Donderdag, 12 Maart 1391. Dl IEII1DI. Uitgever, J. WINKEL. ESureau: §CHAGE]Ï, Laan, 1), 4. Bekendmakingen. Roman van A. VON KLINCKOWSTRöM Alm A Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater- (5 agavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER- TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f8.Franco per poet 8.60. Afzonderlijke nummers 5 Centa. ADVERTENTIËN van 1 tot 8 reeels fO.25; iedere regel meer 5cta Q-roote letters -worden naar plaatsruimte berekend Gemeente Schagen. Zeemilitie. Burgemeester en Wethouders van Schagen breneen nnar aanleiding van art. 150 der Militiewet, ter kennis van de lotingen dezer gemeente, dat zij, die genegen zijn om bij de Zeemilitie te dienen, zich daartoe moeten aanmelden ter Gemeentesecretarie alhier, vóór den len April. a. s. Schngen, 10 Maart 1891. De Burgemeester en Wethouders voornoemd, C. H. BEKLS, de Secretaris, DENIJS. Verslag der Openbare Vergadering der Vrij zinnige Kiesvereeniging, District Alkmaar), te Schagen gehouden op Zondag, 8 Maart l.l., in het Noord-Holl. Koffiehuis. Als spreker trad op de Heer C. V. Gerritsen, lid van den gemeenteraad te Amsterdam. Spr. verklaarde een antwoord te willen geven op de vraag: „Wat is de reden dat geen hervor mingen worden ingevoerd?" Met hervormingen bedoelt spr. staalkundige hervormingen. Vooral wilde spr. de vraag beantwoorden of er her vormingen noodig zijn. Spr. twijlelt er geen oogenblik aan of de meerderheid der ter vergadering aanwezigen zal de noodzakelijkheid daarvan erkennen. Toch acht spr. het niet kwaad die zaken, welke het meest urgent zijn, de revne te laten passeeren, en beoogt daarmede een tweeledig doel 1ste het is goed, op den vooravond der verkiezingen te herinneren aan at hetgeen op afdoening wachtten andere geeft dit gelegenheid met hen, die meenen dat de toestand nog niet 40. VFFRTIENDE HOOFDSTUK. Het roode schrift. „Het is wel niet san te nemen," vervolgde Vesberg zijn aanklacht tegen docter Hcrrling dat een bediende het geheim verklapt zou hebben, daar er een vakkundig verstand voor noodig is om uit zulk een wetsontwerp met de kolommen cijfers, wjjs te werden. Nu gebeurde het, dat mevrouw van Eisenrott op den voormid dag van den zevenentwintigsten Februari in de kamer van haren man kwam en de papieren, welke zakelijk en tabellarisch voorkomen baar op viel, op de schrijftafel zag liggen, doch er evenwel niet genoeg belang in stelde, om met den inhoud er van nader kennis te maken. Spoe dig daarop ontving zij uw bezoek in dezelfde kamer en liet zij u er bijna een half unr in dezelve alleen, terwijl zij zich gereed maakte om uit te gaan. Eiscnrott's schrijftafel trok uw aandschte Gij tradt nader, de op de tafel verspreid liggende papieren aandachtig inspecteerende. Voor u was, de inhoud der bedoelde stukken duidelijk. De ver zoeking, u van den inhoud meester te makeu, was te groot. Gij naamt uw portefeuille en maak ten haastig aanteekeningen. Het potlood weigerde u zijn dienst, gij gieeptnaar Eisenrott's pen en inktkoker, waarbij gij het ongeluk hadt, dat gij in de haast niet bemerktet, een weinig van den rooden inkt te morsen, welken Eisenrott altijd gebruikte, zoodat uw portefeuille aan den beneden bock een groote vlek kreeg. Als ordelievend man noteerde gij den datum van aanteekeniog met rooden inkt. Weinige dagen daarna verscheen het artikel, hetwelk zooveel kwaad bloed zette en Eisenrott onmiddellijk het leven gekost heeft. Het onderzoek werd prijs gegeven, omdat zijn vader de vrees koesterde dat de naam van zijn zoon daarbij op een hatelijke wijze aan de haak gesteld zou kunnen worden. Toevallig had echter de jonge weduwe Eisenrott gisteren gelegenheid, een vluchtigeD blik te slaan in uw portefeuille, de roode vlekke trokken haar aandacht, zij herinnerde zich, dergelijke papieren op baar man's schrijftafel gezien te hebbeD, en wel juist op den zevenentwin- zoo kwaad is, of met hen die meenen dat de tegenwoordige hervormingsgezinden te ver gaan met gedachte te wisselen. Als eene eerste hervorming noemt spr. de Sociale Wet geving. Deze moet op het program de eerste plaats innemen omdat zij betreft de belangen van het grootste en nijverste deel der bevolking waarvan de behartiging tot nn verwaarloosd werd. In alle landen is gebroken met het stelsel van vraag en aanbod en met de meening dat de zwakke standen aan bun lot overgelaten moeten worden. De Staat is niet langer onverschillig omtrent de vraag, waar de welvaart zich ophoopt, en ruimer wint de over tuiging veld dat een billijke verdeeling moet worden ver kregen. De Staat acht zich tegenwoordig geroepen de oecononisch zwakken te beschermen en hen niet over te laten aan het plichtgevoel der sterken of aan de voogdij schap van enkelen, maar rekent het zich ten plicht te zorgen, dat ook zij een billijk aandeel in het voordeel krijgen. Evenmin als het aan de industrie geoorloofd is kinderen heneden 12 jaar aan het werk te zetten, evenmin moet de arbeider een armzalig bestaan hebben, waardoor zijn gezin uiteengerukt wordt en men het proletariaat doet toenemen. Deze zienswijze wordt overal meer en meer gehuldigd en er worden middelen bedacht, om van de regeering voor schriften te verkrijgen tot verbetering van het lot der arbeiders. Alleen in Nederland is de Wetgevende Macht dienaan gaande nog in gebreke gebleven te voldoen ook maar aan den meest dringenden eisch. Spr. heet deze Soc. Wetgeving een uitgebreid veld en noemt de volgende verlangde hervormingen arbeidsraden, scheidsgerechten, toezicht op werkplaatsen, duur van den arbeidstijd, vaststelling minimum arbeidsloon, aandeel der arbeiders in de winst, verzekering tegen ongelukken en jensioen, wijze van uitbetaling der loonen, toepassing der boeten, vakonder» ijs, toezicht op de arbeiderswoningen, toezicht op het beheer der begralenisfondsen, idem op de banken van leening, arbeidsbeurzen, arbiters, vakvereeni- gingen, enz. enz. Op dat alles wordt nog steeds verlangend gewacht. De achterlijkheid van Nederland ten deze, acht spr. zeer duidelijk aan den dag gebracht op het in het vorig jaar te Berlijn gehouden Congres. Tweede hervorming: Onderwijs. Sedert 20 jaar is er gevraagd om de invoering van Leerplicht. Dat is een noodkreet van het arbeidende volk, hetwelk beter dan de wetgever gevoelt, hoe de strijd om het bestaan hem dwingt zich beter toe te rusten, ook tot mededinging met het buitenland. Spr. wijst op het verbazend groot schoolverznim in ons tigsten Februari, den dag, welken gij hudl aange- teokeud, denzelldcn dag opwelken gij door haar ontvangen werd in de kamer van baren man. Uwe aanteekeningen aandachtiger beschouwer de, kwam zij tot de ontdekking dat gij u bij uwe an dere notities bedii nd had van potlood of van zwarten inkt, en toen zij uw portefeuille sloot, zag zij de roode vlek op den band en herin nerde zij zich, dat op den namiddag van deu zesentwintigsten februari Eisenrott in hare tegen woordigheid had gevraagd, wie er aan zijn scbrijr- tafel geweest was en inkt gemorst had. „Uit dit alles blijkt, dat gij u wederrechtelijk kennisname hadt verzekerd van de papieren, welke aan Eiseniott waren toevertrouv d, en toen buiten zijn voorkennis en zonder zijn toestemming de inhoud ervan publiek gemaakt hebt, waardoor gij hem onder verdenking bracht, misbruik van vertrouwen gepleegd eu zich zelvcn schuhtig gemaakt te h bben aan een onwettige en strafbare handeling." Herrling heeft Wegberg gedurende zijn aanklacht koud eu onverschillig in de oogen gezien. „En stel eens, dat het soo ware?" zegt hij, als Wesberg zwijgt. „Heb ik niet in dienst mijner partij gthandeld? Heeft de opschudding, welke het artikel gemaakt heeft, aan het blad niet talrijke nieuwe abonne's gebracht Hebt gij daarvan nadeel gehadt?" „Ja zeker 1" roept "Wesberg driftig uit. „Gij hebt mij een ztdelijk, nimmer weder goed te maken nadeel berokkend, want gij hebt de onberispelijk reinheid van beginselen, welke wij hoog houden, doorliet slijk gebaald. Het beste pogen, het edelst streven, dat, wat ons het reeht geeft, ons de ware vrij-geesten te noemen, hebt gij vernederd tot een carricatuur, want waar geen persoonlijke beweeg redenen bestor.deD, welke u tot die handelwijze leidden, kwam de zucht tot lage sensatie-reclame in het spel." „Onzin Wij zijn geen idealisten, wij zijn prac- tische cosmopolieten, die het voordeel da ir aan nemen, waar zij het vinden. Dat mpest gij als man van zakt-n in de eerste plaats toch begrijpen." „Ik beb nooit gestreefd naar een voordeel ten koste van de achting, welk ik mij zeiven wensch te kunnen toedragen, en denk dat ook nimmer te doen." „Welke zijn dan uwe plannen, als ik vragen mag?" „Ik zal natuurlijk naar baron Lindmar gaan, land, waar 70000 ktndereD, van 7 11 jarigen leeftijd van onderwijs verstoken zijn en waar op de 10000 onder wijzers, die in functie moesten zijn, er 2000 ontbreken. En op welke scholen die ontbreken, zeide spr. behoeft men niet te vragen. In vele gemeenten heerscht voortdurend gebrek aan schoolruimte, en aan ambachtr- of /aar/JoKie-onderwijs wordt weinig of niets gedaan. Hoe schril steekt deze bezuiniging bij het lager onder wijs af bij de geldverspilling, aan den dag gelegd voor de vier universiteiten in ods land, waar wij er aan tv.ee meer dan genoeg hebben. Als spreker over geldverspilling praat, denkt hij onwil lekeurig aan onze defensie, waaraan zooveel schatten worden besteed, dat dit in niet geringe mate onze welvaart belemmert. Thans na 20 millioen per jaar daaraan besteed Ie hebben, komt men met de verklaring dat het leger niet deugt en onvoldoende is. Wij zijn geen militaire staat en zullen het ook nimmer worden. Wat ons land noodig heeft, zegt spr., iseen geoefend volk, om in tijd van nood tot verdediging te kunnen optreden, maar geen leger tot aanval. Met een leger naar Zwitscrseh systeem kunnen we het best doen. Slechts enkele dagen wapenoeieDing en daar naast op school en in het district geregelde oefening. Geen kazernes, maar een staf van instructeurs die het land door trekken en op verschillende plaatsen onderricht in den wapenhandel geven. In Zwitserland kost het leger slechts f 4.50 per hoofd, en in Nederland kost het nu, trots zijn onvoltooidheid nog f 4.70, terwijl ais de aanhangige legerwet mocht worden aangenomen, het zal stijgen tot f 5.per hoofd, en dan hebben we hier toch nog maar slechts een deel der mannelijke bevolking geoefend. Nn is die nieuwe legerwet wel een eisch der vakmannen en is er gelet op veel promotie en het aanzien van den militairen stand, maar op de lasten van het volk wordt minder gelet. En toch zal een leger volgens die nienwe wet evenmin ons ten waarborg kunnen strekken, dat wij niet van daag of morgen geannexeerd worden. Voor een aanval van een klein land behoeven wij niet bevreesd te zijn, en als de groote legers op ons al komen, dan hebben ze ons slechts in te palmen. Geen ernstig man is er, die durft beweren dat wij ooit in staat kunnen zijn het uit te houden tegen een grooteren vijand; dat kan een kinl begrijpen. Spr. vindt dat de thans aanhangige legerwet ouaan- nemenlijk is, zoowel omdat ze door den dienstplicht de jongelieden uit hun werkkring rukt, ais wel door de groote kosten aan de uitvoering er van verhouden. Dat men afschaffing der plaatsvervanging wenscht en niemand meer liet recht wil toekennen voor een zak vol guldens hem de ware toedracht der zaak mededeelen en de nagedachtenis van mijn vriend zuiveren van een blaam, die er nog ten onrechte op rust." „Hebt gij niet bedacht, dut gjj u met die Don- Quichotterie in uw eigen vletsth snijdt, dat gij uw en mijn crediet zeer zult benadcelen, wanneer gij mij plaatst in den toestand van een aange klaagde, waaronder de naam van ons blad zal lijden „Zeker, dat beb ik bedacht. Maar dat zal mij niet beletten mijn plicht te doen." „Fn uw bewijsmaterieel „Mevrouw von Eisenrott's getuigens en uw portefeuille, waarvan bet gerecht wel van u de uitlevering zal eischen." Docter flerrling staat op en nadert langzaam als bij toeval den haard, in welken trots den zonnigen meidag met het oog op den nog vrij kouden avond een vuur brandt. „Wanneer gij u bij Eisonroit's weduwe daar mede onmogelijk wilt maken, raad ik u aan, naar oen ander,minder zelfmoordenaar.s-uchtig mid del te grijpen, want ik geloof niet, dat de vrouw nu na den dood nog zulk een levendige belangstel ling koestert in den naam van baar man, nadat zij bij zijn leven alles in het werk stelde, dien af te liggen, zij het ten mjjne gunste, zij hot ten uwen gunste; dat is mij nooit recht duidelijk gebleken." „Ik verbied u, in mijne tegenwoordigheid op deze wijze over mevrouw von Eisenrott to spre ken 1" „Gij gelooft wellicht, dat zij misschien n alleen hoop heeft gegeven? O mar, ook ik had gegronde aanleiding, mij zeDen eenige kans op bare hand toe te schrijven. Zij heeft ons beide aan bet lijntje gehouden, mijn beste. Wat nu de portefeuille betrelt, dan is er een middel, dus lastige getuige uit do wereld te helpen. De in houd er van heeft wel is waar voor mij groote waarde, maar ik aarzel niet, die op te offeren, wanneer haar bestaan mij gevaarlijk kan worden." Met deze woorden neemt Herrling zijn portefeuil le er werpt die in het haardvuur. „Wat doet gij?" roept Wesberg uit en springt toe om de portefeuille, die dadelijk vlam vat, met den pook te redden. Doch Herrling belet hem zulks, door hem den weg te versperren en hora den pook uit de hand te slaan. Er ontstaat een korte, verbitterde worsteling tusschen de beide mannen. Misschien geldt dit zich vrij te koopen van den dienstplicht, is prijzenswaardig, al keurt spr. het ook af dat de geestelijken toch weder vrijgesteld worden, maar men bedenke dat de afschaffing der plaatsvervanging niet gepaard behoeft te gaan met het brengen van grooter last voor de bevolking. Terloops merkt spr. op dat het beginsel van rechtvaar dige politiek, scheiding van Kerk en Staat, nog geen stap verder is gekomen. Nog steeds acht de geestelijkheid het niet beneden hare waardigheid, een deel der belastingpenningen aan te nemen. Jaarlijks wordt er één millioen meer aan de geestelijkheid uitbetaald dan bij de wet verplicbt is en dan die f 70000, dienende voor de opleiding van kerkelijke leeraren. Dezelfde bevoorrechting der geestelijkheid treft men aan op het belastinggebied: door algeheele vrijstelling of vermindering. Was dit de grootste grief? Neen, de ongelijkmatige druk op de bevolking. Gruwe lijk wordt er omgesprongen met het rechtvaardigheids beginsel. Er is geen belasting die niet drukt op hen, die juist het minst daardoor getroffeu moesten worden. Neem de Personeels belasting. Die kon goed zijn, indien daarbij meer rekening werd gehouden met de draag kracht der belastingschuldigen en in betrachting werd gebracht, dat deze belasting is een verteringsbelasting en geen bedrijfbelasting. Voor de winkeliers is het een recht matige grief, dat de personeele belasting ook dienst doet als eene belasting van het bedrijf. Op de Patentbelasting is al zooveel en door zoovelen afgegeven, dat niemand die meer in bescherming durft nemen. Beeds in 1821 werd bij de Wetgevende Macht be paald, dat de patentbelasting moest worden herzien, en het is nog niet gebeurd. Renteniers, advocaten en geestelijken worden door de patentbelasting vrij gelaten kantoorbedienden, marskramers en scharenslijpers moeten ze wei betalen. Naamlooze Ven nootschappen moeten 2'/j °/'o betalen, doch de geldhandel en de spoorwegmaatschappijen zijn vrij. Van de belasting naar de draagkracht is hier evenmin iets te bespeuren als bij de accijnzen. Per jaar betaalt een gezin met f 500 inkomen p. m. f 59 aan accijns, dat is 11 o/o. Een inkomen van f 1000.— betaalt 5l/a 'lo cn een inkomen van f 5500.maar 1 ü/o. De accijnzen en invoerrechten drukken dus het meest op de kleine inkomens. Dat werkt ook nadeelig op de nijver heid en op den landbonw. Allen weten welke zware con currentie onze landbonw heeft te doorstaan met het buiten land, en alleen voor boter- en kaasbereiding moet een half millioen zoutaccijns betaald worden. Niet minder drukt die belasting op het geslacht. Dat blijkt wel ten duidelijk ste als men nagaat dat men in Engeland het Hollandsih uu minder de portefeuille, welke intusschen lang zaam door het vuur verteerd wordt, dan dat deze strijd een uitbarsting is van de diepe in gewortelde vijandige gezindheid, welke steeds tussehen hen bestaan heeft, niettegenstaand uiter lijk alles goed scheen, i oor hun verschil vau karakter waten zi] reeds van huis uit tegenstanders. In den een verborg zich achter het droge zakelijke een idealist van het zuiverste water, terwijl de ander achter gladde, fraaie vormen het strengstenateralis- me huldigde. Daarbij kwam nog de gemeei schappe lijke genegenheid voor eene vrouw, die het on derdrukte gevoel van weerzin deed stijgon tot bewust geworden afkeer, welke in dit oogenblik tot eene uifbars'ing komt. Wosberg overtreft den ander in lichamelijke kracht, maar Hetrling bezit eene buigzaamheid, welke in zijne tegenwoordige woedende opgewon denheid het gebrek aan kracht bijna vergoed». Het is nog twijfelachtig, wie in dezen zwijgenden, doffen worstelstrijd de bovenhand zal krijeen, als Herrling over den pook, welke tusschen hen op den grond ligt, uitglijdt en achterover tuimelt, den ander in zijnen val medeslepende. Zijne armen laten los, hij blijft op de plaats liggen,terwijl zijne ledematen een paar maal zeuuw- achtig schokken. Wesberg tilt hem op en rilt van ontzetting. Herrling is met het achterhoofd op een der ijzeren punten van den haard gevallen en zwart bloed druppelt langzaam van onder zijn baar, terwijl het lichaam roerloos voorover valt, als Wesberg hem rechtop gezet had. De ander schelt en roept de bewoners van het huis bijeen. Een arts is spoedig gehaald, deze constateert ten ernstige schedelbreuk, maar zijne pogingen, om den gewonde tot bewustzijn te brengen, zijn te vergeefs. De levensorganen ver richten nog slechts werktuigelijk dienst en weinige uren later, terwijl Wesberg zich zelf aan een hem bekend hoog geplaatst rechter overlevert en de toedracht der zaak zonder verschooning overeen komstig de waarheid mededeelt, blaast Herrling zijn laatste adem uit, zonder nog eens de oogen geopend te hobben of tot bewustzijn terug gekeerd te zijn Een gerechtsbeambte begeeft zich onverwijld naar do plaats, om het terrein op te nemen, terwijl Wesberg tegen borg-telling voorloopig Dog op vrije voeten gelaten wordt en naar baron Lindmar rijdt, om dezen mededeeling te doen van do ontdekkingen, welke er met

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1891 | | pagina 1