2. de accjjns op zeep, mede omdat zij
den minderen man te zwaar drukt en ook
3. de hooge saikerbelasting waarvoor
evenveel valt aan te voeren tot belangrijke
verminderinghet gebruik van suiker is al
gemeen bij alle klassen der maatschappij en
vermeerdering van dat gebruik mag eene
alleszins wensclielijke zaak worden geacht. Het
geldt hier millioeneu en de afschaffing of
vermindering van die belasting zou te gemoet
komen aan menige industrie waarbij suiker
gebruikt wordthet bakken van allerlei soor
ten van koekjes en biscuits en het inmaken
van vruchten. Tegenwoordig komt dat alles
uit Engeland, waar de suikerbelasting is
afgeschaft, en als die nu hier werd afgeschaft
dan zou dat zeer ten voordeele zijn van in
dustrie, landbouw en vruchtenteelt. Men zegge
niet dat dit kleinigheden zijn. In de politieke
redevoeringen van Gladstone wijst deze telken
male op de groote voordeelen die uit de af
schaffing van den suikeraccijns voor het En-
gelsche volk zijn voortgevloeid.
markt- en waaggelden, die betaald worden
door niet-ingezetenen, door elderswonenden,
die op de samenstelling van den gemeente
raad niet den minsten invloed hebben. Ten
aanzien nu van dergelijke heffingen kan aan
de gemeentebesturen geen volledige vrijheid
worden gegeven. Zij mogen er geen bron
van inkomsten van maken ten laste
van de ingezetenen van andere gemeenten.
gram zal worden uitgevoerd. En staat het
nu met het Ajiti-Rev. progr. inderdaad zoo
hopeloos
Spr. heeft, voor hier heen te komen, na
tuurlijk nog eens nagelezen, wat hij in 1888
te Alkmaar vóór en in '89 te Schagen na de
verkiezingen zeide.
Toen heeft spr. zich aan voorspellingen
gewaagd, die ook bijna letterlijk zijn uitge
komen. (Spr. leest nu voor uit het verslag
der A/kmaarsche CA. omtrent zijne den 17
Febr. 1888 aldaar gehouden lezing, en uit het
verslag in de Schager Cl. omtrent zijne den
17 Febr. 1889 te Schagen gehouden lezing),
en vraagt daarna, of het niet juist zoo is ge
beurd, als hij voorspelde, om wat te voor
spellen men zeker geen profeet behoeft te zijn,
want, wat gebeurd is, moeit gebeurenhel
lag in den aard der zaak.
Aanvankelijk schenen de bondgenooten, do
Antirevolutionairen en de Katholieken in vrij
goede omstandigheden te verkeeren, ofschoon
elke partij er van tijd tot tijd aan herinnerde,
dat zij zelfstandig bleef. Dat bleef zoo, tot
dat de schoolwet kwam, de herziening van
de wet op het Lageronderwijs, die groote
zaak, waarom het eigenlijk te doen was. Toen
ontstond er verkoeling en bij den val van
den Minister Keuchenius brak de tweespalt
uit. Er waren toen 7 ministers in plaats van
acht.
„Wij worden overstemd," klaagde de Stan
daard, ,nu hebben de heeren Ru ij», Bergansius
11 ar tien en Dyserinck de meerderheid tegen
de anti-revol. ministers Mackaij, Godin ae
Beaufort en llavelaar Wij staan 3 tegen 4.
Laat ons zorgen dat het niet wordt 3 tegen 5
3 antirevolutionairen tegen 5 andersgezinden
Het Ministerie verliest zijn anti-revolulionnair
signatuur
„Zulke taal," antwoordde de Tijd, „getuigt
van aanmatiging en bekrompen inzicht Denkt
er aan," waarschuwde dat Katholieke blad,
„dat wij Katholieken het Kabinet alleen kun
nen blijven steunen, zoolang het zal zijn niet
een anti-revol. Ministerie, dat aan één of
twee Roomschen een plaatsje inruimt, maar
een Ministerie der geheele rechterzijde."
Keuchenius werd daarop vervangen door
Lokman. Het stond toen 4 tegen 4. Het even
wicht was hersteld; de gemoederen kwamen
weer tot bedaren.
Intusschen naderde meer en meer de be
handeling der Legerwet en de tijd van beslis
sing. Daarover ontstond allengs een storm,
die niet was te bezweren. Zelfs Schaepman's
groote talenten schoten te kort. De eensge
zindheid werd openlijk verbroken, de meeste
katholieke kamerleden traden vijandig tegen
de Regeering op en scheidden zich openlijk
van de ltegeeringspartij af. Het Ministerie
verloor de eensgezindheid.
Dezelfde gevolgen als de indiening der
legerwet met afschaffing der plaatsvervanging,
zou het voorstellen eener in&wjw/enbelasting
of eene belasting op het roerend vermogen,
gehad hebben.
De Minister van finantiën was niet genegen
met een dergeljjke wet aan te komen, doch
nadat door de Liberale partij er herhaaldelijk
op was aangedrongen, scheen hij toch van
plan iets dergelijks te doen; doch toen ont
brak het niet aan waarschuwingen van katho
lieke zijde, en er gebeurde niets.
Hetzelfde gebrek aan eensgezindheid onder
de Katholieken zou voor den dag zijn ge
komen bij de toezegging van eene definitieve
regeling van het kiesrecht met eenige uit
breiding der kiesbevoegdheid, waarmede de
Katholieken zich volstrekt niet kunnen ver
eenigen.
Zoo staat het nu tusschen de Katholieken
en de Anti-Revolutionairen, en zoo zal het
blijven, als zij bij de aanstaande verkiezingen
gezamenlijk weer de meerderheid krijgen.
Mogelijk zullen zij elkaar bij de verkiezin
gen wel weer steunen, althans bij de her
stemmingen, maar als zij de overwinning
behaald hebben en de meerderheid hebben
in de Tweede Kamer, dan zal alweder de
eene partij de andere dwingen tot stilzitten
en hare plannen en voorstellen tegenhouden
of zien te verijdelen.
Voor zoover dus het nieuwe anti-rev. pro
gram zich bepaalt, gelijk de eerste paragraaf
luidt, „tot de bestrijding van de overheersching
waarmede het liberalisme bijna heel deze
eeuw lang ons christenvolk verdrukt heeft
en bij vernieuwing dreigt te verdrukken",
zal het ook wel bij de Katholieke instemming
vinden; ook wel waar het spreekt over
„voortgaande vrijmaking van het onderwijs,
ook op middelbaar en hooger gebied." Maar
als het aankomt op het heffen van eene
belasting op het roerend vermogen, dan zal van
hen geen medewerking te verwachten zijn.
En als die belasting niet tot stand komt, hoe
wil men dan de andere beloften vervullen,
bijv. de accijnzen op zout en zeep afschaffen,
de mutatierechten dragelijker maken, enz?
Evenmin valt te rekenen op de medewerking
tot de invoering van een zoogenaamd „Kies
recht van gezinshoofden."
Wat voor drie jaren op goede gronden
werd voorspeld, is thans door de ondervinding
bewezen. Het spreekt overigens van zelf. Als
een Regeering steunt op twee partijen, die
het omtrent vele belangrijke zaken niet eens
zijn, wanneer zij die beide partijen naar de
oogen moet zien om de eensgezindheid te be
waren, dan moet zij juist de belangrijkste
zaken weglaten, dan is zij tot stilzitten
gedoemd, of, komt er iets tot stand, dan zal
het gekocht moeten worden door zooveel af
wijkingen en uitzonderingen, dat de zaak
bjjna al haar waarde verliest, of door iets
anders prijs te geven, zoodat ten slotte de
vraag rijst, of de winst aan de eene zijde wel
opweegt tegen het verlies aan de andere zijde.
Wij hebben het gezien, hoe de Regeering,
die door de tegen de liberale partij verbondenen
(de geallieerden) gesteund wordt, niets mag
doen en voorstellen, wat één der bondge
nooten mishaagtdie Regeering mag noch
anti-revolutionair, noch katholiek heeten, mag
niet anders zjjn dan een „Kabinet der rech
terzijde" haar eenige kleur, als het een kleur
heeten mag, haar eenig karakter, als ge
het geen karakterloosheid wilt noemen,
bestaat hierin dat zij anti-liberaal is. Niets
meer en niets minder.
Maar als dan de zegepraal der anti-liberalen
ons niets anders kan brengen dan stil
stand of achteruitgang, wat mogen
wij dan verwachten, als de Liberalen de meer
derheid verwerven
Spr. wil hierop antwoorden aan de hand
van het door den Bond gestelde program.
In de eerste plaats dan de Belastingher
vorming. Hier is werkelijk de nood het
hoogst gestegen en wordt de behoefte aan
verbeteriug het meest gevoeld.
Dat de invoering van een Progressie
ve inkomstenbelasting vooraan
staat, spreekt van zelf. Het roerend kapitaal
geniet in dit opzicht een bevoorrechting die
onverdedigbaar is. De Patent-belasting kan
daarbij niet behouden blijven; zij moet ge
heel verdwijnen, wat spr. althans het beste
voorkomt, of zóó gewijzigd worden, dat zij
eene belasting wordt naar de inkomsten van
het bedrijf. Zal men daarbij onderscheiden
tusschen de verschillende bronnen van inkom
sten, tusschen de inkomsten uit grondbezit,
uit effecten, hypothecaire vorderingen en
verder roerend kapitaal, uit bezoldigingen of
jaarwedden en uit handel en bedrijf, uit loon
verkregen door handen-arbeid, als tenminste
dan het loon zoo hoog gestegen is dat eene
belasting er van met billijkheid gevorderd kan
worden
Inderdaad de draagkracht van alle bronnen
van inkomsten is niet dezelfde. Bij een dege
lijke inschrijving op het Grootboek, of bij
soliede hypotheekvordering is de toekomst
beter verzekerd, dan bij hen, die wel een
goed inkomen hebben en ruimschoots in de
behoeften van hun gezin kunnen voorzien,
doch bij ongeluk aan arm of been, of door
ouderdom, niet meer het noodige kunnen
verdienen. Dat verschil van inkomen moet
met verschillende maten gemeten worden.
Spr. zou een dergelijke regeling het wen-
scheljjkst achten, en is daarvan een groot
voorstander, en wel nog om een bijzondere
reden, die de plaatselijke belastingen
betreft.
Spr. zou het namelijk billijk vinden, dat
de grondeigenaar voor de inkomsten uit zijn
grondbezit in de plaatselijke belastingen wordt
aangeslagen, niet in de gemeente waar hij
woont, maar in de gemeente waar
zjjn land ligt of zijne huizen
8 t a a n, en dat evenzoo de koopman en de
fabrikanten voor de inkomsten uit hun handel
en bedrijf in de plaatselijke belastingen
betaalden, niet in de gemeenten waar zij
wonen, maar in de gemeenten waar hun
winkel of magazijn of hun fabriek staat.
De politie van de gemeente zorgt ook
voor de veiligheid van den eigendom der
elders wonende eigenaars. De verbeteringen
aan wegen en vaarten doen zoowel de waarde
stijgen van het land der ingezetenen als van
dat van hen, die elders zijn gevestigd. En
een elders wonend koopman of fabrikant
maakt evenzeer gebruik van straten, pleinen,
markt, kanaal, aanlegplaats, kaden, havens
enz. als de inwonenden.
Daarom komt het spr. voor dat als er
sprake is van bijdragen in de gemeente
belastingen thans alleen gedragen door de
inwonende ingezetenen het ook niet meer
dan billijk is dat ook de elders wonende
betaalt aan en draagt in de onkosten die de
gemeente zich getroost.
Daarom moeten de inkomsten uit landbezit,
handel, nering en indrustie afzonderlijk wor
den gehouden, omdat de belasting zal kunnen
worden geheven, daar waar het land van den
elderswonenden eigenaar ligt, enz.
Vrij algemeen is aangenomen dat met de
invoering eener Inkomstenbelasting gepaard
moet gaan de afschaffing van:
1. de accijns op het zout, omdat de
mindere man in die belasting meer bijdraagt
dan billijk ismaar ook omdat die belasting
de zuivel- en kaasbereiding drukt, en onze
grensbewoners reeds als kinderen tot smok
kelaars maakt.
het belang der zeepbereiding zelve, die
in
zou
zich dan ongetwijfeld in ons land meer
kunnen uitbreiden
Zoo wordt door de afschaffing van derge
ljjke accijnzen niet alleen in het algemeen
de mindere man, maar ook menige tak van
nering en bedrijf gebaat.
Waar echter de wenschelijkheid eener be
langrijke vermindering van suiker-accijns door
spr. wordt erkend, moet de noodzakelijke
voorwaarde gesteld worden van een aequiva-
lent, d. i. eene vergoeding voor de schatkist.
De staatszorg moet tegenwoordig meer en
meer uitgebreid worden en daarvoor is geld
noodig. Er moet niet minder geld opgebracht
worden, maar het moet zoo ingericht worden
dat de druk der belasting anders, beter ver
deeld wordt.
De Mutatie-rechten zijn zoo dikwijls
veroordeeld, dat spr. zich geen goede belas
tinghervorming kan denken, zonder althans
eene aanmerkelijke vermindering van deze
rechten, en de behoefte aan verbetering der
Personeele belasting, vooral met het oog
op ontlasting van den middenstand, wordt
vrij algemeen" erkend.
Belasting van de goederen in de doode hand
zal naar spr's. inzicht het best slagen in een
afzonderlijk wetsontwerp. Laadt men het
schip te zwaar, dan wordt het gevaar van
zinken te grooter. Wil men een belasting
naar draagkracht heffen, dan gelden dezelfde
redenen van een progressieve inkomsten
belasting ook voor het stelsel van progressie
bij de successiebelastingvooral van nalaten
schappen die in de zijlinie geërfd worden,
zou het aandeel voor den staat grooter kunnen
zijn.
Spr. zou hiermede van de belastingen kun-
afstappen, ware er niet nog een speciale
soort van belastingen, waarin men juist in
deze streken veel belang stelt.
De heer v. d. Kaay waardeert het,
dat men hem niet naar zijne meening op dit
punt heeft gevraagd, maar stelt er zelf prijs
op, er een woord over te zeggen. Spr. be
doelt de heffingen, de rechten en loonen voor
het gebruik van gemeente-instellingen en
door de gemeente bewezen diensten, zooals
weg- straat-, brug-, haven-, sluis-, markt
en waaggelden, enz.
Bij de regeling dezer heffingen in de
gemeentewet is men zoo ongelukkig geweest,
dat men zelfs toevlucht heeft moeten nemen
tot uitzonderingswetten. Het zou ons
te lang ophouden, het verschil van gevoelen,
dat over de bestaande regeling bestaat, hier
uit een te zettenmaar dat is ook onnoodig,
het behoort tot het verledenwant die regeling
is vnj wel algemeen veroordeeld. Door
deze Regeering is nu een nieuwe regeling
voorgesteld, waarmede spr. evenwel geen
vrede heeft en die spr. niet gaarne ongewij
zigd zou willen overnemen, omdat zij aan de
gemeente-besturen veel te groote vrijheid
verleent. In plaats van de onderscheiding
tusschen openbare en niet-openbare gemeente
inrichtingen, zou het de voorkeur verdienen,
een verschil te maken tusschen inrichtingen
en diensten waarvan uitsluitend of in hoofd
zaak ingezetenen der gemeente gebruik maken,
en inrichtingen en diensten waarvan inzonder
heid niel-iugezetenen gebruik maken. Aan de
eerste zou men wellicht geheele vrijheid
kunnen laten, aan de andere niet. Yan een
gasfabriek bijv. maken alleen de ingezeten
gebruik; men zou het aan den gemeente
raad, door de ingezetenen zeiven gekozen,
kunnen overlaten, den prijs van het gas te
bepalen. Anders is het bijv. met /i<Ji«»gelden
Het maken van onbehoorlijke winst moet
hier uitgesloten worden. Billijk komt het spr.
voor, dat aan de gemeente onbekrompen
moeten vergoed kunnen worden alle uitgaven
die zij gedaan heeft ten behoeve van allen,
die van hare inrichtingen, bijv. van haar
haven of haar markt met haar aanlegplaatsen
en haar waag gebruik maken; maar daarbij
moet het blijven.
In dien zin zal dus naar spr's meening de
gemeentewet gewijzigd moeten worden. Zal
dat spoedig gebeuren Wie weet dat Er
is nu een wet.
Maar toch, als nu eenmaal de bestaande
regeling is afgekeurd en er een poging is
gedaan om het te veranderen, zal ieder, die
daarmede instemt en de heer v. d. Kaay
verklaart tot hen te behooren, zal men,
ook zoolang de verlangde wijzi-
ging niet is tot stand gekomen,
niet mogen nalaten reeds in de
aangeduide richting te sturen
met alle middelen, die de wet
aan de hand geeft.
Wat betreft de maatregelen, die men ge
woonlijk met de uitdrukking Sociale IVelge-
ving aanduidt, herhaalt spreker slechts, wat
hij zeide voor 3 en 2 jaar geleden.
De invoering van maatregelen tot oeveili-
ging van het leven en de gezondheid der werk
lieden in fabrieken en werkplaatsenkan niet
langer uitblijven. Reeds heeft de tentoonstel
ling van veiligheidstoestellen enz. te Amster
dam, en de enquête naar den toestand
van fabrieken en werkplaatsen veel goeds
uitgewerkt, meenigeen tot nadenken gebracht;
daarom moet de Staat allen verplichten hier
in mede te werken.
Verzekering van den werkman en zijn gezin
tegen de gevolgen van ongelukken, ziekte,
ouderdom en overlijden, is een der belang
rijkste staatsbemoeiingen, die onze tijd vordert.
Intusschen mag die regeling niet ontaarden
in staatsarmenzorg en algemeene bedeeling
uit 's lands kas. Er moet gezorgd worden,
dat de kosten dezer verzekering niet komen
ten laste van den Staat maar ten laste van
het bedrijf en de onderneming, waarvoor de
arbeider werkt. Die kosten moeten een deel
van zijn loon uitmaken.
Men late zich in dit opzicht niet verblinden
door geruchten en overdreven voorstellingen
uit het Buitenland, waarbij wij ten achteren
zouden staan. Als men in Duitschland nog
niet verder gekomen is dan den werkman
op zijn zeventigsten jaar van staatswege een
pensioen te verzekeren van f 1.40 in de week,
dan behoeven wij die bevoorrechte Duitsche
arbeiders niet te benijden. Dan is het beter
zich er van te onthouden. Hier in Nederland,
heeft de Werkgeversbond de gelegenheid ge
opend om den werkman een pensioen te ver
zekeren van tenminste f 3.per week op
zestigj&ngen leeftijd, van f 5.op 65-jarigen
en van f 9.'s weeks op /.eventig-jarigen
leeftijd. Geschiedt het dus intusschen uit eigen
beweging, de staat zal ieder moeten nood
zaken en de kosten moeten gedragen worden
door het werk, door de onderneming zelve.
De verplichtingen tusschen werklieden en
de personen aan wie zij hunne diensten ver
huren, behooren uitvoeriger beschreven te
worden, en het nemen van een proef met de
arbeidsraden, waarin patroons en arbeiders
gelijkelijk vertegenwoordigd zijn, is wensche-
lijk om te trachten meer overeenstemming
te brengen tusschen beider belangen, en ge
schillen en botsingen te voorkomen of te doen
eindigen.
Een algemeene bedenking blijve hier echter
niet achterwege, bij de uitbreiding der Staats
bemoeiing. Op dit gebied mag en zal de Libe
rale partij haar beginsel niet verloochenen
„de bevordering der ontwikkeling van zelf
standige kracht" gelijk Thorbecke het uit
drukte, „dat is" zooals hij er aan toevoegde:
„de algemeene voorwaarden scheppen, waar
onder de ontwikkeling mogelijk wordt."
Daartoe kunnen in het eene tijdperk gansch
andere middelen noodig zijn dan in het an
dere. Vroeger heeft de Liberale Partij zich
vooral zeer verdienstelijk gemaakt met de
opruiming van versperringen, overblijfselen
eener verouderde orde van zaken. De tegen
woordige tijd stelt andere eischen. Er kan
behoefte bestaan aan betere regeling, aan
meer staatsbemoeiing, opdat een deel van
het Volk, te weinig zelfstandig, te weinig
ontwikkeld, niet zedelijk en lichamelijk on
derga, zoodat er van ontwikkeling van zelf
standige kracht geen sprake kan zijn dan
behoort de Staat tusschen beiden te komen,