de verhooging der jaarlijksche lichtingen en door verlenging van den diensttijd wil men het leger brengen op een cijfer, dat kan schenken een veldleger en die schepping van het veld leger is het, die bij velen groote bezwaren tegen dit wetsontwerp geeft. Het derde punt, waarop de nieuwe wet rust en waartegen de grootst mogelijke bezwaren bestaan, is het afschaffen der plaatsvervanging of persoonlijken dienstplicht. Spr. is met een Belgisch Senator (Senator Larn- ming) op dit stuk in één punt van dezelfde mee ning. oor dien is persoonlijke dienstplicht het ideaal en die meent dat wij er langs den weg der wet j toe komen moeten. Spr. ziet daarin evenwel geeu ideaal en gelooft, dat de wet zich daarmede zoo weinig mogelijk moet inlaten. Maar met dien Senator is Spr. het wel eens, dat de persoonlijke dienstplicht niet is in te voeren, wanneer die invoering in strijd is met de volkszeden. Men moet trachten de volkszeden zoo te leiden, dat de wet zede is, voor die tot stand komt. Spr. vindt dat de meeuing van een staatsman, die begrijpt, dat hij te doen heeft met levende menschen, met hinderpalen die wortelen in het maatschappelijk leven, en dat men dus die hinderpalen behoort te ontzien zoolang er geen dringende noodzakelijkheid voor het tegendeel bestaat. En die dringende nood zakelijkheid is er nog niet. Spr. gelooft dat men de plaatsvervangine goed kan inrichten spr. gelooft ook dal onder de vele dingen, om den persoonlijken dienstplicht bij het volk te doen doordringen, men moet zorgen, dat het Nederlandsche leger inderdaad zijn roeping waardig is, dat de kazerne inderdaad is een school voor orde, tucht en gehoorzaamheid, die tot verheffing van het volk kunnen bijdragen dan zullen de bezwaren slinken. Want men gaat niet voor zijn genoegen naar de kazerne, maar men koopt ook niet voor zijn pleizier een plaatsvervanger. Dat koopeu is voor velen een zeer drukkende last. Zoolang het waar is, dal ten opzichte van dit punt de volkszeden tegen de uitvoering van zulk een geweldige verandering zich ver zetten, dan moet men dat doen op de meest aan nemelijke wijze, en zorgen, dat de persoonlijke dienstplicht zooveel mogelijk een vrijwillige is maar niemand gedwongen worde zijn lerensloop in den war te sturen voor den dienstplicht. Nu heeft men gezegd, dat in dit stelsel al die dingen (punten 1, 2 en 3) onmisbaar zijn en onvoorwaardelijk moeten aangenomen worden. Maar spr. hoopt dat de toekomst betere dingen geeft te zien. Spr. heeft van een der leden der staatscom missie te kennen gekregen, dat hoewel persoonlijke dienstplicht voor de vorming van kader nood zakelijk was, toch ook dat kader zou kunnen worden verkregen op andere wijze, als men ei slechts geld genoeg voor over had. Maar dan is het nu ook niet noodig ertoe over te gaau. En de twee andere punten kunnen bij in krimping niet beletten, dat een goed leger bevorderd en verkregen wordt. En daarop komt bet aan. Spr. waardeert het dat van militaire zijde de uitbreiding van het leger wordt gewenscht eu men er naar streeft ons zooveel mogelijk gelijk te maken aan een groote mogendheid doch hij wil voorzichiig zijnen niet alleen rekening houden met het enthousi asme van den soldaat, maar ook met de meening van den burger. Spr. wil niet meedoen aan het nabootsen van een groote natie; dat geeft maar wanverhouding. Als morgen een bouwmeester het in zijn liootd krijgt de Dom van Kenlen in miniatuur als dorpskerk ua te bouwen, dan zal hij een kerk krijgen, waarin geen sterveling zich zal kunnen bewegen. Zoo ook is het op militair en staatkundig gebied. De groote burenjin alles na te volgen, is volkomen een dwaling. Eveumin als meu het geheele staats bestel naar de gemeente-inrichting kan vormen, ook het omgekeerde. Andere volken, andere eischen, en zoovele punten van verschil, dat de eerste poging zou blijken een droombeeld te zijn. Van dien eisch moeten wij afzien en met hoeveel geestdrift wij ook naar onze buren moeten zien toch refuseert spr. de gelijke nis en eisclit voor ons iaud een leger naar Nederlandsche. behoeften, zeden en eischen. Na de pauze hervat de heer Dr. Schaepman zijne rede, met te verklaren, dat het volstrekt geeu nieuwigheid is, die hij mededeelt, als hij zegt, dat ten opzichte van verschillende punten de meeningen over de legerwet tegenover elkander staan, hier minder scherp, daar scherper, som tijds elkaar geheel uitsluitende, soms zonder meer tot elkander te naderen en toch staan ze niet zoo ver van elkaar. Iu een zoodanig geval is het altijd, maar vooral waar het de legerwet geldt, noodig, de mogelijkheid te onderzotken tot een vergelijk elkaar te verstaan. Vordert het sluiten van een vergelijk van een oi ander der partijen de volstrekte onderwerping, ja dan neen Hel antwoord hierop vindt spr. niet twijfelachtig: dan zou alle vergelijk uitge sloten zijn en het alleen een vraag wezen van buigen of blijven staan. Maar als men wil en men van beide zijden te doen heeft met welgevestigde meeniugen, doch niet uitsluit het eerbiedigen en begrijpen anderer meening, dan zijn er twee wegen open tot een vergelijk lo. de middenwegvan gezond, kloek eu verstandig beraad. 2o. of van beide zijden op een of ander punt eenige toegeeflijkheid, en het sluiten van een aller belangen eerbiedigend eu aller rechten handhavend verdrag. Spr. meent dat het lot zulk een vergelijk moet komen tusschen Regeering en Kamer en tusschen de verschillende partijen. Zulk een vergelijk schijnt mogelijk, omdat de meeningen schijnbaar geheel elkaar uitsluiten, doch in werkelijkheid in overeenstemming kun nen worden gebracht. Spr. sprttkt niet van de hoofdgedachtehij zon niet gaarne spreken van verzoening met de volks-wapeningdoch met de jaarlijksche lichting en den diensttijd acht spreker wel een vergelijk mogelijk. Anders is het gesteld met den persoonlijken dienstplicht. Het heelt den schijn alsof hierin geen verzoening mogelijk is en toch gelooft spr. dat er op dit punt niet geheel juist en onpartijdig wordt geoordeeld. Spr. zal nitt zeggen op welke wijze, want men moet eerst zien wat de Commissie van voorbereiding zal brengen, indien zij namelijk iets tot stand brengt. Hij gelooft dat op dat punt van beide zijden te sterk het uiterste wordt verlangd. Het absolute zeide ook de Gencstet speelt altijd partenhet spreek woord die het onderste uit de kan wil hebben, enz. is ook van waarde in de militaire kwestie. Terwijl nu de tegenstanders der plaatsver vanging daarin zren de gruwel ij kste der gruwelen, zien anderen in het behoud der plaatsvervanging de k e r n der nationale rechten. Spr. geioctt dat men bij kalme beschouwing beide beschouwingen overdreven zal moeteu verklaren. Hij acht het zonderling dat een volk onder zoo iets gruwelijks dan een zestigtal jaren zou hebben kunnen leven. Men moet elkanders meeningen op andere wijze dan dour felheid bestrijdenmen moet elkaar waardeeren eu het heeft hein ge troffen, dat een liberaal kamerlid, een voorstan der van persoonlijken dienstplicht, getuigde dat de plaatsvervanging met de zeden overeenstemt en daarmede rekeniug moet worden gehouden. Als nu dergelijke voorstanders zoo redeneeren, dan is reeds de zedelijke toenadering verkregen, en daaraan heeft men veel. Indien men, in stede van met grooten harts tocht te handelen, kalm, kloek eu bedaard overleg pleegt en van beide zijden zegtwij moeten tot een vergelijk komen, dan komt er ook een vergelijk. En daarin bestaat de kracht zijner overtuiging, dat een vergelijk noodzakelijk is, ouidat zonder dat in Nederland de legerwet niet tot stand zal komen en die wet moet komen, want andeis kunnen wij als de Chineezen van Europa, geen vrede met ons bestaan hebben. Een vergelijk moet komen spr. zal in kort de redenen ontwikkelen zijner overtuiging. Omdat uiet eenvoudige verwerpiug der legerwet men niets verd r komt dat zou slechts zijn de verschuiving van de moeielijkheid, die niets anders dan een voortdurenden eu hefti- gen strijd zal brengen. Als het verwerpen gelijk was sar. ook van de orde, of men hetzelfde daardoor bereikte als indertijd met het verwerpen van het kanaal Amsterdam door de Geldersche Valei dat het plan begraven was en bleef maar ge kunt vandaag de legerwet begraven onder allerlei gesteenten en monumenten, morgen staat zij weder voor u in anderen vorm. Dat is reeds zoovele malen gebeurd, eu het gaf even zoovele verslagen ontwerpen. Het ministerie van Lynden ging heen, maar de legerwet kwam weer. Bij de grondwetsherziening liet zij zich weder kijken. Verschuiven, verwerpen, baat alles niets, want: wij zullen inderdaad toch voor dat vraag stuk gesteld blijven, omdat de ontwapening, indien zij komt, dan eerst over die groote veertien dagen van de Gencstet zal komen, welke dagen langer dan een menscheiileven duren. Als men van ontwapening spreekt, dan meent men, dat de vorsten het met elkaar eens zijn om zooveel soldaten naar huis te zenden. Doch dat is niet zoo eenvoudig. Indien men inorgen in Duitschland aanvangt met de ontwapening, dan verandert men de organisatie van den Staat, die met alles en alles samenhangt. Dat is niet in één dag te doen, daarmede staan in verband belasting-kwesties en kwestiën van allerlei aard. Zoolang er bij één der grootmachten één soldaat meer op papier staat dan bij zijn buurman, is er van ontwapening geen sprake. Spr. gelooft met Bismarck, dat de oorlogen niet meer zoo gemakkelijk zullen gevoerd worden. Voor dat men nu een aanvallenden oorlog begint, zal men zich nog wel eens bedenken. Doch meu weet nooit welk een ondoorgrondelijke gebeur tenis tot oorlog brengt. Één tariefwijzigiug geelt oorlog. Er is niet alleen oorlog met geschut, met kanonnen, maar ook met tarieven, en we zullen eens zien hoe spoedig de soldaten de douanen moeten vervangen. Wij hebben ona dus niet te vleien met de hoop dat in ééu oogenblik de ontwapening in Europa zal ge schieden. Spr. zelf heeft dien droom gedroomd en weet daarom hoe ijdel die is. Er is nog een reden. Waarom een compromis noodzakelijk is. Indien het waar is, dat wij tot de legerwet moeten komen, dan moet er voor gezorgd wor den, dat die wet is een nationule wet. Niet een wet door één partij, of door eene uit hete- rogeene bestanddeelen gevormde partij maar alle partijen moeten er toe hebben medegewerkt en dan z l er ook geen nationaal verzet bestaan. Dat is volstrekt de eisch en mag niet uit het oog verleren worden. Nu moet men, als de meeningen tegenover elkander staan, in vredestijd, buiten drnk van buiten, het zoo trachten te maken, dat het vergelijk iu den lande geen enkele eerlijke, waarachtige zeden krenkt, en omdat men er anders niet komen kau, moet dat vergelijk komen. Spr. zou twijfelen aan de eerlijkheid en kloek heid van het Nederlandsche volk, indien de volksvertegenwoordiging anders dacht dan het Volk. De Legerwet zal geen spel tusschen de par tijen worden. In alle partijen zullen mannen zijo, die de handen ineenslaan tot verkrijging van een goede legerwet, die alles eerbiedigt wat giëerbiedigd moet worden. Er is nog een reden. De wettenj worden aan een volk opgelegd, doch er is verschil in dat °P'eSS?en- i" d0 19 de eeuw heeft men niet meer te doen met volken, waaraan één souve- reine wil de wet oplegt, maar met volken, die de wetten zelveu helpen maken. Welnu, wanneer men wil dat het volk zelve tot het maken der wet raelewerkt, dan zorge men er voor dat inderdaad onze staatkundige inrichting niet worde verkracht, dan moet inen bij de legerwet zich onthonden van al wat gelijkt op meerderheids-spel. Meer derheids—spe! kan soms onvermijdelijk zijn, het zij zoo, maar mocht het gebeuren, dat een wet van zoo diepe ingrijping in stede van een band van eenheid voor het volk, een draak van ver deeldheid wordt dan zou dat het ellendigste zijn, wat op het gebied der wetgeving ooit is afgespeeld. De wet is ten halve gemaakt als ze iu het Staatsblad verschijnt het volk moet ze uit oefenen, naleven, in eere houden. Zoo heeft Ne derland gezien wat er gebeurt als de meerder heid een wet maakt en het volk die niet wil. De schoolwet heeft bewezen, hoe een volk zulk een wet afmaakt. Wil men uu hetzelfde spel met de legerwet? Wil men zich wijs maken, dat het volk zich aan iedere legerwet zal onderwerpen Spr. gelooft dit niet en acht, dat ieder Ne derlander het met hem eens is. ij kunnen geen legerwet aanvaarden, gelijk het Pruisische volk dat doen moest, omdat wij haar niet kunnen rechtvaardigen. Daarom moet er een vergelijk getroffen wordendaarom moet men zorgen voor een eenheid van ons vaderland, en indien die eenheid in het leger moet zijn, dan moet het leger het volk beschermen tegen over iedere aanranding, maar hoe zou dat kunnen, indien er in stede van nationale eenheid, niets anders was dan dwang? Met alle kracht die in hem is, zal spr. met eerbiediging van ieders overtuiging, er naar stre ven, d»t in Nederland een wet tot stand kon.t ,die, welke idealen er ook onvervuld blijveu en welke illusies er ook verstoord worden moeten toch inderdaad een nationale wet is, die onze vrijheid in Nederland eerbiedigt, en ons in da gen van strijd vereenigt. Met een warm woord betuigde de heer Dr. Kraakman den spreker dank voor het door hem gesprokene, en sloot de vergadering, onder den wensch dat hij nog lang voor het Vader land mocht gespaard blijven. Vergadering van den Gemeenteraad van den Zijpe, gehouden den 3 in Febr. 1891. Tegenwoordig 9 leden afwezig, de Heeren Kaan en Zijp. Na opening door den Voorzitter, worden de Notulen der vorige vergadering door den Se cretaris voorgelezen, en daarna zonder op— uf aanmerking goedgekeurd. Aan de orde is bet Kohier der Hondenbe lasting voor 1891, waaruit blijkt, dat er wor den aangeslagen 151 houden voor 12 en 88 voor tl; het kohier wordt in zijn geheel met algetneene stemmen aangenomen. Een reclame H. O. zal in comité worden behan deld. Bij de gewone rondvraag vestigt de Heer Van Beusekom er de aandacht op, dat aan liet Zand, eukele doode hoornen aan de publieke wrg staan, en verzoekt hij den voorzitter, dat deswege aan de Commissie te het Zand, zal worden verzocht dezelve door levende te doen vervangen. l>e voorzitter beloofde dat aan zijn verzoen gevolg gegeven zal worden. Op een vraag van den Heer Nobel of er geen adres van de Heeren Waller, Kaan en Breebaart, bij den raad is ingekonieD, antwoordt de voorzitter bevestigend, en wordt besloten dat het in de volgende vergadering zal worden behandeld. Hierna niets meer aan dc erde zijnde, sloot de voorzitter de vergadering. Getrokken I' r ij en. 6de Klasse. Trekking van 3 Febr Prijs van f 15000: No. 840 1000: 4198 8219 400: 8108 200: 12179 13357 14159 15483 18705 20510 100: 4339 6425 7521 11266 11329 11767 12247 12692 14447 14925 16015 17905 19852 Gemeente Behagen. Ingeschreven van 31 Jan. 3 Febr. 1391 GeborenJannetje, d. v, Fn-derik Noë en Bijtje, Kossen. Wilhelmina, dochter van L»onard Johan Roggeveen en Dieuwertje Francig. Ondertrouwd, Getrouwd cn OverledenGeene. Gemeente Zij pe. Ingeschreven van 23 30 Januari 1891 Geboren Christin», d. v Willen Koojjn an cn Catharma Konmg. Jan, z. T. Hendrikug de Vries en Aagje Heddes. Ondertrouwd en Getrouwd Geene. Overleden Pieter, 1 j. 6 m. z. v. Klaag Doorn en Maarlje Slruijf. Maria Baart, 60 j. w. d. van Stendert de Wit. Jacob Sclirieken, 64 j. Echtgen. van Antje Zeeman. Gemeente Sint Maarten. Ingeschreven van van 1 31 Januari 1191. Geboren 29 Januari. Tobiag. toon van Willem Koordes en Trijntje Dissel, 31 dito. Heertje, z. v. Rejjer Lodder en van Antje Eriks. Ondertrouwd, Get?ouwd en Ovtrieden Geene Gem. Broek op I>an^e<IUk. Ingeschreven van 1 31 Januari 1891. Be rallenHiltje Nooij, geb. de Ruiter. D. W. ten Bruggencate, geb. Bak Z. T. v. d. Molen, geb. Wielings D. Ondertrouwd: Aagjen Blom, 23 jr. cn Jaapje Kruk, 24 jr. Oom. Bak wedu. van Antje de Graaf, 67 jr. en Trijntje Ilak, wed. van Jan Smit, 68 jr. Gehuwd en Overleden: Geene. Gpineonte W ieringorwaard. Ingeschreven van 1 tot 31 Januari 1891. GeborenHendrik, z. v. Gerrit Kistemakor en Cornelia FranseD. Pieter Amhonie, z. v. Jacob Mooij en Anna Dekker. Ondertrouwd Pieter Gljjnis, j.m., oud 39 jr., en Trijntje Stijntje Keetman, wtduwo van Johan- nes Schoenmaker, oud 31 jr. GetrouwdGeene. Overleden Een levenloos aangegeven kind van Klaag Kuiter en Neeltje Breed. Coruelia Smit, oud 32 jaar, echtgenoote van Pieter Hoefnagel. Aafje Vader, oud 77 jaar, weduwe van Jochem Blaauboer. Gemeente Bfiarsiiigciliorn. Ingeschreven van 1 31 Januari 1891. Geboren Gerrit, z. v. Dirk Kuiper en Maartje Hoornsman. Aairju, d. v. Jan de Boer en Antje Jonker Dirkje Wilhelmina d. v, Jacob Keuning en Cornelia Kruithof! Cornelis, z. v. Aiie de Waard en Antje Broersma. Pietei, z. v. Pieter-, Zwakman en Dieuwertje Appel. Onderttouwd Pieter Visser cn Grietjo Groot. Hendrik Kaper en Aaltje Arends. Maarten Kleeft en Maartje Zander. Getrouwd: Pieter Visser en Grietje Groot. Hendrik Kaper en Aaltje Arends. Overleden Pieter Pool, 94 j. echtgenoot van Aagje Kaper. Loop der bevolking in 1890. AI. V. T. Bevolking op 1 Jan. 1890, 1138 1181 2319. AI. V. T. Geboren: 27 31 58. Gevestigd: 73 85 158. 100 11G 216. Overleden: 22 19 41. Vertrokken 101 99 200. 123 118 241. Aldus verminderd met 23 25. Bevolking op 1 Jan. 1891, 1115 1179 2294. Voltrokken huwelijken 23. Gem. lieer IliigownaEd, Ingeschreven van 1 31 Januari 1891. Geboren Aaltje, d. v. J. Stam en J. de Beurs. Petrus, z. v. K. Brouwer en M. Wester. Anna, d. v. A. Commandeur en G. Boots. Elisabetb, d. v. P. Jongkind en T Schipper. Guurtje, d. v. J. Bos rn A. Buren. Jan, z. v. A de Boer en T. Groot. Maria. Catharina, d. v. A. Polaod en A. Kruijer. Maria Aüda, d. v. J. Zijp en T. Koning. Jacob z. v. D. Stapel eu T. de Beurs. Willem, z. v. T: van Loenen eu G. Schuit. J; coba, d. v. D. de Bosr en M. Haringhuizen. Gt-rritje, d. v. E. de Haan en A. Bui. Ondertrouwd: Jan Urseui, wedn. van J. Bos, 48 jr. en Jannetje de Joeg. 45 jr. Klaas Oukes, 27 jr. en Jocoba Borst 24 jr. GehuwdJacob Zijp en Maartje Groot. Hen drik Pluister en Aaltje Hemke. Jan Urseni en Jannetje de Jong. Overleden Cornelia Schilder, 14 jr. Neeltje Zeeman, echtg. van J. Oudes, 28 jr. Sipje Kroon, 69 jr. echtg. van J. de Boer. Trijntje de Boer, 2 jr. Jantje Bakker, wed. van C. Chattillon 77 jr. Een levenloos aangegeven kind van J. van Schagen en M. v. d. Meij. Marktberichten. Hoorn 31 Januari 1891. Aangevoerd H. L. Rogge 9 Tarwe 17 Garat 9 Haver f Witte Erwten f i Groene 1 Grauwe Vale 7,50 a 9.— 4.75 a 6 3.75 a 4.50 11 50 a 13.- 11.50 a 14.— 16.- a 18.— 15.- a 17—

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1891 | | pagina 3